1.1 Introductie
• Bij export en import praten we over de waarde van de goederen in bedragen. • Als we het over het aantal producten hebben, praten we over exportvolume en importvolume (liters, tonnen, kilo’s etc.).
1.2 Waarom handel?
• We handelen internationaal, omdat de landen niet alle producten zelf hebben. • Toch worden er ook veel goederen die een land wel zelf kan produceren uit het buitenland gehaald, omdat de kosten daar lager zijn. • Sinaasappels komen uit zonnige landen. De concurrentiepositie van deze zonnige landen is, wat betreft sinaasappels, dan ook beter dan die van Nederland. • Internationale handel is eigenlijk internationale ruil. • Internationale arbeidsverdeling = verschillende landen leggen zich toe op verschillende producten. • Producten worden in sommige landen goedkoper gemaakt, omdat: 1- de natuurlijke omstandigheden daar beter zijn. 2- de loonkosten daar lager zijn. 3- de infrastructuur daar beter is.
Uitleg van de punten 1, 2 en 3:
Punt 1: • Druiven groeien beter in warme landen, dus daar hoeven ze minder voor een goede oogst te doen. Daar komt dan ook meestal de wijn vandaan, omdat ze daar minder kosten hebben, dus is de wijn daarvandaan goedkoper. • Als in een land veel olie in de grond zit, dan importeren we het daarvandaan.
Punt 2: • Landen met lage loonkosten hebben vaak een goede concurrentiepositie tegenover ander landen (we praten nu over de loonkosten per product!). • Arbeidsproductiviteit = hoeveel een arbeider gemiddeld in een jaar produceert. • Loonkosten per product hangen af van de loonkosten per arbeider én van de arbeidsproductiviteit. • De arbeidsproductiviteit kan vergroot worden, door: - het gebruik van machines. - verbetering van de organisatie. - betere scholing. • Tunesië en China hebben een hoge scholingsgraad én hoge lonen, maar zijn toch aantrekkelijk om spullen te kopen.
Punt 3: • Betere havens, wegen, luchthavens en telecommunicatie zorgen voor beter vervoer en communicatie. De kosten van de productie gaan dan omlaag. • Veel producten worden in bepaalde landen gemaakt, dit komt meestal, omdat de kennis van een bepaald product daar is ontstaan. • Mensen blijven vaak dure producten kopen, omdat ze aan een bepaald merk gehecht zijn. • Verbeterde vervoersmogelijkheden is de oorzaak van de grote groei van de wereldhandel. • Milieuorganisaties willen een hogere belasting op brandstof, omdat het vervoer steeds meer toeneemt.
1.3 Nederland, een open economie
• Open economie = veel handel met het buitenland (er worden veel goederen geïmporteerd en geëxporteerd).
• waarde export
exportquote = ------------------------ x 100%
nationaal inkomen
• Kleinere landen hebben vaak een openere economie, omdat:
- kleine landen meer moeten importeren, omdat ze zelf weinig in de grond hebben zitten.
- door de hoge vaste kosten is het vaak alleen mogelijk om grootschalig te produceren. Vaste kosten zijn onafhankelijk van de geproduceerde hoeveelheid. Schaalvoordelen = producten kunnen goedkoper geproduceerd worden als je meer produceert.
• Factoren die de mate van openheid van een economie beïnvloeden, maar niet met de grootte van de economie te maken hebben zijn:
- slechte vervoermogelijkheden.
- een ruig landschap.
- een regering die onafhankelijk wil zijn van het buitenland.
• Als het in Duitsland slecht gaat -> kopen de Duitsers minder in Nederland -> worden de Nederlanders werkloos.
1.4 De betalingsbalans • Op de betalingsbalans worden al de bedragen geregistreerd die over de grens gaan. Betalingsbalans = een geordend overzicht van alle inkomsten en uitgaven van een land met betrekking tot het buitenland in een jaar. • Export = ontvangsten, want we ontvangen geld voor onze producten. • Als Nederland meer goederen exporteert dan importeert, dan hebben we een overschot op de lopende rekening (positief). • Kapitaalexport = uitgaven voor Nederland. • Kapitaalimport = wanneer het geld voor buitenlandse beleggingen, leningen en investeringen hierheen komt. • Materieelsaldo = saldo van de totale betalingsbalans. • Als de voorraad internationale betaalmiddelen toeneemt, dan betaalt het buitenland ons. • Als de voorraad internationale betaalmiddelen afneemt, dan betaalt Nederland aan het buitenland. • Deviezen = internationaal geaccepteerde valuta’s, euro’s, yens en dollars. • Tekort op de lopende rekening = ze betalen veel meer dan ze uit het buitenland ontvangen hebben met hun export. • Als je een tekort op de lopende rekening hebt, moet je lenen in het buitenland en heb je dus schulden in het buitenland. • De VS importeert veel, andere landen exporteren dan veel en in die landen is dus werk. • Ontwikkelingslanden kunnen moeilijk hun schuld terugbetalen, omdat ze weinig deviezen hebben (ze importeren meer, dan dat ze exporteren). • Ontwikkelingslanden hebben weinig deviezen en andere landen willen dollars. Het land kan dan dus niet verder ontwikkelen. • Een tekort heeft voordelen en nadelen: - nadeel, je moet rente betalen over het geleende geld. - voordeel, je leeft op andermans kosten een goed leven. • Overschot op de lopende rekening = je verkoopt meer aan het buitenland, dan het buitenland aan jou. Je producten zijn dan dus gewild, maar jij hebt de overlast en de anderen de voordelen.
1.5 De overheid en de betalingsbalans • Export -> produceren -> werkgelegenheid. • Loonmatiging is een middel om de export te vergroten. Lage lonen -> lage productiekosten -> lage prijzen -> meer verkopen -> meer winst. • Loonstijgingen betekend dat mensen meer gaan kopen, ook in het buitenland = meer import. • Ministers gaan wel eens naar het buitenland om leningen aan te bieden en komen dan terug met nieuwe opdrachten.
1.6 Multinationale ondernemingen • Multinationals = bedrijven met productievestingen in verschillende landen. • Internationalisering = kosten besparing. • Bedrijf verplaatsen naar het buitenland = (vaak) lagere loonkosten en minder strenge milieuregels. • Nieuwe afzet markten veroveren = multinationals investeren in andere landen: - ze kopen nieuwe vestigingen in een land (de meerderheid van de aandelen van een buitenlands bedrijf wordt door één multinational gekocht. - Er is een stabielere toevoer van grondstoffen en ze omzeilen de handelsbelemmeringen. • Nationale regeringen kunnen vaak weinig doen aan internationale afspraken tussen ondernemingen, omdat zij daar niet de baas over zijn.
2.1 Introductie • Door de sterke euro zal de vraag van Nederlandse toeristen naar buitenlandse vakanties stijgen. • Wisselkoersen hebben niet alleen iets te maken met de economische pagina’s in de krant, maar ook met het dagelijks leven.
2.2 De hoogte van de wisselkoers • Als je op vakantie gaat naar het buitenland, moet je omwisselingskosten aan de bank betalen (gulden -> b.v. ponden). • Exporteurs en importeurs moeten ook vaak wisselen. • Wisselkoers = de waarde van een munt (valuta) uitgedrukt in een andere munt. • De gulden kan tegenover een groot aantal Europese munten niet meer veranderen. • EMU = Economische en Monetaire Unie • De 11 EMU-landen = Nederland, Duitsland, België, Luxemburg, Ierland, Frankrijk, Italië, Spanje, Portugal, Oostenrijk en Finland (1 gezamenlijke munt, de euro). • De euro bestaat nog niet echt, maar wel giraal = op bankrekeningen. • De koersen op de effectenbeurs (hier wordt gehandeld in aandelen en obligaties) worden ook al in euro’s weergegeven. • De koersen van de munten liggen al helemaal vast, dus we hebben eigenlijk al 1 munt. • De koers ten opzichte van de landen die niet meedoen kan nog wel veranderen. • Als je ziet dat de dollar is gestegen tegenover de gulden, betekend dit ook dat de dollar is gestegen tegenover de euro en alle ander EMU-munten. • De 11 EMU-landen samen noemen we: Euroland. • De hoogte van de wisselkoers wordt bepaald door vraag naar en aanbod van valuta. • Vraag naar de euro stijgt = wisselkoers van de euro stijgt ook. • Daling van het aanbod = stijging van de wisselkoers. • Appreciatie = stijging van de wisselkoers als gevolg van veranderingen in vraag en aanbod. • Depreciatie = daling van de wisselkoers (b.v. als de vraag naar euro’s op de valutamarkt stijgt of het aanbod van de euro’s stijgt). • Op de valutamarkt vindt de omwisseling van de ene valuta in de andere plaats. • Valutamarkt = een geheel van vraag naar aanbod van valuta’s op verschillende plaatsen. • Koers = vraag en aanbod kunnen zo snel worden doorgegeven (dit kan heel snel door de moderne communicatiemiddelen). • Eigenlijk kun je niet spreken van de wisselkoers van de euro, want er is een wisselkoers ten opzichte van alle buitenlandse valuta. • Vragers naar de euro op de valutamarkt zijn buitenlanders en Nederlandse exporteurs. • Buitenlanders vragen euro’s om producten in Nederland te kopen. • Nederlanders vragen euro’s, omdat ze in een andere munt betaald hebben gekregen van andere landen. • Buitenlanders die hun producten in euro’s betaald hebben gekregen, zullen euro’s aanbieden op de valutamarkt in ruil voor hun eigen valuta. • Grote export en grote import hebben te maken met veranderingen van de prijzen en de kwaliteit van de producten. • Export en import van goederen en diensten hebben betrekking op de lopende rekening van de betalingsbalans. • Import en export van kapitaal zijn van invloed op de hoogte van de wisselkoers. • Ander internationaal kapitaal verkeer = internationale beleggers -> zij willen hoge rente + koerswinst. • Koerswinst = als de wisselkoers van de valuta, waarin de beleggers beleggen, stijgt, maken zij winst. • De stijging van de vraag en daling van het aanbod als gevolg van hogere rente leiden tot een stijging van de wisselkoers. • Valutaspeculatie = het beleggen in een valuta met het oog op koerswinst (gokken). • Export en import van goederen, diensten en kapitaal beïnvloeden dus de wisselkoers. • Betalingsbalans van Euroland = de betalingsbalansen van alle EMU landen bij elkaar. • Ontvangsten op de betalingsbalans -> vraag naar euro’s op de valutamarkt. • Uitgaven op de betalingsbalans -> aanbod van euro’s op de valutamarkt. • Tekort op de betalingsbalans, waarbij de ontvangsten overtreffen -> lagere wisselkoers (vraag naar de munt is kleiner dan het aanbod). • Wat de prijs is voor een goed, dat is de koers voor een valuta.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden