7.1 Overheid in Enge zin: Overheid in Den Haag (Rijk) Overheid in Ruime zin: Centrale overheid + lagere overheden
Collectieve sector: Overheid in Ruime zin + Sociale Zekerheid (Publieke Sector)
7.2 Particuliere sector (Private Sector) = Consumenten en Ondernemingen
Collectieve sector doet 2 soorten uitgaven:
1 Overdrachtsuitgaven = Uitkeringen en subsidies
2 Overheidsbestedingen (Iets maken)
In overheidsbestedingen zit ingesloten: Overheidsconsumptie: Verwarming van overheidsgebouwen etc. (Zie blz 124)
7.3
Marktmechanisme: Vraag en Aanbod bepalen de prijs / productie
Budgetmechanisme: Vooraf de hoogte van de uitgaven vaststellen (overheid)
7.4 Politici hebben het niet alleen voor het zeggen, ambtenaren en pressie groepen hebben invloed op de besluit vorming
7.5
ZuiverIndividuele goederen: Kenmerken: Iemand van consumptie uit te sluiten
1 Persoon gebruiken
Voorbeeld: Spijberbroek Markmechanisme
ZuiverCollectieve goederen: Kenmerken: Niemand van consumptie uitgesloten
Consumenten hinderen elkaar niet in gebruik
Voorbeeld: Defensie en wegen Geen Marktmechanisme (Te duur voor ondernmr)
Wordt betaald door belastingen
QuasiCollectieve goederen: Kenmerken: Uitsluiten mogelijk maar moeilijk
Consumptie verhindert niet
Voorbeeld: Onderwijs Gas water electriciteit
7.6 Overheid heeft 3 functies: AllocatieFunctie: Subsidie, Accijns om consumptie te beinvloede VerdelingsFunctie: Nivellering van de inkomens StabiliseringsFunctie: Stabiliseren van Economie
7.7
Overheid heeft 2 belangrijke bronnen van inkomsten:
1 Belastingen (Direct en Indirect)
Direct: Loon en inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting, vermogensbelasting.
Indirect: BTW, Accijnen, Verbruiksbelasting
2 NietBelastingmiddelen (Aardgas, boetes)
Collectieve lasten: Ontvangesten van de collectieve sector zonder tegenprestatie
Bestaat uit:Belastingen , Sommige niet belastingmiddellen, Socialeverzekering premies
7.8 3 Manieren om belasting te ontduiken: Afwentelen (Een ander laten betalen Ontduiken (Zwart werken) Ontwijken (Tanken in Duitsland) Laffer Curve: Hogere lasten druk hoeft niet altijd te resulteren in meer inkomen, als de lasten druk te hoog is gaan mensen zwart werken en krijgt de overheid dus minder inkomen
7.9
3 Regels bij het vaststellen van Belastingen:
Doelmatigheidsbeginsel = Mag niet nadelig zijn voor de welvaart van iets of iemand
Draagkrachtbeginsel = Hoog inkomen => Hoge belasting
Profijtbeginsel = Biblioteek kosten, schoolkosten
7.10
Rijksbegroting: Wetsvoorstel van de regering aan het parlment
Miljoenennota: Samenvatting van Rijksbegroting + Hoe RijksBg past in Nederland.
Macro-Economische Verkenning: Voorspellingen over de economie in het komende jaar
WiebelTax: 5% verhoggen of te verlagen om tekorten tegentegaan
7.11 Uitgaven – ontvangsten = Begrotingstekort – Aflossing staatschuld = Financieringstekort
7.12
Een lidstaat kan alleen deelnemen aan de EMU als hij:
Financirings tekort niet hoger dan #% van BBP
Overheidsschuld 60% BBP
Inflatie minder dan 1.5% hoger dan geringste geld ontwaarding in 3 eu landen.
7.13
Tekort financieren kan op 3 manieren
1 Staatsobligaties @ Open kapitaalmarkt
2 Onderhands lenen bij beleggers
3 Lenen op geld markt
8.1 Open economie: Intensief handel en betalingsverkeer onderhouden met het buitenland, Dus de binnenlandse situatie staat sterk onder invloed van de buitenlandse. Globalisering: Dat er veel goederen op de wereldmarkt komen door de snelle ontwikkeling van communicatie technieken, waardoor de concurrentie toeneemt. Deviezen: Deviezen zijn internationaal aanvaarde betaalmiddelen. Dollar, euro, yen. Internationale arbeidsverdeling: Zich landelijk specialiseren in een bepaald product, zodat ze een voorsprong hebben op de wereldmarkt. Dit kan komen door het klimaat delfstoffen etc. Vrijhandel: Vrij handelsverkeer tussen landen. Zodat internationale arbeidsverdeling kan bestaan.
8.2 Protectie: Het beschermen van binnenlandse producten tegen de concurrerende wereldmarkt. Dit komt voor in vorm van invoerrechten. 1 Een belasting op ingevoerde goederen, een zogenaamd invoerrecht. Zo worden de ingevoerde producten duurder dan de producten in het binnenland geproduceerd. 2 Een subsidie op uitgevoerde goederen exportsubsidie. 3(quotering) Invoercontigenten, de overheid stelt een maximum aan de hoeveel of waarde van een bepaald goed uit het buitenland geïmporteerd. 4 Non-tarifaire belemmeringen, zoals ingewikkelde douane formaliteiten of kwaliteit eisen waar de buitenlandse producten aan moeten voldoen. Dumping: Goederen aanbieden lager dan de kostprijs.
8.3
Betalingsbalans: Systematisch overzicht van alle economische transacties met het buitenland.
Toelichting zie pagina 150.
Lopende rekening: Goederenrekening+dienstenrekening+inkomstenrekening
Onzichtbaarverkeer: zo worden de dienstenrekening+inkomstenrekening ook wel genoemd.
Handelsbalans: De goederenrekening. Hierop staat de waarde van de invoer en de uitvoer goederen. Ook wel zichtbaar verkeer genoemd.
Dekkingspercentage: De waarde van de goederenuitvoer uitgedrukt in procenten van de goedereninvoer.
Actieve handelsbalans: Dekkingspercentage hoger dan 100%
Passieve handelsbalans: Dekkingspercentage lager dan 100%
Dienstenrekening: het vervoer en het reisverkeer.
Inkomstenrekening: De primaire inkomens en de inkomensoverdrachten.
Primaire inkomens: arbeidsinkomens en kapitaalopbrengsten, zoals rente en dividend.
Inkomensoverdrachten: Betalingen van Nederland aan de EU en omgekeerd in de vorm van subsidies.
Kapitaalrekening: De invoer en uitvoer van vermogen die voorvloeien uit internationale investerings- bellegings en krediet transacties. Voorbeeld
1 Buitenlandse onderneming breidt vestigingen uit in NL
2 Buitenlandse beleggers die Nederlandse aandelen kopen.
3 En Nederlandse importeur ontvangt krediet van buitenlandse leverancier.
Speculatief kapitaal verkeer: Tijdelijk kapitaaluitvoer uit Nederland. Bijvoorbeeld bij een goedkope dollar snel aandelen in Amerika kopen.
8.4 Materiaal overwicht: Als het saldo van goud en deviezen niet of nauwelijks verandert. Fundamenteel evenwicht: Als de lopende rekening en structurele kapitaalverkeer samen in evenwicht zijn. Zonder het kortlopende speculatieve betaalverkeer.
8.5
Een tekort op de betalingsbalans is een probleem want dan verdient het buitenland meer aan ons.
Concurrentie positie: De lonen en prijzen stijgen meer dan bij de handelspartners de export van Nederland wordt duurder. En ingevoerde producten worden na verhouding goedkoper.
Overbesteding in binnenland: De vraag na goederen en diensten is groter dan de productie capaciteit. Meer vraag na ingevoerde producten
Onderbesteding: In het buitenland neemt de vraag af. Daardoor neemt onze uitvoer terug.
Technische ontwikkeling: Sommige landen lopen voorop met betere machines en anderen achterop, omdat ze minder ontwikkelen.
Debiteurlanden: Landen met grote schulden bij andere landen, waardoor ze veel rente moeten betalen.
Incidentele oorzaken: rampen, misoogsten, overstromingen, oorlog etc.
Ruilvoet De verhouding tussen de prijzen van goederen die een land uitvoert en de prijzen van goederen die invoert.
Ruilvoet = Indexcijfer van het prijspijl van de export: Indexcijfer van het prijspijl van de import= x 100 = ruilvoet
Verbetering van de ruilvoet: Betekent dat de prijzen van de goederen die wij uitvoeren sneller stijgen dan de prijzen van de goederen die we invoeren.
8.6 Wisselkoers: De waardeverhouding die tussen de geldeenheden van 2 landen bestaat. Vrij zwevende wisselkoers: De koersvorming van vraag en aanbod op de valutamarkt. Appreciatie: De koersstijging van een munt, bijvoorbeeld dollar wordt duurder. Het tegengestelde heet depreciatie.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden