Module 5 Geld en bankwezen.
Hoofdstuk 1: Geld
- directe ruil = goederen tegen goederen ruilen.
o nadelen: waarde moeilijk te schatten, kost tijd om juiste ruilpartner te vinden.
o Goud was tussenmiddel bij directe ruil
- Indirecte ruil = goederen tegen geld ruilen.
o Geen tijd om juiste ruilpartner te vinden.
o Mensen kunnen altijd alles kopen wat ze willen.
o Mensen hebben geen land nodig
o Geen tijd voor verbouwen gewassen, verzorgen vee.
o Mensen specialiseren zich.
- Arbeid specialisatie = mensen leggen zich toe op werkzaamheden die ze het beste kunnen.
- 3 functies van geld.
o Betaal of ruilmiddel: producten kopen, diensten betalen
o Rekenfunctie: uitreken hoeveel iets waard is.
o Oppot of spaarmiddel: sparen (thuis of op de bank = met rente)
- Legering = samenstelling waar munten van gemaakt zijn (munten worden geslagen bij de Nederlandse Munt NV in Utrecht/ bankbiljetten worden gedrukt bij Joh Enschede)
- Chartaal geld = alle bankbiljetten en munten samen.
o Nominale waarde = waarde die op munt/biljet staat
o Intrinsieke waarde = materiaalwaarde
o Fudiciair geld = vertrouwensgeld
- Giraal geld = geld op het rekening courant tegoed.
o Spaargeld staat voor een langere tijd vast bij de bank
o Over spaargeld beschik je niet direct (giraal geld wel)
o Cheques+pinpassen = hulpmiddelen om aan giraal geld te komen.
o Creditcard is een middel waarmee we op krediet altijd goederen kunnen kopen (eind v/d maand> rekening)
o Chipknip =plastic kaart met chip, kun je geld opslaan bij je bank of giro rekening, zonder pincode betalen (digitaal geld)
o Digitaal internetgeld: chartaal geld wordt op computer of rekening gestort -> digitale betalingen kunnen worden verricht.
- Pinpas, chipknip, cheque = geld van rekening courant tegoed halen, met giraal geld betalen.
- Maatschappelijke geldhoeveelheid = MGH = al het girale en chartale geld dat het publiek in handen heeft = primaire liquiditeiten.
- Secundaire liquiditeiten: geld die we met enige moeite kunnen gebruiken bij afbetalingen, kan niet direct maar op korte termijn worden gebruikt. Soorten:
o Korte termijndeposito (afspraak met de bank om een geldhoeveelheid voor een korte termijn vast te zetten. Meer rente dan op een normale bankrekening. Duurt enkele dagen/maanden. Na termijn = geld weer beschikbaar.)
o Valutategoed (geld in een vreemde valuta op de bank zetten. Dus: niet euro’s omwisselen, maar bij nood wel.)
o Spaarrekeningen met een looptijd korter dan 2jaar. (kunnen op korte termijn het gespaarde geld gebruiken voor de consumptie. Is niet om te sparen, maar om te gebruiken voor de aankoop van (luxe) goederen en diensten)
- Binnenlandse liquiditeitenmassa = primaire + secundaire liquiditeiten
- Tertiaire liquiditeiten = waardepapieren die alleen op zeer lange termijn en/of met hoge kosten zijn te gebruiken. (bijv: lange spaargelden, buitenlands geld, aandelen)
Primaire liquiditeiten *Chartaal geld*Giraal geld
Secundaire liquiditeiten *Korte termijndeposito*Spaarrekeningen met een looptijd korter dan 2 jaar*Valutategoeden
Tertiaire liquiditeiten *buitenlands geld*lange spaargelden
- voordelen komst euro
o geen geld wisselen
o niet omrekenen
o geen rekening hoeven te houden met wisselkoers -> betere concurrentiepositie.
- Nadelen komst euro
o Alle munten/biljetten moeten worden gemaakt
o Winkels moeten prijzen veranderen
o Computersystemen moeten veranderd worden.
Hoofdstuk 2: De banken
- Amsterdamse wisselbank (1609) was eerste bank
- 3 soorten banken:
o primaire of algemene banken: voornaamste activiteit = verlenen van kredieten (mogen meer geld uitlenen dan ze bezitten, rood staan) bijv. Rabobank, ING, ABN Amro.
o Secundaire of specifieke banken: voornamelijk bezig met beheren van spaargelden/ verlenen hypotheken/ andere kredietvormen. Gespecialiseerd in enkele onderdelen van algemene bank. Kredietbemiddeling staat centraal. In en uitgaande gelden moeten in balans zijn. Bijv. Aegon hypotheekbank, Frisia.
o Overige financiële instellingen:houden zich bezig met zaken die sterk verwant zijn met geld, richten zich op bemiddelen bij aan en verkoop van aandelen/ verzekeringen. Pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen. Robeco, Aegon.
- Geldbewaring bij bank> rente
- Hypotheek: kredieten/leningen verlenen (tussenpersoon mensen die geld vragen en mensen die geld aanbieden)
- Banken zorgen voor het betalingsverkeer in de hele wereld+ bemiddelen bij handel in vreemd geld/ effecten, verkopen verzekeringen.
- Globalisering = proces waarbij grenzen tussen economieën vervagen. Hierdoor worden banken steeds internationaler (filialen in buitenland, internationale samenwerking > klanten beter van dienst zijn) hierom zijn veel banken gefuseerd (= samensmelting van 2 ondernemingen tot 1)
- Algemene banken zijn ook gaan fuseren met secundaire banken (nu zijn er geen secundaire banken meer)
- Branchevervaging= banken gaan andere diensten aanbieden
- Banken houden administratie bij, geven aan het eind van het jaar een rekening uit, waar financiële resultaten instaan.
- Balans
Activa passiva
Liquide middelen (bankbiljetten en munten in kluis ondergebracht) Eigen vermogen (geld dat eigenaren van de banken zelf in kas hebben gestoken.)
Tegoed centrale bank (geld bij centrale bank) Spaargelden (mensen die geld op een spaarrekening hebben gestort, bank moet dit ooit terugbetalen)
Debiteuren (mensen waar de bank nog geld van krijgt) Termijndeposito’s (klanten die geld voor een lange termijn hebben vaststaan op depositorekening)
Onroerende zaken+ inventaris (eigendommen van bank) Rekening couranttegoed (geld dat op bank of girorekening staat en direct is op te eisen (pinnen=bank moet betalen))
Dekking van de bank: geeft verhouding weer tussen de liquide middelen v/d bank en tegoed v/d centrale bank t.o.v. rekening couranttegoeden.
Dekking = (liquide middelen+tegoed centrale bank) / rekening couranttegoed x100%
Banken geven het liefst zoveel mogelijk uit (in de kas hebben ze er niks aan), maar ze moeten zorgen dat er genoeg geld is, zodat klanten dat kunnen opeisen.
Hoofdstuk 3: verandering van de MGH
- Banken scheppen geld (=zorgen voor meer giraal/chartaal geld), door kredieten te verlenen. - Geld v/d banken= niet MGH , het is niet voor goederen/diensten. - Geld van publiek= wel MGH , publiek=gezinnen+bedrijven. - Geldschepping= banken zorgen dat de MGH toeneemt - Geldvernietiging= MGH neemt af (publiek brengt geld naar de bank)
- banken kunnen de MGH veranderen (vergroten, verkleinen, in samenstelling veranderen) - substitutie= vervanging(bijv pinnen= giraal wordt chartaal> samenstelling verandert, niet MGH) - buitenlands geld= niet-geld (behoort niet tot de MGH) - transformatie= niet-geld omzetten in wel geld (of andersom) (verandert de MGH niet) - rood mogen staan> bank schept geld> wederzijdse schuldaanvaarding (wel gebruiken, maar ook terugbetalen). Niet teveel> tekort in de kas> failliet. - geldscheppende bank? Zie je aan debiteuren+rct
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden