Hoofdstuk 4

Beoordeling 5.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1979 woorden
  • 30 augustus 2006
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 5.7
6 keer beoordeeld

4.1 Beroepsbevolking: het aantal mensen tussen de 15 en 65 jaar dat meer dan 12 uur per week wil en kan werken. Werkzame beroepsbevolking: Mensen met een baan van 12 uur en meer
Werkeloze beroepsbevolking: Werkzoekenden die ingeschreven staan bij het CWI voor een baan van 12 uur of meer
Factoren waardoor de beroepsbevolking toe- of afneemt; 1 de omvang en samenstelling van de bevolking
2 de wetgeving
3 de maatschappelijke opvatting

4 de organisatie van het arbeidsproces
Geboorteoverschot: er worden meer mensen geboren dan dat er dood gaan. Migratieoverschot: er vestigen zich meer mensen in een land dan er vertrekken
De totale bevolking neemt toe door een geboorte- en migratie overschot. Als de bevolking elk jaar toeneemt, zullen er ook steeds meer mensen werk zoeken. Een stijging van de bevolking leidt dus tot een toename van het aanbod van arbeid. Leerplicht: je moet tot je 16de naar school
Het aanbod van arbeid neemt dus af als mensen langer leerplicht zijn. Vrijwillige vervroegde uittreding: stoppen met werken voor je 65st. Afschaffing van de VUT leidt tot een toename van het aanbod van arbeid. Flexibele pensionering: Stoppen met werken voor je 65st maar je moet het geld wel zelf sparen om een voldoende hoog inkomen te hebben is de tijd dat je niet werkt en nog geen 65 bent. Arbeidsparticipatie voor vrouwen: het deelnemen van vrouwen
Door deze ontwikkeling in het aanbod in arbeid de laatste jaren sterk toegenomen
Door kinderopvang en deeltijdwerk neemt het aanbod voor vrouwen op de arbeidsmarkt toe. Het aanbod van arbeid neemt dus toe door: - de stijging van de bevolking - afschaffing van de VUT - arbeidsparticipatie voor vrouwen - door kinderopvang en deeltijdwerk - werkplek aanpassingen
Het aanbod van arbeid neemt af door: - de wetgeving
4.2 De vraag naar arbeid bepaalt de omvang en de samenstelling van de werkgelegenheid. Ondernemingen en de overheid zijn de vragers naar arbeid
Conjuncturele factoren: zijn vraagfactoren, het gaat hier om het totaal van bestedingen
Structurele factoren: zijn aanbodfactoren, het gaat om (veranderingen in) de manier van produceren
Conjuncturele factoren: de effectieve vraag
Effectieve vraag is het totaal aan bestedingen
Totaal aan bestedingen: consumptie+investeringen+overheidsbestedingen+export
Als de effectieve vraag toeneemt, moeten er meer goederen en diensten worden voortgebracht. In het algemeen zal een toename in de effectieve vraag leiden tot een toename van de vraag naar arbeid. Structurele factoren: - De arbeids- of loonkosten per werknemer - De arbeidsproductiviteit - De arbeids- of loonkosten per product - De arbeidstijd - De Bedrijfstijd
Kapitaalintensiever: een onderneming vervangt arbeid voor kapitaal

Het rendement van de investeringen in de nieuwe machines is dan groter, omdat de investeringen veel (dure) arbeidskracht uitspaart
Rendement: winstgevendheid
Bij hoge arbeidskosten kan een onderneming het productieproces verplaatsen naar laag loon landen
Hoge arbeidskosten remmen de vraag naar arbeid af
Lage arbeidskosten stimuleren de vraag naar arbeid
Lagere arbeidkosten kunnen leiden tot een lager nettoloon, dan daalt de koopkracht van de werknemers
De arbeidsproductiviteit is de productie per werknemer per tijdseenheid
Een stijging van de arbeidsproductiviteit veroorzaakt op de korte termijn een daling van de vraag naar arbeid. (bij dezelfde productieomvang) Een stijging van de arbeidsproductiviteit veroorzaakt op de lange termijn een stijging van de vraag naar arbeid. ADV veroorzaakt een afname van de arbeidsproductiviteit voor dezelfde productie omvang zijn meer werknemers nodig. Dan neemt de vraag naar arbeid dus toe. (volgens deze redenering ten minste) Er is niet alleen een daling van de arbeidsproductiviteit
Bij ADV stijgen meestal ook de loonkosten per product. Die stijging kan worden opgevangen door de bedrijfstijd te verlengen. Er zijn dan minder machines nodig om evenveel te produceren. Zo dalen de kapitaalkosten (machinekosten) per product. Werkgelegenheid= productie/arbeidsproductiviteit

100=10000/100 4.3 Primaire sector: Hierbij gaat het om de ondernemingen die zich bezighouden met landbouw, visserij en bosbouw. Secundaire sector: Tot deze sector behoren ondernemingen waarin fabricage en verwerking van grondstoffen centraal staat. Bijv industrie
Tertiaire sector: hiertoe behoren ondernemingen die zich bezighouden met de commerciële dienstverlening.(die streven naar winst) Quartaire sector: Hiertoe behoren instellingen die zich bezighouden met de niet commerciële dienstverlening.(streven niet naar winst) Marksector bestaat uit de primaire, secundaire en tertiaire sector. De bedrijven in deze sectoren concurreren op verschillende markten met elkaar en proberen daarbij winst te maken. Collectieve sector is grotendeels gelijk aan het Quartair sector en bestaat uit de overheid en de instellingen die de sociale verzekeringen uitvoeren. Oorzaken waarom de toegevoegde waarde in de dienstverlening meer is gestegen dan in de overige sectoren: - de primaire sector kan je onbeperkt uitbreiden - secundaire sector ondervindt veel concurrentie van buitenlandse ondernemingen - de stijging van het gezinsinkomen gaat de laatste jaren vooral naar de tertiaire sector. Bedrijven maken steeds vaker gebruik van dienstverlening - de laatste jaren stoot de overheid steeds meer taken af en bezuinigt op de kosten v/d sociale zekerheid
Bij mechanisatie worden steeds meer kapitaalgoederen gebruikt zonder dat er arbeidsplaatsen verdwijnen. Bij automatisering worden er wel werknemers door kapitaalgoederen vervangen. Dienstverlening is arbeidsintensief. Als de productie in de dienstverlening stijgt zijn er bijna altijd meer mensen nodig. 4.4 Arbeidsjaar is het aantal uur dat iemand met een volledige baan in 1 jaar werkt
Behalve de omvang v/d werkgelegenheid is ook de samenstelling van de werkgelegenheid belangrijk, een verschil is werken in loondienst of als zelfstandige. Het aantal werkende personen is groter dan het aantal arbeidsuren. Dit komt door deeltijdbanen en/of flexibel werken. De werkgelegenheid is gelijk aan de vraag naar arbeid. Werkloosheid is het verschil tussen de vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid. Werkloosheid= vraag naar arbeid – aanbod van arbeid
Geregistreerde werkeloosheid: totaal aantal mensen zonder werk (of met werk minder dan 12 uur) dat instaat geschreven bij het CWI en direct beschikbaar is voor een baan van minstens 12 uur per week

Verborgen werkeloosheid: mensen die niet geregistreerd zijn als werklozen, maar wel betaald werk willen doen. Als de economie aantrekt en werkgelegenheid stijgt beiden veel verborgen werklozen zich aan op de arbeidsmarkt (aanmoedigings- of aanzuigeffect). Gevolg→ de officiële geregistreerde werkloosheid daalt (bijna) niet of stijgt zelfs soms. Verborgen werkgelegenheid: zwartwerken
Als je geen werk hebt verlies je koopkracht omdat een sociale uitkering lager is dan een looninkomen. Je kunt ook in een sociaal isolement terecht komen. 4.5 Conjunctuur werkloosheid: als de bestedingen dalen, brengen ondernemingen minder producten voort (want ze kunnen minder verkopen) en is er minder personeel nodig. Daardoor de vraag naar arbeid lager is dan het aanbod van arbeid. Maatregelen tegen conjunctuur werkloosheid: - consumptie verhogen - overheidsuitgaven verhogen - export verhogen - investeringen verhogen
Structuurwerkloosheid kan veroorzaakt worden door: - dure en/of slechte kwaliteit producten - daling van de winstgevendheid - lage scholing - Arbeidsongeschiktheid - Geringe (arbeids)mobiliteit en slechte arbeidsbemiddeling. Maatregelen tegen structuurwerkeloosheid: - verlaging productiekosten - fusies - betere scholing - automatisering
The right man in the right place zorgt voor een hoge arbeidsproductiviteit en dus voor een lagere structuurwerkloosheid. Alleen dit lukt niet altijd omdat sommige mensen niet willen verhuizen of niet van baan willen veranderen
Frictiewerkloosheid: de tijd die je nodig hebt om een baan te vinden. In de eerste drie maanden dat je werkloos bent wordt als frictiewerkloos beschouwd. Seizoenswerkloosheid: de vraag naar of de productie van een product kan soms behoorlijk schommelen als het gevolg v/h klimaat of de aard v/h product
4.6 Besluitingsvraagstukken: hierbij gaat het over de manier waarop besluitvorming over allocatie (=aanwending) van de productiefactoren plaats vindt. - wat wordt er geproduceerd? (hoeveel en welke consumptie/kapitaalgoederen) - Hoe wordt er geproduceerd? (de keuze tussen kapitaal- of arbeidsintensief) - Waar wordt er geproduceerd? (het gaat hier om de nationale of internationale arbeidsverdeling) - Hoeveel wordt er geproduceerd? (onder meer productiecapaciteit, bezettingsgraad, kapitaal- en arbeidsproductiviteit spelen hierbij een rol) - Wie produceert er? (het bedrijf ( individuele goederen) of de overheid (collectieve goederen)) - Voor wie wordt er geproduceerd? (het kan gaan om het voortbrengen van halffabrikaten en van eindproducten. Economische blokvorming: vb de handel tussen lidstaten v/d EU is meer gestegen dan de handel van deze landen met niet lidstaten v/d EU. Marktmechanisme: vrij aanbod en vrije vraag. Bij marktmechanisme bepalen de vraag en aanbod de prijs van de goederen. Het hangt van de prijsverhouding af hoeveel eenheden van een product worden voortgebracht. Van productie hangt af welke productiefactoren nodig zijn en hoeveel. Dus: aan de hand v/d productie die je wilt realiseren bepaal je hoeveel werknemers er nodig zijn, wat hun opleiding moet zijn en over welke vaardigheden ze moeten beschikken. Als de productiefactor arbeid duurder is dan kapitaal kiezen ondernemingen er voor kapitaalintensief te produceren. Dan vindt er een substitutie van arbeid door kapitaal plaats: arbeid wordt vervangen door kapitaal. De productiefactoren kapitaal en arbeid zijn complementair ze vullen elkaar aan, want je hebt mensen nodig om machines (kapitaal) te bedienen, of voor nieuwe producten zijn technici nodig. Budgetmechanisme: er wordt via budgetplannen vastgesteld wat er wordt geproduceerd en hoe de productiemiddelen worden gebruikt. Bureaucratisch budgetmechanisme: hierbij wordt de productieomvang van goederen en diensten opgelegd van bovenaf. Democratisch budgetmechanisme: hier wordt het budgetplan democratisch vastgesteld. In Nederland gebeurt dit als de centrale overheid de rijksbegroting opstelt
Rijksbegroting: Het budgetplan van de Nederlandse regeringen voor het komende jaar
Machtsverhoudingen sturen het democratische budgetmechanisme. Allerlei belangengroepen proberen te bereiken dat de overheid in hum belang geld uitgeeft of maatregelen neemt. Het spreekt voor zich dat de ene belangengroep een betere lobby heeft dan de andere: ze krijgt meer haar zin. 4.7 Nadelen marktmechanisme: - gebrek aan collectieve goederen - milieuvervuiling (als negatief welvaartseffect) - Starre markten/prijzen ( als bedrijven een economische machtspositie hebben) - Varkenscyclus (schoksgewijze aanpassing van het aanbod aan de vraag als de productie tijd van een goed lang is) - Individuele onzekerheid - Sociale onrechtvaardigheid
Collectieve goederen zijn goederen die niet in aparte eenheden te leveren zijn: ze zijn niet splitsbaar in individueel leverbare eenheden. Deze goederen kunnen niet door het marktmechanisme worden voortgebracht. Een tweede kenmerk is dat ze voor iedereen zijn. Niemand kan worden uitgesloten v/h gebruik

Als de overheid meer geld hier aan besteed kan het zijn dat de werkgelegenheid toeneemt omdat er meer mensen nodig zijn om die diensten en goederen te produceren. Maar weinig bedrijven zullen uit zichzelf milieumaatregelen nemen vanwege de extra kosten, met de milieuwetgeving dwingt de overheid hen dat wel te doen, maar dan kan leiden tot faillissement en dat gaat ten kosten van de werkgelegenheid. Economische machtspositie: Eén bedrijf of een klein aantal bedrijven beheerst de markt voor hun product door: de enorme kennis over het product, de productiemethoden, de distributienetwerken en de reclamecampagnes. Die bedrijven bepalen meestal zelf hun prijzen en als die lange tijd hetzelfde blijven spreek je van prijsstarheid. Schoksgewijze aanpassing v/h aanbod aan de vraag: stel, de prijs v/h varkensvlees is hoog, mensen besluiten daarom varkens te houden, als de varkens daarna aangeboden worden op de markt dan is de prijs juist laag door het grote aanbod. Mensen besluiten daarom om de varkens weer weg te doen en daardoor stijgt de prijs weer. Het komen en gaan van bedrijven en producten enz, brengt voor de werknemers onzekerheden mee. Ze moet zich regelmatig bijscholen om goed te kunnen functioneren. Het risico dat jij je baan kwijt verliest speelt in zo’n dynamische omgeving altijd een grote rol. In de VS grijpt de overheid minder in bij het marktmechanisme dan in Nederland gevolg: inkomensverschillen zijn daar groter dan hier. In NL wordt dat verschil verkleind met sociale uitkeringen en inkomensafhankelijke subsidies
Nadelen v/h budgetmechanisme: - complexiteit (ingewikkeldheid), omdat beslissingen samen gemaakt moeten worden - starheid ( in het bureaucratische budgetmechanisme) en de lange tijd die de besluitvorming kost ( in het democratische budgetmechanisme) - het ontbreken van doelmatigheidsprikkels, omdat er geen marktmechanisme is dat fouten (meteen) afstraft. - Individuele onvrijheid, omdat je afhankelijk bent van allerlei overheidsbeslissingen. Berekeningen: Indexcijfer = (nieuwe waarde/ oude waarde) x 100
Vb. in 2000 zijn er 480 fietsen verkocht en in 2001 600 fietsen
Indexcijfer 2000 = 100
Indexcijfer 2001 = (600/480) x 100 = 125
Relatieve verandering = absolute verandering/ oorspronkelijk waarde
Vb. product stijgt van 10 naar 11
Relatieve verandering = +1/10 = +(1/10) = +0.1
Procentuele verandering = relatieve verandering x 100% + (1/10) x 100% = + 10%

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.