2. - consumenten moeten kijken wat ze wel en niet moeten kopen voor jezelf of niet. - productenten moeten kijken waar mensen behoefte aan hebben. - goederen zijn stoffelijk, diensten zijn onstoffelijk - vrijge goederen: daarvoor hoef je geen middelen voor op te offeren. - productie/produceren = het maken van goederen en diensten. - consumptiegoederen: worden door de consument gebruikt om in hun behoeften te voorzien. - kapitaalgoederen/productiegoederen: worden op hun beurt gebruikt bij productie van andere goederen en diensten. - productie factoren: alle ingrediënten om tot productie te komen en daarna tot inkomen. . bron van inkomen: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap. . vorm van inkomen: pacht (huur), loon (salaris), interest (rente), winst. - vlottende kapitaalgoederen: ze gaan op in het product - vaste kapitaalgoederen: gaan langer mee dan 1 productie proces. 3. - Schaarste: 1. er moeten productiemiddelen worden opgeofferd -> deze zijn alternatief aanwendbaar. 2. er moeten keuzes gemaakt worden -> prioriteiten stellen
domografische factoren
4. - reclame = betaalde presentatie of promotie van goederen of diensten. . niet persoonlijk, maar via massamedia . door herkenbare afzender (fabrikant, leverancier of merk) bijv. philips. - functie van reclame: informatie overbgrengen en verleiden, maar ook vaak misleiden. - promotie: omvat ook de niet-commerciële communicatie. - demonstratie-effect = de consumptie van de 1 wordt nauwlettend door de ander gevolgd. (Keep up with the Joneses) - consumentisme = een streven om niet alleen de rechten maar ook de macht van de consument tegenover de producent te vergroten. 5. - consumentenbeleid = het beschermen en helpen van de individuele consument bij zijn keuze van goederen en diensten. - rentepercentage uitrekenen: rente per jaar/gemiddeld geleend bedrag x 100% = - consumptiebeleid = stimuleren of ontmoedigen van bepaalde producten. - duurzame ontwikkeling = ontwikkeling waarbij we de huidige productie en consumptie zo inrichten dat de behoefte bevrediging van de generaties na ons niet in gevaar komt. - De overheid stelt regels en wetten op om de veiligheid en gezondheid van producten te garanderen/waarborgen. . de warenwet . wet op het afbetalingsstelsel . colportage wet. Tot euro niet terug brengen. Hoofdstuk 3 1. - bekijken van economische factoren van het koopgedrag van de consument: . de prijs van het goed . de voorkeuren (preferenties) van de consument . het inkomen of het budget van de consument . de prijzen van de overige goederen - ceteris-paribus-clausule = om een verband duidelijk te maken, er vanuit gaan dat ander factoren gelijk blijven. - de vraaglijn: laat zien wat een consument bij uiteenlopende prijzen van plan is te kopen. - individuele vraaglijn = vraaglijn van 1 consument. - collectieve vraaglijn = vraaglijn van de totale vraag naar een product. - vraagvergelijking: Q = hoeveelheid (quantiteit)/ V = gevraagd/ p = prijs - lineaire vraaglijn = Qv = ap + b (Qv = gevraagde hoeveelheid/ p = prijs van het goed/ b = de gevraagde hoeveelheid als p = 0/ a = richtingscoëfftciënt) 2. - de vraaglijn kan verschuiven t.g.v een prijsverandering, voorkeuren, budget en aantal vragers. - Inferieure goederen = goederen waarvan de vraag afneemt bij een stijding van inkomen. - substitutiegoederen = goederen die elkaar kunnen vervangen. (koffie en thee) - complementaire goederen = goederen die tezamen gebruikt worden (koffie en filters) 3. - pijrselasticiteit van de vraag = een verhoudingsgetal dat de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid weergeeft in verhoudng tot procentuele verandering van de prijs. - de definitie van de prijselasticiteit van de vraag (Ev) is: Ev = %verandering v/d vraag %verandering v/d prijs - (prijs)inelastische vraag = als goederen die niet gevoelig zijn voor prijswijzigingen, bij dagelijkse goederen.(Ev< -1) - (prijs)elastische vraag = als goederen gevoelig zijn voor prijswijzigingen, bij luxe goederen. (Ev ligt tussen de o en -1)
REACTIES
1 seconde geleden