Samenvatting ‘’Schaarste en Ruilen’’
1
Productiefactoren:
Factoren die nodig zijn om goederen te produceren
-Natuur (water lucht enz.)
-Arbeid (werknemers enz.)
-Kapitaalgoederen (goederen die bij productie nodig zijn zoals machines enz.) bedrijven/overheid
-Kapitaal (goederen die nodig zijn bij de productie, zoals machines enz.) Particulier gebruik
-Ondernemerschap (eigenaar van bedrijf die productiefactoren combineert om goederen te maken)
Schaars goed:
Er zijn productiefactoren nodig om ze te produceren (vrachtwagen, gebouwen etc.)
Vrij goed:
Er zijn geen productiefactoren voor nodig om het te produceren. (regenbui etc.)
Middelen:
Dit heb je nodig om je behoeften te bevredigen (inkomen etc.)
Jezelf van je behoeften voorzien:
-Zelfvoorziening
-je koopt goederen/diensten, bij dit ben je een consument en je koopt consumptiegoederen
2
Alternatieve aanwendbaarheid:
Het op verschillende manieren kunnen inzetten van middelen
Begroting (budgetplan):
-vaste lasten
-incidentele uitgaven
-Dagelijkse uitgaven (benzine, eten etc.)
3
Directe ruil:
Product tegen product ruilen
1: kost veel tijd en moeite
2: er is weinig arbeidsverdeling (adviesbanen kunnen haast niet bestaan)
3: schaalvergroting blijft beperkt (het heeft geen zin om groter te gaan produceren)
Indirecte ruil:
ruilen met geld
1: er kwam specialisatie (bakker hoeft geen varkens meer te houden)
2: schaalvergroting wordt gestimuleerd
3: de arbeidsproductiviteit stijgt (productie per persoon stijgt)
Winst:
Inkomen bij verkopen van producten (na aftrek aanschafkosten etc.)
4
De waarde van geld:
Intrinsieke waarde: materiaalwaarde van het geld (mag niet hoger zijn dan nominale waarde)
Nominale waarde: waarde die gedrukt staat op de munt/het biljet
Interne waarde: de hoeveelheid die je in je eigen land voor een euro kunt kopen
Externe waarde: de hoeveelheid buitenlands geld, die je met een euro kunt kopen
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Fiduciair geld:
Waarde van geld, gebaseerd op het vertrouwen van de consument (Geen vertrouwen->directe ruil)
Functies van geld:
-ruilfunctie (producten ruilen voor geld, en andersom)
-rekenfunctie (waarde, uitgedrukt in geld, vergelijken met andere producten)
-oppotfunctie (sparen)
Soorten geld:
-Giraal (geld op bankrekening etc.)
-Chartaal (het ‘’zichtbare’’ geld)
Beschikken over giraal geld:
Pinpas, overschrijvingskaart, acceptgiro, creditcard, internetbankieren of telefonisch overmaken.
REACTIES
1 seconde geleden
B.
B.
Top,,
7 jaar geleden
Antwoorden