Fundament 2 H4

Beoordeling 5.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo | 830 woorden
  • 10 juli 2007
  • 16 keer beoordeeld
Cijfer 5.3
16 keer beoordeeld

Fundament 2 hoofdstuk 4 Betaalrekeningen (rekening-courant): een rekening waar geld op staat dat je niet uitgeeft, nauwelijks of geen rentevergoeding, je kunt ermee betalen. Spaarrekening (rekening-courant): een rekening waar geld op staat dat je niet uitgeeft, je krijgt rentevergoeding, je kunt ermee sparen; zodra je er mee wil betalen moet je: geld van de spaarrekening af moeten halen  overschrijven op je betaalrekening  dan kan je ermee betalen door het overschrijven naar iemand anders. Contant betalen: het betalen via munten of bankbiljetten. Chartaal betalen: het betalen via munten of bankbiljetten. Munten: een betaalmiddel. Bankbiljetten: een betaalmiddel. Giraal betalen: via overschrijvingsopdrachten of acceptgiro’s. Overschrijvingsopdracht: je geeft de opdracht aan de bank om van jouw betaalrekening een bedrag af te halen en dit bedrag bij te schrijven op de betaalrekening van degene aan wie jij moet betalen (gaat per computer en het bedrag wordt in seconden overgeschreven naar de rekening van iemand anders) Acceptgiro: je geeft de opdracht aan de bank om van jouw betaalrekening een bedrag af te halen en dit bedrag bij te schrijven op de betaalrekening van degene aan wie jij moet betalen (1 week). Pinpas: een pas waarvoor je een pincode moet intoetsen op een apparaatje in de winkel  dit apparaat is via een telefoonlijn verbonden met de computer  het bedrag wordt in seconden overgeschreven naar de rekening van degene die jij moet betalen (giraal betalen). Pincode: een eigen code, zodat niemand de pas kan gebruiken. Chipknip: plastic kaartje met een computerchip. Soort van elektronische portemonnee, bedoeld om kleinere bedragen mee te betalen (chartaal betalen). Via een apparaatje in de winkel wordt dit geld van jouw chipper of chipknip afgehaald en meteen in de computer van de winkel bijgeschreven (1 dag). Je kan je kaart opladen d.m.v. een apparaatje bij de bank (of soms via de tel.)  wordt dan een bedrag van jouw betaalrekening afgeschreven en op jouw chipknip bijgeschreven. Creditcard: de winkelier zet de gegevens van de creditcard op de rekening en stuurt deze rekening naar de bank  achteraf (meestal 1 tot 4 weken na de aankoop) wordt het betaalde bedrag van je betaalrekening afgeschreven  in feite leen je dus geld voor korte tijd van de bank als je met een creditcard betaalt  het is verstandig om goed bij te houden wat je allemaal koopt met je creditcard  raakt snel het overzicht kwijt. Kopen: je bevredigd je behoefte d.m.v iets te kopen. Consumeren: ‘consumeren is het kopen van goederen en diensten door gezinshuishoudingen om in de behoeften van de verbruiker te voorzien’. Investeren: ‘is het kopen door bedrijven van goederen en diensten die nodig zijn voor de productie’. Eerste levensbehoeften: voorzieningen om in leven te blijven. Luxe behoeften: de overige behoeften. Bedrag: is een uitgaven in euro’s (€) Consumentengids: een gids vol onderzoeken naar verschillende dingen. Consumentensoevereiniteit: consumenten bepalen wat en hoeveel er geproduceerd wordt. Als de consumenten bepaalde producten niet of nauwelijks kopen dan zal de fabrikant gedwongen zijn minder te gaan produceren of met de productie ervan te stoppen. Keuzes: wanneer een fabrikant een nieuw product op de markt wil brengen moet hij heel goed rekening houden met de wensen van de consumenten  hij moet goed kijken naar producten die zijn concurrenten op de markt brengen  later rekening houden met de reacties van zijn concurrenten op het feit dat hij een nieuw product op de markt brengt. Marketing: wordt uitgebreid verteld wat voor keuzes fabrikanten moeten maken bij het op de markt brengen van een nieuw product. Marktonderzoek: een onderzoek dat je doet voor dat je iets op de markt wil gaan brengen. Doelgroep: een bepaalde groep waarvoor je het product maakt. 4 P’s: product, prijs, plaats en promotie. Merk: een onderdeel van een product (product). Prijselasticiteit van de vraag: reactie van de consument op prijsverandering (prijs). Merchandising: een aparte koelkast voor coca cola in de winkel of aparte rekken met de producten van een bepaalde fabrikant. Kijkcijfers: alle betrokkenen in de televisiewereld, dit zijn de aantallen personen die naar progamma’s en reclameblokken kijken. Meetmethode: 1. een apparaat dat vaststelt op welke zender de televisie is afgestemd 2. een apparaat waarop personen kunnen aangeven of zij al dan niet televisiekijken. Verborgen reclame: is op plaatsen waar je het niet verwacht kom je nog reclame tegen. Ideële reclame: het veranderen van het gedrag. SIRE: een stichting voor ideële reclame. Postbus 51: een stichting van de overheid om mensen te informeren of soms het gedrag te beïnvloeden. Wet Misleidende Reclame: is een wet. Reclame mag volgens de wet niet misleidend zijn. Nederlandse Reclame Code: een code die de reclamemakers zelf hebben bedacht. In deze code staan ook regels die speciaal gericht zijn op de bescherming van minderjarigen. Reclame Code Commissie: daar kan je als consument een klacht indienen over misleidenden reclame  consument gelijk  aanpassen van de reclame geëist, kan boete worden uitgedeeld of kan de reclame verbieden. Keurmerken: een hulpmiddel voor de consumenten van een productkeuze. EKO-keurmerk: het produceren van geen of weinig bestrijdingsmiddelen. KEMA-keurmerk: elke stekker heeft een KEMA-keurmerk. Max Havelaar-keurmerk: producten met een eerlijke prijs.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.