Hoofdstuk 1

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 380 woorden
  • 21 augustus 2008
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
8 keer beoordeeld

Hoofdstuk 1

1.2

Als je welvaart wilt meten moet je met 2 dingen rekening houden: De bevolkingsomvang en de prijsverschillen.

Welvaart in enge zin = de hoeveelheid goederen en diensten iemand kan kopen (Koopkracht per hoofd van de bevolking.
Welvaart in ruime zin = Ook de immateriële behoeften (vrije tijd, schoon milieu).

Vier sectoren:
1. Primaire sector: Landbouw, visserij en delfstofwinning
2. Secundaire sector: Industrie, bouwnijverheid en openbare nutsbedrijven.
3. Tertiaire sector: commerciële dienstverlening (verzekeringsbedreiven, banken,transport)
4. Quartaire sector: niet-commerciële dienstverlening (gezondheidszorg, onderwijs’

Privatisering = overheid stoot sommige taken af aan particuliere bedrijven
Nationaal product = de waarde van een productie van de 4 sectoren in een jaar.
Nationaal inkomen = Hoeveel we verdienen
Informele circuit = De productie die niet gemeten wordt

1.3

Productie = het geschikt maken van goederen en diensten voor gebruik
Productiefactoren:
• Arbeid
• Kapitaal (goederen) ,investeren = kapitaal kopen
• Natuur (grond, mineralen, klimaat, geografische ligging, aanwezigheid v. waterwegen.
• Ondernemersschap

Primaire inkomens: beloningen voor de productiefactoren (loon, interest, pacht, winst).
Nationaal inkomen: al die beloningen bij elkaar optellen.
Bedrijfskolom: alle schakels die er in een productieproces zitten.

TW = omzet – ingekochte grond- en hulpstoffen
TW overheid = som v. alle ambtenarensalarissen
BNP (Bruto nationaal product) = TW v. alle bedrijven en overheid samen.
BBP (Bruto binnenlands product) = ook nog de primaire inkomens die de grens over gaan en de omzet die een het buitenland behaald wordt.
Afschrijven = waarde van machines afhalen door veroudering.
Vervangingsinvesteringen = machines vervangen.
NNP (netto nationaal product) = BNP – afschrijvingen van overheid en bedrijven.
Procentuele verandering = nieuw – oud / oud x 100

Nationaal product = nationaal inkomen = TW v. alle bedrijven en overheid samen.

Kapitaalintensief = veel gebruik maken van goederen.
Arbeidsproductiviteit (APT) = productie per werknemer per tijdseenheid.
APT Hangt af van een aantal factoren:
• Mate van arbeidsverdeling of specialisatie
• De scholing van de werknemers
• Het aantal en de kwaliteit van het kapitaal
• Arbeidsomstandigheden

1.4

Reële inkomen = koopkracht (hoeveel producten en diensten kun je kopen met je inkomen). (hangt af van 2 dingen: 1 wat is er gebeurd met een nominale inkomen? 2 Met hoeveel procent is het gemiddelde prijspeil gestegen?)
Nominale inkomen = inkomen in euro’s

NIC = indexcijfer nominaal inkomen
PIC = indexcijfer prijspeil
RIC = reële inkomensindexcijfer

NIC
RIC = ----- x 100
PIC

1.5

Prijsinflatie = het gemiddelde prijspeil stijgt t.o.v. het basisjaar

som van (wegingsfactoren x prijsindexcijfer)
CPI (consumenten prijsindexcijfer) = ----------------------------------
Som van de wegingsfactoren (100)

1.6

Nivelleren = inkomensverschillen worden in verhouding kleiner
Denivelleren = inkomensverschillen worden in verhouding groter
Lorenzkromme = toont de verschillen in personele inkomensverdeling
Secundair inkomen = verdient door arbeid
Primair inkomen = uitkering

REACTIES

W.

W.

mag ik jou echt ontzettend bedanken met je samenvatting:)?

16 jaar geleden

B.

B.

Ik ben hier heel blij mee ;) . Heel goed gedaan :D

12 jaar geleden

A.

A.

Heel erg bedankt! Je bent goed in samenvattingen maken!! xx

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.