Hoe goed is jouw kennis over wachtwoorden? 🔐
Test jezelf met deze quiz!

Doe de quiz!

Hoofdstuk 2 inkomen en inflatie

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 399 woorden
  • 7 mei 2006
  • 17 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
17 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Welke studie past bij jou? Doe de studiekeuzetest!

Twijfel je over je studiekeuze? Ontdek in drie minuten welke bacheloropleiding aan de Universiteit Twente het beste bij jouw persoonlijkheid past met de gratis studiekeuzetest.

Start de test
Hfst. 2: Inkomen en Inflatie

2.1: Nominaal en Reëel inkomen

Inkomen gemeten in geld heet nominaal inkomen.
Inkomen gemeten in goederen heet reëel inkomen.

Om verandering van het reële inkomen te berekenen, maken we meestal gebruik van indexcijfers. Alle indexcijfers in het basisjaar zijn 100.

Berekenen met de volgende formule:

RIC (indexcijfer reëel inkomen) = NIC (indexcijfer nominaal inkomen) / PIC (prijsindexcijfer) * 100%

De CPI (consumentenprijsindex) wordt berekend door het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek). De CPI geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen en is daarmede een maatstaf voor inflatie.

2.2: De Consumentenprijsindex (CPI)

Een onderzoek naar het bestedingsgedrag van gezinnen wordt een budgetonderzoek genoemd.

Bij het samenstellen van de CPI wordt rekening gehouden met de wegingsfactoren van alle hoofdgroepen. Omdat hiermee rekening wordt gehouden, spreken we van een gewogen prijsindexcijfer. Dit gaat volgende deze formule:

Gewogen indexcijfer = ∑(wegingsfactor * indexcijfer) / ∑wegingsfactoren
(∑ betekent ‘som van’)

De Consumentenprijsindex speelt een grote rol in de CAO onderhandelingen. Werknemers eisen minimaal prijscompensatie; een loonsverhoging die voldoende is om de stijging van de prijzen op te vangen, zodat werknemers er in koopkracht niet op achteruit gaan.

2.3: Inflatie: Oorzaken & Gevolgen

De hoeveelheid goederen die een land in een jaar max. kan maken, noemen we de productiecapaciteit. Wanneer bestedingen zo hoog zijn dat de producenten de vraag niet of nauwelijks meer kunnen bijhouden, is de productiecapaciteit bijna of helemaal bezet. We spreken dan van overbesteding. Prijzen zullen stijgen. We spreken van bestedingsinflatie.

Er kan ook sprake zijn van onderbesteding. Lage bestedingen zorgen voor lage productie, en daardoor voor weinig vraag naar arbeid en dus voor werkloosheid.

Prijzen kunnen stijgen door bijv. stijging van grondstofkosten. We spreken dan van kosteninflatie. Wanneer prijzen stijgen door stijging van loonskosten, spreken we van loonkosteninflatie. Wanneer inflatie wordt veroorzaakt door hogere prijzen van geïmporteerde producten spreken we van geïmporteerde kosteninflatie. Ook kennen we winstinflatie. Dan verhogen de producenten hun prijzen om de winst te laten stijgen.

2.4: Geld & Banken

Geld heeft drie functies:
- Ruilmiddel; Met behulp van geld ruilen we goederen en diensten.
- Spaarmiddel; Als je inkomen in geld ontvangt, kun je besluiten een deel te sparen.
- Rekeneenheid; Geld wordt gebruikt om waarde van goederen en diensten uit te drukken.

Chartaal geld betekent stoffelijk geld. Geld dat je letterlijk kunt vastpakken.
Giraal geld zijn direct opvraagbare tegoeden die op een rekening bij de bank staan waarmee je kunt betalen met behulp van een pas.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.