Hoofdstuk 1 – Paragraaf 1; Tijd is geld
De factor tijd beïnvloedt de hoeveelheid en kwaliteit van middelen waarover iemand beschikt. De prijs van tijd heeft een speciale naam: de rente. De rente die banken rekenen is voor iedereen gelijk. Daarom is de rente de algemene prijs van tijd.
Hoofdstuk 1 – Paragraaf 2; Intertemporele substitutie
Geld en tijd maken ruilen makkelijker, want de algemene prijs van tijd, de rente, maakt het mogelijk om te ruilen over de tijd. Als de verkoopprijs lager is dan de maximale prijs die de consument bereid is te betalen, dan koop hij het product. Het verschil hier tussen heet het consumentensurplus. Het verschuiven van consumptie door de tijd heet intertemporele substitutie.
Sparen levert rente op en de rente is dus de prijs die hij krijgt voor het uitstellen van zijn consumptie. Maar wanneer spaar je en wanneer geef je je geld direct uit? Om dit te weten moet je de algemene prijs van tijd vergelijken met de individuele prijs van tijd, ongemak dat de consument ondervindt als hij de consumptie uitstelt. De individuele prijs van tijd is voor een ongeduldige consument hoog. Zij is minder geneigd om te sparen. Voor de geduldige consument ligt die prijs lager en zij is dus eer geneigd om te sparen.
Voorraadgrootheden zijn grootheden waarvan de waarde op een bepaald moment wordt bepaald (foto), zoals het op de rekening gestorte spaargeld. De rente die je daarover krijgt, is een stroomgrootheid. De waarde van een stroomgrootheid wordt bepaald over een bepaalde periode (film).
Hoofdstuk 1 – Paragraaf 3; Inflatie
Het Centraal Bureau voor Statistiek gebruikt het goederenmandje en het bestedingsaandeel om zo de inflatie te bepalen. Dit bestedingsaandeel is gelijk aan wat er aan een bepaald product wordt uitgegeven als percentage van de totale uitgaven.
Inflatie = (verandering in algemeen prijspeil/oorspronkelijk prijspeil) x 100%
De consumentenprijsindex geeft de hoogte van het gemiddelde prijsniveau in het land, uitgedrukt in een indexcijfer.
Hoofdstuk 1 – Paragraaf 4; Rendement
De rente is het rendement op het ingelegde spaargeld. Het rendement bereken je zo:
Rendement = (investeringsopbrengst/investering) x 100%
De rente die de bank uitkeert op spaargeld is het nominale rendement. Bij het nominale rendement wordt geen rekening gehouden met de inflatie, bij het reële rendement wordt wel rekening gehouden met de inflatie.
Hoofdstuk 2 – Paragraaf 2; Arbeidsproductiviteit en het looninkomen
Arbeid is een productiefactor en daarom wordt arbeid ook wel aangeduid als menselijk kapitaal. Scholing verhoogt de arbeidsproductiviteit. En de arbeidsproductiviteit is weer gekoppeld aan het looninkomen. Investeren in het menselijk kapitaal geeft in de toekomst een hogere verdiencapaciteit. Dit is de hoeveelheid geld die iemand kan ontvangen in tuil voor arbeid.
Hoofdstuk 2 – Paragraaf 3; Inkomsten en uitgaven
Verschuiving van consumptie door de tijd, intertemporele substitutie, maakt het mogelijk om gedurende een heel leven ongeveer hetzelfde te consumeren. Dit consumptieniveau is je permanente consumptieniveau. Het permanente consumptie niveau ligt meestal boven het startsalaris, maar onder het maximale looninkomen. Meestal loont investeren in het menselijk kapitaal.
Hoofdstuk 3 – Paragraaf 1; Investeringen in productiviteit
Net als individuen en gezinnen investeren ondernemingen om daar later de vruchten van te plukken. Maar een onderneming heeft geen levensverwachting. Een periode van sparen en investeren wordt dan ook niet afgewisseld door een periode van ontsparen en consumeren, zoals dat het geval is bij individuen. Een onderneming spaart, investeert, ontspaart en consumeert tegelijkertijd. Als je een onderneming wilt oprichten moet je de onderneming in schrijven bij de Kamer van Koophandel. Bij deze inschrijving wordt het doel van de onderneming geregistreerd en de ondernemingsvorm wordt beschreven. Als een onderneming haar schulden niet meer kan betalen, kan zij failliet gaan. De onderneming wordt dan verwijderd uit het register van de KvK. De beslissingen die de ondernemers nemen, moeten gericht zijn op de continuïteit van de onderneming: het voortbestaan van een onderneming. Een onderneming let op de productiviteit. Dat is de opbrengst van een bepaalde combinatie van productiefactoren. De continuïteit van de onderneming is gekoppeld aan haar productiviteit. Een hogere productiviteit betekent dat de verdiencapaciteit van de onderneming is gestegen: met dezelfde productiefactoren kan meer winst worden gemaakt.
Hoofdstuk 3 – Paragraaf 2; Balans en resultatenrekening
Op de balans staan de bezittingen in het linker gedeelte, de debetzijde, ook wel de activa genoemd. In het rechtergedeelte staan de middelen waarmee de onderneming is gefinancierd, de creditzijde, ook wel passiva genoemd.
De activa/debetzijde bestaat uit drie typen:
- Vaste activa; zaken als gebouwen en machines en gaan langer dan een jaar mee.
- Vlottende activa; zaken als voorraden en debiteuren en gaan korter dan een jaar mee.
- Liquide middelen; geld wat de onderneming in kas heeft en op de bank heeft staan.
De passiva/creditzijde worden ook wel het vermogen van de onderneming genoemd. Hierin staan:
- Eigen vermogen; door de onderneming zelf ingebracht, zoals de winstreserve en de uitgegeven aandelen.
- Vreemd vermogen; kapitaal dat door andere is ingebracht, langlopende schulden, kortlopende schulden en de crediteuren (=schuldeisers)
De resultaatrekening geeft een overzicht van de kosten en opbrengsten in een bepaalde periode, het boekjaar. Aan de debetzijde staan de kosten en de afschrijvingen (waarde vermindering van de waardevermindering van de vaste activa). Aan de creditzijde staan de opbrengsten, die bestaan uit de omzet en eventuele incidentele baten (= eenmalige opbrengsten)
Hoofdstuk 4 – Paragraaf 1; Collectieve goederen en ruilen over de tijd
Bij de overheid ligt het ruilen over de tijd aan de basis van het handelen. Er worden nu schulden gemaakt om te kunnen investeren, bijvoorbeeld in infrastructuur. Toekomstige generaties plukken daar de vruchten van, maar moeten ook de rente plus aflossing betalen. Als de overheid nu investeert in de productie van een collectief goed, worden daar later de vruchten van geplukt.
Hoofdstuk 4 – Paragraaf 2; Investeren in productiviteit
Onderwijs is een belangrijk goed met een positief extern effect. Als ze nog meer vaardigheden vergaren, neemt hun productiviteit verder toe. Hoe meer kennis en vaardigheden, hoe hoger de productiviteit. De overheid investeert in de productiviteit, omdat het bruto binnenlands product dan toeneemt. Het bruto binnenlands product geeft de waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten in een jaar.
Hoofdstuk 4 – Paragraaf 3; Inkomsten en uitgaven
De belangrijkste inkomstenbron van de overheid is de belastingopbrengst. Met deze opbrengst worden de productie van collectieve goederen gefinancierd, het toezicht op de marktwerking, het financieren van onderwijs, het onderhouden van internationale betrekkingen en het in stand houden van de gezondheidszorg. Op Prinsjesdag biedt de regering aan het parlement de rijsbegroting aan. In deze begroting geeft de overheid aan wat het budget van de overheid voor het volgende jaar zal zijn. Daarbij wordt ook weer onderscheid gemaakt tussen stroom- en voorraadgrootheden. De miljoenennota geeft een samenvatting van de rijsbegroting.
Een financieringstekort ontstaat als de overheid meer geld uit geeft dan dat ze ontvangt. Het financieringstekort moet ieder jaar geleend worden. De schuld die de overheid zodoende maakt, is de staatsschuld. Een financieringstekort moet je dan ook zien als een uitgestelde belasting. Bij een financieringstekort worden de huidige uitgaven voor een deel betaald met toekomstige belastingopbrengsten.
Hoofdstuk 5 – Solidariteit tussen generaties
De overheid dwingt ook solidariteit tussen de generaties af. Dit geeft als doel om iedereen gedurende zijn hele leven minimaal inkomensniveau te garanderen. Op de pensioengerechtigde leeftijd is je productiviteit zo laag dat er geen betaald werk meer is te vinden. Daarom garandeert de overheid een minimaal inkomensniveau voor deze ouderen. Dat is in Nederland geregeld in de Algemene Ouderdomswet. De overheid heeft twee mogelijk heden om de pensioenen te betalen:
- Omslagstelsel: de overheid kan het direct laten betalen door de mensen die betaalde arbeid verrichten. Iedere maand betalen zij dan een premie aan de overheid. Met die premie betaald de overheid dan de gegarandeerde pensioenen.
- Kapitaaldekkingsstelsel: de overheid kan ook met een deel van de overheidsinkomsten gaan sparen. Het spaarbedrag komt dat op de bank te staan tegen een bepaalde rente en met dit gespaarde bedrag plus de rente-inkomsten worden de pensioenen in de toekomst betaald.
REACTIES
1 seconde geleden
R.
R.
Goede samenvatting! Alleen een opmerkinkje, volgens mij klopt er iets niet bij de resultatenrekening. Er staat namelijk dat bij de debetzijde kosten en afschrijvingen staan, terwijl dat creditzijde moet zijn!
9 jaar geleden
AntwoordenR.
R.
Oeps niks gezegd, top samenvatting! Klopt wel, debetzijde was wel goed :)
9 jaar geleden
L.
L.
Deze samenvatting had ik echt heel hard nodig! Ik snapte geen fuck van dit hoofdstuk en het lukte me maar niet om er door te komen, maar dankzij deze samenvatting is het gelukt ;D
Bedankt!
9 jaar geleden
AntwoordenH.
H.
Hallo daar, mijn broertje vroeg laatst om hulp bij deze begrippen. Ik ben goed in economie, maar de onzin die deze methode uitkraamt gaat alle verbeelding te boven. "Intertemporele substitutie", waarom zouden ze zulke belachelijke begrippen kiezen voor onderwerpen die prima begrijpbaar zijn.
Volgens mij is het doel van een boek om het leren makkelijker te maken, niet moeilijker.
Even voor de duidelijkheid, ik verwijt de auteur van dit artikel niets hoor, wilde alleen even kwijt dat ik het belachelijk vind wat voor begrippen jullie voorgeschoteld krijgen.
Succes met leren!
7 jaar geleden
Antwoorden