Hoofdstuk 4
- marktsector (particuliere sector)=ondernemingen + gezinnen
- collectieve sector (publieke sector)=overheid in ruime zin + de sector sociale zekerheid
*verschillen tussen overheid en particuliere ondernemingen:
- overheidsvoorzieningen hoeven niet kostendekkend te zijn
- marktmechanisme bepaald hoe de productiefactoren worden ingezet, vraag van de consumenten bepalen de prijs
en bij de overheid wordt de keuze gemaakt door de politieke krachtsverhouding in het parlement budgetmechanisme
* overheid in enge zin= Het Rijk (de centrale overheid)
* overheid in ruime zin= Het Rijk+de lagere overheden+de waterschappen
* 3 belangrijke functies van de overheid op economisch terrein zijn
- allocatiefunctie= de overheid beïnvloed de samenstelling van de productie in een land
- direct: alleen al de collectieve goederen die door de overheid worden geproduceerd
- indirect: via wetten en heffingen/belastingen/subsidies kan de overheid het gebruik, dus de productie te stimuleren/afremmen en “bemoeigoederen” (bijvoorbeeld musea)
- verdelingsfunctie= door belasting- en premieheffing en met het beleid met betrekking tot sociale uitkeringen oefent de overheid invloed uit op de verdeling van de besteedbare inkomens
- stabiliseringfunctie= de overheid heeft als taak om te zorgen voor een evenwichtige groei van de productie
* Rijksbegroting= de systematische schatting van alle rijksuitgaven voor het komende kalenderjaar en hoe het gefinancierd wordt
* Miljoenennota= samenvatting van de rijksbegroting
* 3 reden waarom de overheid geld uitgeeft
- voor zien in de behoefte van collectieve goederen (straatverlichting, leger, dijken.) iedereen kan er gebruik van maken.
- voorzien in de behoefte van quasi-collectieve goederen (onderwijs, wegen, openbaarvervoer) worden om politieke reden verstrekt
- herverdeling van het inkomen: via sociale voorzieningen en subsidies - herverdeling
* overheidbestedingen: zijn uitgaven waar iets tegenoverstaat - ze leggen beslag op productiecapaciteit
- overheidconsumptie: lopende uitgaven, die korte tijd nut afwerpen en daarna niet meer (aanschaf papier, verwarming)
- overheidsinvestering: het gaat hier om uitgaven die lang nut afwerpen (dijken, wegen)
* overdrachtsuitgaven: dit zijn uitgaven waar niks tegenover heb gestaan - uitkeringen, subsidies
- inkomensoverdrachten: huursubsidies en uitkeringen in het kader van sociale voorzieningen (Bijstand)
- vermogensoverdrachten: investeringssubsidies
* directe belastingen: loon en inkomstenbelasting, de vennootschap belasting, motorrijtuigenbelasting
* indirecte belastingen: BTW, accijnzen, invoerrechten, bijzondere verbruiksbelasting
* ons belastingstelsel hanteert 3 uitgangspunten
- doelmatigheidsbeginsel : de belastingsheffing mag niet nadelig zijn voor de welvaart ( per saldo)
- draagkrachtbeginsel: de belastingen moeten naar drachtkracht worden geheven (mensen met meer geld betalen meer belasting)
- profijtbeginsel: wie van de overheid meer profiteert moet er meer voor betalen (alleen mogelijk zijn retributies)
* niet belastingsontvangsten
- opbrengsten uit bedrijven: staatsbedrijven - belangrijkste is “aardgas-baten”
- retributies: betalingen aan de overheid waar individueel aanwijsbare prestatie tegenover staat(schoolgeld)
* collectieve lastendruk: de collectieve lasten als percentage van het nationaal inkomen
Formule: collectieve lastendruk = collectieve lasten : nationaal inkomen x 100%
* reageren op de druk van collectieve lasten door, …
- afwentelen: een ander laten betalen
- ontduiken: zwart werken, rommelen met belastingsformulieren
- ontwijken: op een geoorloofde manier belastingbetaling voorkomen - gebruik maken van exotische belastingconstructies
* Begrotingstekort: al de (geschatte) uitgaven van de Rijksoverheid groter zijn dan de (geschatte) inkomsten
* Financieringstekort: begrotingstekort-aflossing op de staatsschuld. De staatsschuld neemt elk jaar toe met het bedrag van het financieringstekort
* begrotingstekort kan op 2 manieren worden verkleind: bezuinigen en belastingsverhoging
** De Gulden financieringsregel= het principe dat de overheid alleen mag lenen om haar investeringen te betalen (de deltawerken)
** Anticyclisch begrotingsbeleid:
- in tijden van laagconjunctuur de bestedingen opvoeren - begrotingstekort neemt toe
- in tijden van hoogconjunctuur de bestedingen verminderen - begrotingstekort wordt kleiner - anti cyclisch
* inverdien effecten: de overheid geeft bijv 10 miljoen uit, daardoor gaat de economie groeien, wordt meer verdient, komen meer belastingopbrengsten, de uiteindelijke kosten zijn minder dat 10 miljoen voor de overheid
* staatsschuld quota= de totale staatsschuld als percentage van het nationaal inkomen
Formule: staatsschuld quota= totale staatsschuld : nationaal inkomen x 100%
* door handhaving van de koppeling de zou de werkgelegenheid in het bedrijfsleven in gevaar kunnen komen omdat door koppeling hoge uitkeringen - sociale premies moeten omhoog - hogere arbeidskosten - diepte-investeringen
* een stijgend financieringstekort kan op korte termijn leiden tot meer werkgelegenheid omdat, de bestedingen toe nemen - meer productie leid tot meer werk
* een stijgend financieringstekort kan op lange termijn leiden tot minder werkgelegenheid omdat, de overheid meer geld moet lenen, hogere rente- en aflossingsverplichtingen
REACTIES
1 seconde geleden