Tip voor tijdens je examen: schrijf altijd eerst de formule op voordat je de vraag gaatbeantwoorden. Dus krijg je een vraag over prijselasticiteit van de vraag, schrijf dan eerst de formule van de prijselasticiteit op.
Domein D
Totale opbrengst / Omzet:
https://www.youtube.com/watch?v=lX1TDYz12Sw
TO = prijs x afzet
TO = p x q
Break Even Punt (BEP):
https://www.youtube.com/watch?v=LZCve8s0CvY
Totale Opbrengst = Totale Kosten
TO = TK
GO = GTK
GO = GTK is ook het break even punt want GO = TO / q en GTK = TK / q
Het BEP niet verwarren met het evenwichtspunt waarbij Qv = Qa (vraag = aanbod)!
Maximale totale winst:
https://www.youtube.com/watch?v=flzZs7f2nR0
MO = MK
Totale Winst = Totale Opbrengst – Totale Kosten
TW = TO - TK
Elasticiteiten
Prijselasticiteit: https://www.youtube.com/watch?v=JW_ZWqa9ZjM
Inkomenselasticiteit: https://www.youtube.com/watch?v=7K9pYvTKK6g
Kruislingse prijselasticiteit: https://www.youtube.com/watch?v=C79Z5lRGv7M
Prijselasticiteit van de vraag = % verandering van de vraag / % verandering van de prijs
De uitkomst van deze formule geeft aan met hoeveel procent de vraag verandert als de prijs met 1% verandert. Als de prijselasticiteit bijvoorbeeld -0,8 is, dan verandert de vraag met -0,8% als de prijs met 1% stijgt. Ik vind persoonlijk prijsgevoeligheid een beter woord dan prijselasticiteit.
Conclusies prijselasticiteit van de vraag:
- Uitkomst <-1 (dus -1,5 of -2)? Dan is het product prijselastisch;
- Uitkomst tussen de -1 en 0? Dan is het product prijsinelastisch.
Inkomenselasticiteit van de vraag = % verandering van de vraag / % verandering van het inkomen
De uitkomst van deze formule geeft aan met hoeveel procent de vraag verandert als het inkomen met 1% verandert. Als de inkomenselasticiteit bijvoorbeeld +1,4 is, dan verandert de vraag met +1,4%, als het inkomen met 1% stijgt. Ik vind persoonlijk inkomensgevoeligheid een beter woord dan inkomenselasticiteit.
Conclusies van de inkomensgevoeligheid:
- Uitkomst een negatief getal? Dan is het een inferieur product;
- Uitkomst tussen de 0 en 1? Dan is het een primair product;
- Uitkomst groter dan 1? Dan is het een luxeproduct.
Kruislingse prijselasticiteit van de vraag = % verandering van de vraag product X / % verandering van de prijs product Y
Conclusies van de kruislingse prijselasticiteit van de vraag:
- Uitkomst positief? Dan zijn de substitutieproducten (concurrenten);
- Uitkomst negatief? Dan zijn het complementaire producten.
Consumentensurplus:
https://www.youtube.com/watch?v=FjRAMwCv_zw
Het consumentensurplus is in de grafiek meestal een driehoek. Als je het consumentensurplus moet berekenen moet je de oppervlakte van de driehoek uitrekenen. Dat doe je als volgt:
De oppervlakte van een driehoek = ½ x basis x hoogte
Domein E
Samengestelde interest:
https://www.youtube.com/watch?v=5aFh3HdDcOo
beginbedrag x (1 + rentepercentage / 100) aantal perioden = eindbedrag
Denk eraan: als het rentepercentage per jaar is gegeven, dan wordt het aantal perioden ook in jaren uitgedrukt. Dus bijvoorbeeld €10.000 gedurende 6 jaar tegen 7% rente per jaar op een spaarrekening zetten levert een eindbedrag op van:
Eindbedrag = 10.000 x (1 + 7 / 100)6
Eindbedrag = 10.000 x (1,07)6
Tekorten van de overheid:
https://www.youtube.com/watch?v=0L3tfnGtOeg
- Begrotingstekort = inkomsten overheid – uitgaven overheid;
- Financieringstekort = begrotingstekort – aflossing staatsschuld;
- Een financieringstekort veroorzaakt een toename van de staatsschuld. Bij een financieringsoverschot neemt de staatsschuld af.
Domein H
Toegevoegde waarde:
https://www.youtube.com/watch?v=3SyJW-YNSxI
Bruto toegevoegde waarde = omzet - inkoop van grondstoffen - inkoop diensten van derden.
Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde - afschrijvingen.
Netto toegevoegde waarde = loon + rente + pacht + winst (dit zijn de beloningen voor productiefactoren).
Economische kringloop:
https://www.youtube.com/watch?v=-jLqbo664Hc
- De pijlen in de economische kringloop stellen geldstromen voor!
- Algemene regel: wat er bij een economische sector (bv gezinnen) binnenkomt is altijd gelijk aan wat er bij hetzelfde vakje uitgaat.
- Y = C + B + S
- Y = C + I + O + E – M
- (S-I) + (B-O) = (E-M)
S-I = spaarsaldo particuliere sector
B-O = overheidssaldo
E-M = saldo op de betalingsbalans
(S-I) + (B–O) = nationale spaarsaldo
Quotes:
https://www.youtube.com/watch?v=Hl2olxay2hs
Loonquote = loon werknemers / BBP x 100%
Arbeidsinkomensquote = (loon werknemers + toegerekend loon zelfstandigen) / BBP x 100%
Winstquote = winst / BBP x 100%
Vermogensquote = (winst + pacht + rente) / BBP x 100%
Staatsschuldquote = staatsschuld / BBP x 100%
Algemene regel: quote betekent delen door het nationaal/binnenlandse inkomen of nationaal/binnenlands product. Je moet de quote niet verwarren met een quotum. Dat is namelijk een hoeveelheid goederen die maximaal mag worden ingevoerd.
Domein I
Verkeersvergelijking van Fisher:
https://www.youtube.com/watch?v=bjUHXeNiE08
M x V = P x T
M = geldhoeveelheid
V = omloopsnelheid
P = prijsniveau
T = reële productie
Als er in de verkeersvergelijking links iets stijgt, bijvoorbeeld de geldhoeveelheid M, dan moet rechts ook iets stijgen. Meestal is dat eerste wat dan rechts stijgt de reële productie. Pas als de grenzen van de productiecapaciteit zijn bereikt gaan de prijzen omhoog (P neemt toe).
Nominaal inkomen, inflatie en koopkracht:
Inflatie: https://www.youtube.com/watch?v=M_I-DACu-lo
Koopkracht: https://www.youtube.com/watch?v=gIhwCEFLHhw
NIC / PIC x 100 = RIC
NIC = indexcijfer nominaal inkomen
PIC = indexcijfer prijzen
RIC = indexcijfer reeel inkomen
Opletten: in deze formule kan je alleen INDEXCIJFERS invullen, dus geen procenten!
Wat kentallen van de arbeidsmarkt:
Arbeidsproductiviteit = totale productie in aantallen producten / aantal werknemers
Arbeidsproductiviteit = totale productie in Euro’s / aantal werknemers
Les arbeidsproductiviteit: https://www.youtube.com/watch?v=NLgnE5YyIHI
Loonkosten per eenheid product = loonkosten / arbeidsproductiviteit
Indexcijfer loonkosten per eenheid product = indexcijfer loonkosten / indexcijfer arbeidsproductiviteit x 100
P/A ratio = werkgelegenheid in personen / werkgelegenheid in arbeidsjaren
De P/A ratio zegt iets over de mate waarin er op de arbeidsmarkt in deeltijd wordt gewerkt. Is de P/A ratio bijvoorbeeld 1,23. Dan betekent dat er gemiddeld 1,23 personen nodig zijn om één full time baan (1 arbeidsjaar) te vullen.
Les arbeidsmarkt (o.a. P/A ratio): https://www.youtube.com/watch?v=m2XdWDu3Flc
REACTIES
1 seconde geleden
P.
P.
Niet verwacht meneer Bosma hier tegen te komen
5 jaar geleden
Antwoorden