MODULE 5
Hoofdstuk 1
Par. 1
Door de waarde van de in-en uitvoer te delen door het BBP (x100%) = krijg je de invoerquote en de uitvoerquote. (geven aan hoe belangrijk de internationale handel is voor de economie van een land.
Nederland is een open economie: dat is wanneer het land veel handel drijft met het buitenland.
Handel is belangrijk omdat bijna geen één land alle goederen en diensten waaraan zij behoefte hebben zelf kan voortbrengen. Hoe groter een land, des te minder afhankelijk is het van import en export. Maar soms worden spullen wel uit een ander land gehaald, dit vanwege kostenverschillen.
1. kwaliteitsverschillen: het ene land biedt betere scholing dan het andere.
2. natuurlijke omstandigheden: in ons Nederlandse klimaat kunnen geen aardbeien groeien, daarom uit het buitenland halen
Andere niet-economische factoren die invloed hebben op de internationale handel zijn:
- smaak, of politiek.
Par. 2
Optimale allocatie= zo efficiënt mogelijke toedeling van productiefactoren. Is heel belangrijk voor een goede handel.
Protectie= bescherming van de eigen economie tegen buitenlandse concurrentie.
Redenen hiervoor:
1. behouden van werkgelegenheid
2. zorgen voor een acceptabel loon
3. het op laten komen van infant industries.
4. zorgen voor goede veiligheid en gezondheid.
5. politieke verhoudingen beïnvloeden
Infant industrie= een jong, net ontstane, onderneming/ bedrijf. Par. 3 Overigens maakt natuurlijk elke vorm van protectie inbreuk op de werking van de vrije markt. Enkele instrumenten die gebruikt kunnen worden: • invoerrechten. • Importcontingentering. • Kwaliteitseisen • Importverbod • Subsidies • Afgedwongen exportbeperking
Door t instellen van invoerrechten gaat de prijs van het goed omhoog. De andere instrumenten zijn non-tarifaire protectie middelen. Bij importcontingentering mag er van een bep. Import goed maar een bepaalde hoeveelheid per jaar binnenkomen. Aanbod wordt verkleind, hierdoor gaat de prijs omhoog. Bij verscherping van de kwaliteitseisen, wordt het aanbod kleiner en de prijs ook hoger. Het totaal verbieden van een importgoed zal de prijs natuurlijk ook verhogen. Subsidies worden gegeven om op te kunnen boksen tegen de concurrentie. Bij het afdwingen van een exportbeperking legt het exportland zich onder druk van politiek en economie van het importland een vrijwillige exportbeperking op. Vrijhandel is uiteindelijk volgens iedereen het beste. Maar afschaffing van die protectiemiddelen is zeer moeilijk. ‘ik wil best mijn invoerrechten verlagen, maar alleen wanneer andere landen dat ook doen’. Daarom: GATT (general agreement on tarifs and trade). Hoofdprincipes: • alleen invoerrechten zijn toegestaan als protectiemiddel • nieuwe handelsbelemmeringen zijn verboden • door overleg moet worden geprobeerde invoerrechten te verlagen. Bij dit overleg was de meestbegunstigingsclausule heel belangrijk. = dat wanneer een land een ander land voordelen geeft bij de invoer, hij dat ook aan de andere GATT landen moet geven. 1993: GATT wordt WTO. = World Trade Organization. Par. 4 Regionalisatie= wanneer landen zich steeds meer richtten in de export van goederen en diensten op afnemers in hun regio. Sinds 1956: landen van de EU vormen een douane-unie= vorm van economische integratie waarbij de lidstaten hun onderlinge invoerrechten hebben afgeschaft en tegenover niet-leden een zelfde buitentarief hebben. Doel: een economische unie worden, die boven de eigenschappen van een douane-unie ook nog vrij verkeer van arbeid en kapitaal kent.
Hiervoor waren de Gemeenschappelijke markt en de EMU nodig. Binnen Europa kennen we de EVA= een vrijhandelsgebied: de deelnemende landen heffen geen invoerrechten op elkaars producten. Maar, de lidstaten kennen geen uniform buitentarief.
Groter, en bekender is de North American Free Trade Agreement. Is tussen de V.S, Canada en mexico. Par. 5 1957: het verdrag van Rome werd gesloten. De EEG en Euratom werden hierbij opgericht. 1967: EGKS, de EEG en Euratom werden samengevoegd tot de Europese Gemeenschap. Op papier was er vrijhandel binnen de EG, maar er waren nog verschillende productnormen, lange wachttijden etc. 1973: Denemarken, Ierland en Groot-Brittannië erbij. 1981: Griekenland erbij. 1986: Spanje en Portugal kwamen er ook bij. In 1995 kwamen Zweden, Finland en Oostenrijk er ook nog bij = 15 lidstaten.
86 werd de Europese Akte aangereikt.
Europa moest een grote gemeenschappelijke markt worden met vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal.
Voordelen:
• Europese ondernemers moeten beter presteren( onder concurrentiedruk).
• Concurrentiestrijd moet leiden tot efficiëntere productiemethoden en lagere prijzen.
• Mededingingsbeleid mag corrigerend optreden als de concurrentie te wensen overlaat.
HOOFDSTUK 2
Par.1
Elk land houdt een overzicht bij van de geldstromen die het land uitgaan en binnenkomen. = betalingsbalans. Er zijn allerlei verschillende soorten transacties en die worden weer onderverdeeld op deelrekeningen.
De lopende rekening +
Kapitaalrekening = het saldo van de betalingsbalans.
Als dat saldo op nul staat is er materieel betalingsbalansevenwicht. De officiële reserve, of de goud- en deviezenreserve, zijn een buffer voor het opvangen van betalingsbalansoverschotten en –tekorten. De reserve is de waarde van de goudvoorraad en de voorraad convertibele valuta’s. = buitenlandse betaalmiddelen die onbeperkt kunnen worden ingewisseld tegen alle andere valuta’s. (dollar of yen) Ook een reserve is het onvoorwaardelijke krediet waar een land over beschikken kan bij het Internationaal Monetair Fonds. Doel= 1. bevordering van internationale samenwerking op monetair gebied. 2. uitbreiding van de wereldhandel. 3. wisselkoersstabiliteit.
Kredieten bij het IMF= trekkingsrechten, kunnen worden verdeeld in onvoorwaardelijke en voorwaardelijke trekkingsrechten. B.v. special Drawing Rights. Par. 2 De prijs van buitenlands geld uitgedrukt in euro’s is de wisselkoers van die valuta. Deze worden bepaald door vraag en aanbod op de valutamarkt. • een hogere dollar koers leidt tot duurdere import; • duurdere import leidt tot een verminderde belangstelling voor ingevoerde producten; • een kleinere gevraagde hoeveelheid ingevoerde producten leidt tot een kleinere gevraagde hoeveelheid dollars op de valutamarkt. Appreciatie (koersstijging) Depreciatie (koersdaling) Par. 3 Als de wisselkoers wordt overgelaten aan het vrij e spel van vraag en aanbod, = zwevende wisselkoersen. De koers kan dan van het ene op t andere moment veranderen.
Het Europees Monetair Stelsel is een wisselkoersafspraak tussen landen van de Europese Unie. Hierbij streven ze naar een stabiele wisselkoers. Er bestond een spilkoers= maximum. De werkelijke koers mocht niet meer dan een paar % afwijken. Daardoor was de wisselkoersbeweging beperkt. En dat zorgt weer voor stabiliteit. De banken waren verantwoordelijk voor de handhaving. Als een munt te veel in koers zakte, dan kon de bank de rente verhogen. = beleggen is dat aantrekkelijker. -------------------------------------------------------------- maximum koers | Marge -------------------------------------------------------------- spilkoers
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden