Module 1
Inleiding Bij de economie letten we op het gedrag van mensen. We letten op de wensen en de behoeften. De middelen zijn schaars
H1 1.1 behoeften: wensen van mensen
Basisbehoeften: minimale noodzakelijke levensbehoeften zoals voeding kleding en beschutting
3 soorten behoeften:
1. Basisbehoeften
2. Normale behoeften
3. Luxe behoeften verschilt in plaats en tijd
1.2 preference drift: opwaartse bijstelling van het gewenste niveau van de behoeftebevrediging
reference drift: verdwijning van een deel van de behoeftebevrediging door vergelijking met anderen
men noemt dat jet Piggelmeesyndroom: naar het ontevreden vrouwtje van kabouter en gegeven
In het vak economie zijn de behoeften gegevens.
2.1 goederen en diensten: zaken waarmee behoeften bevredigd worden
1. stoffelijk 1. Onstoffelijk (niet vastpakken)
vrije goederen: niet-schaarse goederen die in behoeften kunnen voorzien
tegenovergestelde van geproduceerde goederen
produceren/ productie: het maken van goederen en diensten (dienst levert) met behulp v.d. productiefactoren
2 soorten goederen: 1. Consumptiegoederen: door consument gebruikt
2. kapitaalgoederen/ productiegoederen: worden gebruikt bij de productie van goederen en diensten
2.2 productiefactoren: natuur arbeid kapitaalgoederen en ondernemingsschap – wordt gebruikt voor de productie
natuur:
- lucht zonlicht aarde water
- mineralen: olie gas kolen / alles wat in de aarde zit en onder het water
- ruimere zin natuur: ligging reliëf bodemgesteldheid rivieren meren kust
- vaak i.c.m. de mens pas nuttig
- hoeveelheid en kwaliteit is erg belangrijk
arbeid:
- ruime zin: alle geestelijke en lichamelijk inspanning van de mensen ten diensten van de productie
- ook vrijwilligerswerk
- enge zin: betaalde arbeid in bedrijven en overheid
- kwaliteit erg belangrijk
kapitaal: 1.vaste 2. vlotte
- kapitaalgoederen: goederen die in het productieproces worden ingeschakeld om er andere goederen van te maken à beter gemakkelijker te produceren
- vaste kapitaalgoederen gaan langer dan 1 productieproces mee
- hulpstof: niet in het eindproduct en wordt helemaal verbruikt
- grondstoffen: wel in het eindproduct en wordt helemaal verbruikt
- vlottende kapitaalgoederen: gaan helemaal op in het product: alle gekochte goederen die voor de productie en niet voor de consument is bedoeld.
- Geldkapitaal/ vermogen: som geld i.c.m. kapitaal
- machines grondstof en hulpstof wordt dan reëel kapitaal
ondernemersschap:
- valt soms onder arbeid
- ondernemer combineert de productiefactoren arbeid, kapitaal, natuur met als resultaat dat er producten ontstaan.
- Winst is de beloning v.h. ondernemersschap
3.1 schaarste: spanning tussen de onbegrensde behoeften en de beperkte middelen
probleem: kernvraagstuk van de economie: bij productie van goederen en diensten
Alternatief aanwendbare middelen: middelen die kunnen worden gebruikt ter bevrediging van uiteenlopende behoeften. Dwingt tot prioriteiten stellen.
Vb: consument geld verdienen
Werknemer overwerken/ vrije dag
Producent middelen vervangen
Regering+ volksvertegenwoordiging ontvangen geld verdelen over de verschillende sectoren
Wereldniveau voortgaande groei van de bevolking tussen de mogelijkheid tot menswaardig bestaan voor alle wereldbewoners.
3.3 economie: 1. behoeftebevrediging in een bepaald gebied – vb ned.
2. Wetenschap die bestudeert hoe mensen omgaan met alternatief aanwendbare middelen waarmee ze hun behoeften bevredigen.
Welvaart: mate waarin de schaarste is opgeheven/ de mate waarin de behoeften is voorzien door alternatief schaarse aanwendbare middelen. Veel ruimer
Welstand: de geproduceerde goederen en diensten
Welzijn: meer voor psychologie: zie welvaart allen geen opoffering van de schaarse alternatief aanwendbare goederen.
H2 1.1 consumeren: verbruik/ gebruik van goederen en diensten om in de behoeften te kunnen bevredigen.
Duurzame consumptiegoederen: goederen en diensten die vaker dan 1 keer gebruikt worden
Niet-duurzame consumptiegoederen: goederen die maar 1 keer gebruikt kunnen worden
2.1 begroting/ budget: overzicht van verwachte ontvangsten en uitgaven in een bepaalde periode:
1. bepalen wat je wel en niet kan uitgeven
2. feitelijke uitgaven vergelijken met de begrote
verschillende uitgaven:
1. vaste lasten: betalingen die steeds weer gedaan moeten worden door bepaalde verplichtingen
2. incidentele grote uitgaven:onverwachte uitgaven door bijvoorbeeld als iets kapot is
3. dagelijkse uitgaven: boodschappen benzine etc
NIBUD: Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting: voorlichting aan consumenten over geldzaken
3.1 CBS: Centraal Bureau voor de Statistiek: budgetonderzoekà hoe gezinnen hun geld besteden
Consumptiepatroon verschilt door:
1. economische factoren
a. voorkeuren consument
b. prijzen goederen en diensten
c. hoogte, vooruitzichten van het inkomen
d. stabiliteit
2. sociale factoren
a. beroep
b. levensgewoonten
c. groepen waar je bij hoort
3. demografische factoren
a. leeftijd
b. gezinssamenstelling
c. burgelijke staat
4.1 koopkracht van je jeugd à let de producent op de trendsetter à grote invlief op de bestedingen van het gezinsbudget
5.1 reclame: het overbrengen van een boodschap door een adverteerder om zijn afzet gunstig te beinvloeden
- heeft een commerciele doelstelling
promotie: reclame en niet-commerciele reclame samen
instelling die controle uitvoert op reclame-uitingen:
1. STER + Reclameraad voor de etherreclame: tv en radio
2. Reclame Code Comissie voor de drukpersreclame
3. Keuringsraad voor de geneedmiddelenreclame
Wet ontstaan tegen de misleidende reclame
5.2 demonstratie-effect: goederen kopen met status en prestige
keeping up with the joneses: koopgedrag laten bepalen door de aankopen van anderen à reference drift
5.3 consumentenorganisaties à consumentenbond i.s.m. overheid een actief consumentenbeleid te voeren
dmv. Vergelijkend warendonderzoek à koopbewust; resultaat lezen in de Consumentengids
inzetgreoepen voor de deelbelangen van de consument
1. ANWB
2. Vereniging eigen Huis
3. Greenpeace en vele milieu-actiegroepen en verenigingen
Consumentisme: streeft naar recht en macht van de consument en zorgt dat de consumptie maatcshappelijk aanvaardbaar kan zijn
6.1 consumentenbeleid: gericht op bescherming van de consument en dit doet de overheid
Warenwet: let op alle consumptieproducten en geeft de mogelijkheid tot verbetering van de producten
Etiket: 1. opsomming van de gebruiksmogelijkheden
2. samenstelling
3. houdbaarheidsdatum etc..
4. prijsaanduiding
Wet op afbetalingsstelsel à probeert misverstanden bij het kopen op afbetaling tegen te gaan
Colportagewet: 8 dagen bedenktijd bij een aankoop
Bron 12 Geldschieerswet wordt Wet op Consumptief Geldkrediet à voorschriften waaraan leningen moeten voldoen
6.2 consumptiebeleid: beleid waarmee de overheid het consumeren wil beinvloeden à nadelen zijn voor het milieu
duurzame ontwikkeling: een zodanige inrichting van productie en de consument dat de behoeftebevrediging van latere generaties niet in gevaar worden gebracht.
6.2.1.1
H3 1.1 marktonderzoekers: op te spren welke wensen consumenten hebben en door welke factoren de vraag naar een product bepaald wordt.
Koopgedrag bestuderen 1. economische factoren
2. sociale factoren
3. demografische factoren
economische factoren 1. prijs van het goed
2. behoeften en voorkeuren van de consument
3. inkomen van het budget
4. prijzem van overige goederen (vb peren ipv. Appels)
1.2 ceterisparibus-clausule: onder gelijkblijvende omstandigeheden
vraaglijn: grafische voorstelling van wat een consument van plan is te kopen bij uiteenlopende prijzen van een goed
individuele vraaglijn: laat zien welke hoeveelheden van een goed de gezamenlijke consumenten willen kopen bij uiteenlopende prijzen van aan goed
- verschuiving LANGS de vraaglijn bij verandering van de prijs
1.3 collectieve vraaglijn: laat zien welke hoeveelheden van een goed de gezamenlijke consumenten iwllen kopen bij uiteenlopende prijzen van dat goed.
- dit bepaal je voor elke prijsnivea de gevraagde hoveelgeden van alle individuele consumenten op te tellen
1.4 Qv= (a x p) + b
Qv gevraagde hoeveelheid
P prijs van het goed
B gevraagde hoeveelheid bij p=0 positief
A richtingcoefficient negatief
Horizontale lijn de q en de verticale lijn de p
2.1 verandering van de gevraagde hoeveelheid: veranderd de prijs à verschuiving LANGS de vraaglijn
- lagere prijs neemt de gevraagde hoeveelheid toe
verandering van de vraag: verschuift de hoeveelheid à bij verschullende prijzen hoort een andere hoeveelheid door:
1. behoeften of voorkeuren
2. inkomen/ budget
3. prijs van het andere goed
4. aantal consumenten
2. verandering van het inkomen of het budget
- normale goederen stijging inkomen gaan ze naar rechts
- inferieure goederen vraag afname bij stijging inkomen à vraaglijn naar links
oorzaak: consument gaat het goed veranderen door een kwalitatief beter product
3.verandering van een ander product
- substitutiegoederen vervangbare goederen à ene prijs stijgt neemt vraag andere toe – vraaglijn naar rechts
- complementaire goederen aannvulbare goederen à als de prijs van het ene goed stijgt schuift de vraaglijn van het andere goed naar links
3.1 prijselasticiteit van de vraag: verhoudingsgetal dat laat zien met hoeveel % de gevraagde hoveelheid van een goed verandert bij een prijsverndering van 1%
Ev = procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid
Procentuele verandering van de prijs
Bron 17 Ev is altijd negatief, want er is een negatief verband russen de prijs en de gevraagde hoeveelheid
Als de prijs stijgt, daalt de gevraagde hoeveelheid.
4.1 inelastische vraag: vraag naar een goed waarbij de % prijsverandering kleiners is dan de % prijsverandering
- niet gevoelig voor prijswijzigingen
- elasticiteit tussen -1 en 0
- goederen die noodzakelijk zijn en moeilijk vervangbaar zijn
elastische vraag: gevoelig voor prijswijziging
- elasticiteit kleiner dan -1
- voorbeelden: luxe goederen / vervangbare goederen
vokomen inelastische vraag: gevraagde hoeveelheid gelijk bij een prijsverandering
- Ev is 0
Module 2 Een kwestie van ondernemen
H1 1.1 Eigen bedrijf start je op om je persoonlijke motie:
1. spanning van het ondernemen
2. uitdaging
3. de “sport”
4. eigen baas willen zijn
5. inkomensperspectief
Economisch Instutuut voor het Midden- en Kleinbedrijf: houdt de geboordegolf van nieuwe ondernemingen bij
Nederland heeft zijn traditionele achterstand ten opzichte van de andere W-EU landen, Japan en VS ingehaald.
1.2 ondernemen: stellen van de juiste doelen, het organiseren en vervolgens het realiseren van die doelen
economen verbinden het met de productiefactoren
1.3 organisatie: een geordende groep mensen die samenwerkt om bepaalde doelen te bereiken
onderneming: organisatie die streeft naar winst
winst: positief verschil tussen opbrengsten / omzet en kosten
bedrijf: onderneming waarbij veel mensen betrokken zijn.
Participanten: mensen en instellingen die bij de bedrijfvoering van de onderneming betrokken zijn.
- leveren bij aan de gang van zaken – vergoeding etc.
- Vb. Leiding werknemers vermogenschaffers leveranciers en afnemers van de overheid
1.4 winst wordt gezien als een beloning, omdat een goede onderner:
1. weet welke behoeften mensen hebbe
2. alternatief aanwendbare productiefactoren zo te combineren dat de mins-schaarse middelen worden gebruikt
3. ondernemingsrisico’s niet uit de weg gaat
4. 1+2+3 positief verschul tussen opbrengst en kosten realiseerd à winst
2.1 ondernemer heeft een maatschappelijke functie
- moet voorzien in maatschappelijke behoeften door goederen en diensten voort te brengen en deze te verkopen
o maatschappelijke behoeften: behoeften die voorkomen in de samenleving
2.2 onderneming
primaire doel winst maken
secundaire doel bijdragen aan de productiegroei, groei van de welvaart, zorgt voor werkgelegenheid
Dit hoeft niet samen te gaan, want de profuctiegroei kan de leefbaarheid van de omgeving in gevaar brengen.
2.3 betaalde baan geeft mensen een inkomen waarmee:
1. in behoeften kunnen voorzien
2. zelfverwezelijking
3. nuttig voelen
4. sociale contacten maken
2.4 vermogenschaffers ontvangen een deel van de winst
2.5 winst en verlies sturen de toedeling/ allocatie van de productiefactoren
allocatie: toedeling van productiemiddelen over de productiemogeljkheden
2.6 ondernemingen moeten steeds flexibelere zijn à expansies etc.
2.7 Ondernemingen hebben een ! verantwoordelijkheid aan het milieu/ de leefomgeving
Overheid+ consumentenorganisaties+actiegroepen+massamedia oefenen veel invloef op het mileugedrag
2.8 de ethiek en politieke aspecten beoordeel het politiek-maatschappelijke functioneren
2.9 Overheid stelt meer druk op de ecmancipatie van de achtergestelden à vermaatschappelijking van het ondernemersschap
3.1 ondernemingsgrootte meten door:
1. totale omzet = verkochte stuks x verkoopprijs
2. aantal werknemers tellen
3. Effectenbeurs genoteerde aandelen
4. toegevoegde waarde
5. bedrijfstakken
3.2 beurswaarde: aantal uitstaande aandelen x beurskoers
toegevoegde waarde: waarde eindproducten – waarde ingekochten grondstoffen hulpstoffen en diensten van derden
3.3 bedrijfstak: groep ondernemingen die sterk verwante producten maakt
4.1 balans: vermogenoverzicht op een bepaald moment bezittingen schulden eigen vermogen
Bezittingen/ activa Schulden/ passiva
Vlottende activa Kas, giro DebiteurenVaste activa inventaris gebouwen Vreemd vermogen crediteuren (kortlopend) Hypothecaire lening (langlopend) Eigen vermogen reserves aandelenkapitaal
eigen vermogen= bezittingen – schulden
totaal activa = totaal passica
4.2 begroting: overzicht van de verwachte opbrengsten kosten winst
resultatenrekening: overzicht van kosten opbrengsten en winst in de afgelopen tijd
Activa bezittingen Passiva bezittingen die gefinancierd zijn
inventarisVoorradenDebiteurenPostbankKas Eigen vernmogenBankleningTe betalen belastingCrediteuren
Verandering eigen vermogen = verandering bezittingen – verandering schulden
Verandering eigen vermnogen = bedrijfsresultaat
4.3 formele economie: productie offocieel geregistreerde boekhouding en is nodig voor de belastingaangifte
aan de hand van het balans en de resultatenrekning stelt de fiscus de hoogte van de belastingaanslag vast
H2 2.1 opstellen van een ondernemingsplan:
1. waaruit bestaan mijn kosten?
2. hoeveel moet ik minimaal omzetten om al mijn kosten te dekken?
3. hoeveel kan mijn maximale winst maximaal zijn?
Constante kosten= niet veranderen à niet veranderd bij verandering productieomvang
Variabele kosten = veranderen à is een zaak gesloten dan heb je die niet
Proportioneel variabele kosten: kosten rechtevenredig met de productieomvang
TK totale kosten TVK + TCK/ (a x q) + b weergeven in een tabel gafiek
TO totale opbrengsten p x q TO =TK wiskundige vergelijking
TW totale winst TO – TK
TVK totale variabele kosten a x q aantal producten x VK
TCK totale constante kosten
GTK Gemiddelde totale kosten TK: q
GVK gemiddelde Varibale kosten TVK: q
GCK Gemiddelde constante kosten TCK: q
GO gemiddelde opbrengsten / prijslijn / verkooppriijs TO: q
MO Marginale opbrengsten extra opbrengsten als je 1 eenheid meer produceert
MK Marginale kosten extra kosten als je 1 eenheid meer produceert
Maximale winst = MO= MK
Maximale omzet = MO = 0
Break-evenpoint = TO = TK GO = GTK TW = 0 GW = 0
A getal / p prijs van een eenheid product / q geproduceerde hoeveelheid / b waarde TCK
Winst: verkooprijs hoefers is dan de variable kosten per eenheid
Break-evenpoint= snijpunt TK To à productieomvang bij geen winsten of verlies.
Totale kosten bij enkele productieniveaus : bij q = o unvullen
Keuze werkenemr bijnemen ?
1. wat zijn de verwachte opbrengsten door een extra arbeidskracht
2. wat zijn de verwachte extrakosten door een extra arbeidskracht
2.2 arbeidsovereenkomst: afspraak werkenmer en werkgever over de wederzijdse rechten en plichten bij het werk
- primaire arbeidsvoorwaarden geldelijke beloning en wijze van betaling
- secundaire arbeidsvoorwaarden niet-geldige afspraken werktijden pauzes werkomstandigheden scholing etc.
- secundaire arbeidsvoorwaarden inspraak en medezeggenschap
indivuele arbeidsovereenkomst: geen CAO
collectieve arbeidsoevreenkomst: CAO coor alle werknemers in een bedrijfstak
loonsverhoging
1. incidentele loonsverhoging individueel vb. Scholing
2. prijscompensatie koopkracht blijft hetzelfde
3. initiele loonsverhoging reele loonstijging loonsverhoging boven de prijscompensatie à koopkracht toename
2.3 arbeidsproductiviteit: gemiddelde productie per werknemer per tijdseenheid
stijgen door: 1. specialisatie werknermers leggen toe bij aanlep – beperkt aantal werkzaamheden
2. nieuwere en betere kapitaalgoederen
3. scholing
4. innovatie
5. schaalvergroting
6. arbeidsverdeling à iedereen zich specialiseert
2.4 arbeidsverdeling interne specialisatie binnen een organisatie
externe specialisatie van bedrijven en instellingen in een beperkt aantal werkzaamheden/ producten
regional regio’s of landen specialiseren zich in een beperkt aantal producten
negatieve gevolg van specialisatie à kwetsbaar worden
3.1 innovate: toegepaste vernieuwingen van producten en productieprocessen à steeds investeren
investeren: aanschaffen van nieuwe kapitaalgoederen
breedte-investeringen profuctiecapaciteit vergroot
verhouding arbeid en kapitaal gelijk
diepte-investering vergroting kapitaalintensiteit
schaalvergroting investeren en onderneming fusseren
fusie: samengaan van voorheen zelfstandige ondernemingen
overname: samengaan van bedrijven van verschillende grootte
voordelen schaalvergroting
1. binnen het grote berijf specialisatie waardoor productiviteit stijgt
2. uitgeven van nieuwe aandelen en aangaan leningen à groter vermogen aantrekken
3. kopsten van nieuw aangeschafte grote/ geavnceerde machines zijn relatief laag à beter benut
4. grote hoeveelheden inkopen à korting en ondernemingen kunnzen zelf grondstoffen en halffabrikanten produceren
5. beter gebruik worden gemaakt van de grote afzetmarkt
a. maar ontstaan concureentie
afzetmarkt is ontstaan door weggevallen EU-grenzen nadelen
- grotere afstand eigenaren leiding en uitboerend personeel die ieder hun eigen belangen nastreven
o oplost door
§ organisatie platter te maken minder hierarschische lagen
§ opsplisting zelfstandige divisies
- moeten nu een grotere administratief apparaat afzetten en ze hebben meer verplichingen
o milieu en arbeidsrecht à dit brengt kosten mee
h 3 1.1 massaproductie: streeft naar lage productiekosten
voordeel: kosten en prijzen lager
nadeel: grote uniformiteit
productgerichte denkwijze
1. product zentraal
2. uitgangspunt: persoonlijke voorkeur van de producent
3. consument geacht het product tekopen
4. productie uitgegaan van de technische mogelijkheden van het bedrijf
1.2 consumentgerichte denkwijze: de wensen en persoonlijke voorkeuren van de consument komen centraal te staan
basisgedachte à marketingconcept (filosofie)
marketing: maken en uitvoeren van okannen voor het vergroten of behouden van de afzet
marktonderzoeker: wensen van de consument in kaart te brengen
1.3 marketing kan het koopgedrag vastleggen à steeds meer inspelen op de behoefte van de individeule consument–air mailes
database-marketing: m.b.v. database/ gegevens bestanden waarin gegevens van de afnemers staan proberen ze de behoeften van de consument in kaart te brengen
marketingmensen verdelen de markt in segmenten
marktsegment: aantal afnemers van een bepaald product die min of meer gelijke wensen en behoeften hebben
doelgroep: marktsegment waarop de onderneming zich gaat richten
marketingmix: totaalpakket van maatregelen gericht op vergroting of behoud van de afzet
bestaat uit 4 Ps
1. product 2.1
2. prijs 3.1
3. plaats 4.1
4. promotie 5.1 extra = personeel en parkeergelegenheid
2.1 product betekenis
fysiek product letten op de basiseigenschappen van het product
tastbare product product zoals het aangeboden wordt – toevgoeging van het fyzieke product
vb verpakking accessoires merknaam kleur design
uitgebreide product tastbare product + niet tastbare eigenschappen
sfeer imago garantie bezorging à persoonlijkheid aan het product
1. homogene producten eigen consument uniek à geen kopersvoorkeur --. Materiaal maakt niet uit
2. heterogene producten wel voorkeur – concurrentie – meer marktsegmenten
veranderd niet veel aan de basiseigenschappen
Tastebare en niet-tastbare iegsnschappen veranderen soms wel
Tradig-up: aanbieden van een kwalitatief betere of luxere uitgave van een product -à tegenovergestelde: Trading-down
Bij elke verandering van een product moet je vragen:
1. voldoe ik beter aan de wensen van de consument waar ik me op richt ?
2. winsgevend?
3. continuiteit van de onderneming niet in gevaar?
3.1 product aanbied heb je schaarse productiemiddelen opgeopfferd die vergoed moet worden
anders continuiteit in gevaar
koopbeslissing: -kwaliteit- prijs – verhouding
beter kwaliteit – hogere prijs lagere prijs – grote hoeveelheden
prijselasticiteit van de vraag neemt toe als je meer verkoopt voor een hogere prijs
prijsbeleid: realiseren van de maximale winst door een optimale prijs te bepalen
hangt samen met je doelgroep keuze
- veel concurrentie à markt bepaald de prijs
- overheid legt minimum en maximum prijzen vast
3.2 prijs zelf vaststellen kan prijsdicriminatie ontstaan
1. kosten-georienteerde prijsvaststelling
a. kostprijs – kosten 1 producten te produceren en verkopen + vaste winstopslag = verkoopprijs
b. soms prijsdifferentatie toepassen ( vb daltarief)
c. nadeel: geen rekening met concurrentie
geen rekening met de mogelijkheid dat omzet en winst bij een andere prijs hoger kunnen zijn
2. concurrentie-georganiseerde prijsvaststelling houdt rekening met potentiele concurrentie
a. put out pricing : lager dan de kostprijs zitten à doel: concurrenten van de markt af te halen
b. stay-out-pricing: als enige aanbieder een lage prijs, dat voorkomt nieuwe producenten
3. afnemers-georienteerde prijsvaststelling welke hoeveelheden de afnemers kopen bij verschillende prijzen
a. marktonderzoek: verband prijs en gevraagde hoeveelheid bepalen
b. 2 keuzes: 1. max omzet behalen 2. maximale winst maken
bron 9 Prijsdifferentatie: veoren van verschillende prijzen voor hetzelfde product vanwege kostenverschillen
3.3 prijsdiscriminatie: toepassen van verschillende prijzen voor hetzelfde product op basis van verschillen tussen afenemers
doelen van prijsdiscriminatie:
- hogere omzet – elkt marktsegment maximale winst
- meer winst – weinig extra kosten en omzet hoger
prijsdicriminatie (naar de tijd) succes vol
1. duidelijkheid van het onderscheiden marksegmenten
2. gescheiden markten – geen doorverkoop goedkoper product voor hogere prijs
4.1 plaatsbeleid: vaststellen van de optimale vestigingsplaats en van de plaats in de bedrijfskolom
verbouwers
Opkopers
Exporteur
Importeur
(koffiebander)
Groothandel
detailhandel
bedrijfskolom koffie van oerproducent naar consument
geleding: bedrijven die zich met hetzelfde productieproces bezighouden à hetzelfde onderdeel
bedrijfstak: bedrijven met dezelfde geleding samen
markt: tussen de bedrijfstakken
geheel van vraag naar en aabod van een bepaald product
massacommunictaie: veel consumeten
persoonlijke communicatie
5.1 reclame: commerciele communicatie
keuze communicatiemiddel:
1. wat is mijn doelgroep?
2. welke boodschap heb ik voor mijn doelgroep?
3. wat de kosten en indirecte opbrengsten?
4. met welk medium kan ik de boodschap het beste naar mijn doelgroep verzenden
5.2 free publicity: gratis reclame
reclame is een middel voor publicrelations: de beinvloeding van de mening van personen die belangrijk zijn voor de onderneming. Doel: imago verbeteren
1. productreclame boodschap heeft eigenschappen
2. merkreclame merk
3. individuele reclame product en merk beter zijn
4. collectieve reclame slogans – soort product van gezamenlijke producenten
H 4 1.1 KVk: Kamer van Koophandel en fabrieken onderneming te registeren
Handelsregister: burgelijke stand van alle ondernemingen
BV: rechtspersoonlijkheid zelf drager van rechten en plichten
Aansprakelijkheid voor schulden onderneming
Niet aansprakelijk voor privé-bezittingen
Eenmanszaak: geen rechtspersoonlijkheid
Wel privé-vermogen aansprakelijk
Schulden uit privé-vermogen betalen
Voordelen: 1 persoon leiding dus snel beslissen
alles winst is voor de eigenaar
Nadelen: eigenaar hoofdelijk aansprakelijk
Minder vermogen beschikbaar
Moeilijk vreemd vermogen, maar 1 aansprakelijk is
Kleine eenmanszaken geen andere eigenaren overleggen
Continuiteit van de onderneming slecht gesteld
Kunt niet specialiseren
1.2 VOF venootschap opnder firma
2 / + een bedrijf veoren onder een gemeenschappelijke naam
alle vennoten in 1 naam
alle aansprakelijkheid
voordelen overleg eigenaren
verdeling en specialisatie mogelijk
meer eigen vermogen beschikbaar
banken willen meer krediet verstrekken
continuiteit beter geregeld
nadelen winst verdeeld worden
continuiteit kan in gevaar komen
snel beslissingen nemen is moeilijk
2.1 NV Naamloze venootschap
aandelen verdeeld in eigen vermogen
aandelen openbaar verhandelbaar
publicatierecht van de jaarrekening – balans en resultatenrekening
aandeelhouders zijn meteen eigenaar het gevolg: zeggenschap à aandeelhouders officieel
winstuitkering
voordelen groot eigen vermogen
niet privé vermogen aansprakelijk
mogelijk directielieden met specialistische kennis te benoemen
continuiteit beter verzekerd
nadelen hoger oprichtingkosten
houden aan wettelijke bepalingen
publicatierecht
zeggenschap: 1 keer per jaar aandeelhouders in de Algemene Vergadering van de aandeelhouders
à directie benoemd à ! besluiten genomen
winstuitkering: winst – vennootschapsbelasting = dividend aandeelhouders + deel extra balans
2.2 BV + NV overeenkomsten vermogen in aandelen
officeel scheiding eigenom en dagelijke leiding
structuur balans hetzelfde : Posten Aandelenvermogen + Reserveringen
BV gesloten karakter
NV open karakter want iedereen kan aandelen kopen
Verschillen: BV -- geeft aandeelbewijzen uit à aandeelregister
Aandelen staan op naam en niet verhandelbaar
Publicatierecht beperkt
2.3 BV: vennootschapsbelasting à + 35 %
Eenmanszaak inkomensbelasting betaald progressieve belasting
Deel inkomen = belastingvrij
Hogere deel van het inkomen à + 60 %
VUISTREGEL: winst + F 150.000 is BV voordelger dan een eenmanszaak
HAVO 5
5.4- Samenvatting door een scholier
- 5e klas havo | 3125 woorden
- 8 december 2003
- 39 keer beoordeeld
5.4
39
keer beoordeeld
ADVERTENTIE
Bewaar of download dit verslag!
Om dit verslag toe te voegen aan je persoonlijke leeslijsten of te downloaden moet je geregisteerd zijn bij Scholieren.com.
26.266 scholieren gingen je al voor!
Ook lezen of kijken
Ver reizen? Zo gaan wij naar school!
Student Hanne en scholier Naomi over studiekeuzes: 'Het is jouw toekomst'
Amarins (26) studeert Scheikunde in Amsterdam: 'Ik wil graag weten hoe de wereld werkt'
REACTIES
1 seconde geleden