H 19 Inflatie
§1
Inflatie: voortdurende stijging v/d kosten v. levensonderhoud of een voortdurende waardedaling v/h geld.
3 soorten inflatie:
1. kruipende inflatie <10% per jaar
2. hollende inflatie 10%-100%
3. hyperinflatie
Berekening v/d stijging v/d kosten v. levensonderhoud/inflatie:
Nieuwe kosten-oude kosten
oude kosten x 100 %
Berekening v/d waardedaling v/h geld:
100% - (oude prijs/nieuwe prijs x 100%) = geldontwaarding
€1,25- 1€
€1 x 100%= 25% 100%- (1/1,25 x 100%)= 20%
§2
Jaar 1 €20= 100
Jaar 2 €23= 23/100 =115
Jaar 3 €24=24/100= 120
Jaar 4 125= 125/100 x 20
Budget onderzoek= een onderzoek naar het bestedingspatroon v/d Ned. gezinnen.
Wegingsfactor: het aandeel van een bepaalde artikelgroep in de totale consumptieve uitgaven.
Partieel prijsindexcijfer: het prijsindexcijfer dat bij een bepaald artikelgroep hoort.
Artikelgroep Wegingsfactor Partieel prijsindexcijfer
A 35 % 120
B 10% 105
C 25% 110
D 30% 108
Consumentenprijsindex (CPI): som van wegingsfactoren x partieel prijsindexcijfers
CPI= 0,35 x 120 + 0,1 x 105 +0,25 x 110 + 0,3 108= 112,4
Stijging van 12,4% t.o.v. het basisjaar
Consumentenprijsindex: geeft de ontwikkeling weer v/d prijzen voor een pakket goederen en diensten, zoals dat in het basisjaar wordt aangeschaft, door een werknemersgezin met een inkomen net onder de loongrens van het ziekenfonds.
§3
Nominaal inkomen: het inkomen uitgedrukt in geld
Reëel inkomen: het inkomen uitgedrukt in de hoeveelheid goederen die je ervoor kunt kopen.
Indexcijfer reëel inkomen=
indexcijfer nominaal inkomen
CPI x 100
Inkomen + 1 % inflatie 2,5%
Jaar 1 100/100 x 100= 100 1,5 verlies v. koopkracht
Jaar 2 101/102,5 x 100= 98,5
Prijscompensatie: de lonen stijgen mee met de inflatie/de consumentenprijsindex, met als doel de koopkracht gelijk te houden.
§4
Binnenlandse oorzaken van inflatie
1. overbesteding
2. kostenstijging
3. verhogen v. winstmarges
Bestedingsinflatie/ demand pull: prijzen stijgen, omdat de effectieve vraag gelijk a/d prod. cap. is of groter. Deze inflatie is alleen mogelijk bij overbesteding.
Kosteninflatie/ cost push: prijzen stijgen, omdat de prod. kosten hoger worden. Belangrijkste oorzaken van deze inflatie:
1. hogere grondstof prijzen
2. hogere loonkosten
3. hogere belastingen en tarieven v/d overheid
Jaar 1 Jaar 2
Uurloon €40 €42 + 5%
Arbeidsprod. 10 12 + 20%
Loonkosten per product €4 €3,5
Hogere loonkosten leiden alleen tot inflatie, als de stijging v/d loonkosten sterker is dan de stijging v/d arbeids. prod. want in die situatie stijgen de loonkosten per product.
Winstinflatie= stijging v/d prijzen die ontstaat doordat de producent hun winstpositie willen verbeteren.
Importinflatie: stijging v/d prijzen die ontstaan doordat de ingevoerde goederen en diensten duurder worden of doordat de koersen van buitenlandse munten stijgen.
Inflatie door een te grote geldhoeveelheid: maatschap. geldhoeveelheid x omloopsnelheid= waarde BBP.
Waarde BBP= geproduceerde hoeveelheid x prijs
M x V = P x T T= aantal transacties
Onderbesteding: M↑ x V= P x T↑
Omdat de prod.cap. nog niet volledig benut is, kunnen er meer goederen gekocht worden.
Bestedingsevenwicht of overbesteding: M↑ x V = P↑ x T
Nu stijgen de prijzen, omdat EV gelijk is aan Y*, dus is de prod. cap. volledig benut
§5
De reeële inkomens van mensen met een vast nominaal inkomen dalen, datzelfde geldt voor mensen die op hun spaargeld minder rente ontvangen, dan de inflatie is.
Reële rente: indexcijfer nominale rente
( Cpi x 100) -100
Voorbeeld:
Nominale rente 4% inflatie 2,5 %
104/102,5 x100= 101,46 -100= 1,46%
Op de lange duur wordt de werkgelegenheid door de inflatie ernstig aangetast, omdat:
1. de koopkracht v/d vaste inkomens daalt
2. via prijscompensatie ontstaan hogere lonen (niet voor bijv. uitkeringsgerechtigde/gepensioneerde: sociale onrust), maar worden de winsten aangetast
3. door de slechte concurrentiepositie komt er minder export (daling v/d werkgelegenheid) en meer import
4. weinig sparen (risico dat je geld snel in waarde daalt) betekent weinig geld voor investeringen
Nominale rentevoet: % dat wordt afgesproken als de te betalen rentevergoeding
Reële rentevoet: gelijk aan de nominale rentevoet, maar wordt gecorrigeerd met het inflatiepercentage.
Consumenten gaan veel consumeren als de inflatie(verwachting) hoog is, omdat ze denken dat het over een maand/jaar allemaal nog duurder is. Zo neemt de bestedingsdrang toe→inflatiespiraal.
§6
Bestrijdingsmogelijkheden voor bestedingsinflatie:
1. afremmen v. bestedingen van gezinnen en bedrijven door hogere belastingen
2. het bevorderen van sparen via belastingmaatregelen
3. de overheid kan de eigen bestedingen beperken
4. afremmen v/d kredietverlening door DNB en de ECB via een hogere rente en de externe rem op de kredietverlening
1 t/m 3 vallen onder de conjunctuurpolitiek of anti-cyclus begrotingsbeleid, uitgevoerd door rijksoverheid
4 valt onder de monetaire politiek, uitgevoerd door de centrale bank
Bestrijdingsmogelijkheden van kosteninflatie zijn beperkt en afhankelijk v/d oorzaak:
1. bij stijging v/d grondstofprijzen is inflatie alleen te beperken door minder grondstoffen te gebruiken of een vervangend middel te gebruiken
2. zorgen dat de loonstijging kleiner is dan de stijging v/d arbeidsproductiviteit, dus loonmatiging
3. overheid kan de eigen belastingen, tarieven,heffingen beperken
4. het afkondigen van een loon- en prijsstop, nadeel daardoor is dat de koopkracht daalt
REACTIES
1 seconde geleden