Hoe goed is jouw kennis over wachtwoorden? 🔐
Test jezelf met deze quiz!

Doe de quiz!

Hoofdstuk 1, schaarste en ruilen

Beoordeling 7.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 365 woorden
  • 8 oktober 2012
  • 193 keer beoordeeld
Cijfer 7.8
193 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Welke studie past bij jou? Doe de studiekeuzetest!

Twijfel je over je studiekeuze? Ontdek in drie minuten welke bacheloropleiding aan de Universiteit Twente het beste bij jouw persoonlijkheid past met de gratis studiekeuzetest.

Start de test

Samenvatting ‘’Schaarste en Ruilen’’

1

Productiefactoren:

Factoren die nodig zijn om goederen te produceren

-Natuur (water lucht enz.)

-Arbeid (werknemers enz.)

-Kapitaalgoederen (goederen die bij productie nodig zijn zoals machines enz.) bedrijven/overheid

-Kapitaal (goederen die nodig zijn bij de productie, zoals machines enz.) Particulier gebruik

-Ondernemerschap (eigenaar van bedrijf die productiefactoren combineert om goederen te maken)

Schaars goed:

Er zijn productiefactoren nodig om ze te produceren (vrachtwagen, gebouwen etc.)

Vrij goed:

Er zijn geen productiefactoren voor nodig om het te produceren. (regenbui etc.)

Middelen:

Dit heb je nodig om je behoeften te bevredigen (inkomen etc.)

Jezelf van je behoeften voorzien:

-Zelfvoorziening

-je koopt goederen/diensten, bij dit ben je een consument en je koopt consumptiegoederen

2

Alternatieve aanwendbaarheid:

Het op verschillende manieren kunnen inzetten van middelen

Begroting (budgetplan):

-vaste lasten

-incidentele uitgaven

-Dagelijkse uitgaven (benzine, eten etc.)

3

Directe ruil:

Product tegen product ruilen

1: kost veel tijd en moeite

2: er is weinig arbeidsverdeling (adviesbanen kunnen haast niet bestaan)

3: schaalvergroting blijft beperkt (het heeft geen zin om groter te gaan produceren)

Indirecte ruil:          

ruilen met geld

1: er kwam specialisatie (bakker hoeft geen varkens meer te houden)

2: schaalvergroting wordt gestimuleerd

3: de arbeidsproductiviteit stijgt (productie per persoon stijgt)

Winst:

Inkomen bij verkopen van producten (na aftrek aanschafkosten etc.)

4

De waarde van geld:

Intrinsieke waarde: materiaalwaarde van het geld (mag niet hoger zijn dan nominale waarde)

Nominale waarde: waarde die gedrukt staat op de munt/het biljet

Interne waarde: de hoeveelheid die je in je eigen land voor een euro kunt kopen

Externe waarde: de hoeveelheid buitenlands geld, die je met een euro kunt kopen

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Fiduciair geld:

Waarde van geld, gebaseerd op het vertrouwen van de consument (Geen vertrouwen->directe ruil)

Functies van geld:

-ruilfunctie (producten ruilen voor geld, en andersom)

-rekenfunctie (waarde, uitgedrukt in geld, vergelijken met andere producten)

-oppotfunctie (sparen)

Soorten geld:

-Giraal (geld op bankrekening etc.)

-Chartaal (het ‘’zichtbare’’ geld)

Beschikken over giraal geld:

Pinpas, overschrijvingskaart, acceptgiro, creditcard, internetbankieren of telefonisch overmaken.

REACTIES

B.

B.

Top,,

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.