Hoe goed is jouw kennis over wachtwoorden? 🔐
Test jezelf met deze quiz!

Doe de quiz!

Economische groei en welvaart

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 958 woorden
  • 11 juni 2012
  • 35 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
35 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Welke studie past bij jou? Doe de studiekeuzetest!

Twijfel je over je studiekeuze? Ontdek in drie minuten welke bacheloropleiding aan de Universiteit Twente het beste bij jouw persoonlijkheid past met de gratis studiekeuzetest.

Start de test

Economie samenvatting  Welvaart en groei

Bruto toegevoegde waarde = TO  - kosten ingekochte goederen en diensten

Het bruto toegevoegde waarde geeft aan wat een bedrijf tijdens het productieproces toevoegt aan de ingekochte goederen en diensten.

BBP = optelsom alle bruto toegevoegde waarde

Netto toegevoegde waarde

= bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen

Netto binnenlandsproduct = BBP- afschrijvingen

Productiefactoren:

  • Arbeid (loon)
  • Ondernemerschap (winst)
  • Kapitaal (huur en rente)
  • Natuur (pacht)

NBI (totaal van primaire inkomens)= BBI – afschrijvingen

NBI = NBP

Primair inkomen: Inkomen dat iemand verdient met het beschikbaar stellen van een productiefactor. Het totaal van alle primaire inkomens = het totale bedrag dat in een bepaald land verdient wordt. Daar betaald de overheid weer uit bijvoorbeeld voor uitkeringen. Bijvoorbeeld een Nederlander werkt in Engeland en verdient 8 euro. De 8 euro hoort bij Engeland en niet in Nederland.

Nationaal product: totale bedrag dat iedereen van een land verdient. Bijvoorbeeld een Nederlander werkt in Engeland en verdient 8 euro. Dan hoort de 8 euro bij Nederland en niet in Engeland.

Economische kringloop: Geld stroomt van de ene naar de andere speler

  • Bedrijven    verkoop à gezinnen (C), overheid (O) en buitenland (E), à leent geld van een financiële instelling à loon gezinnen (y). Formule: Y = C+I+O+E   
  • Gezinnen Loon van bedrijven (Y),à kopen goederen van bedrijven (C), sparen (s) financiële sector à belasting betalen aan de overheid (B) Formule Y= C+B+S
  • Overheid ontvangst belasting (B) koopt goederen van bedrijven (O), bij een tekort leent het geld bij de financiële instelling B = O+(O-B)
  • Buitenland: Formule S= I+(O-B) + (E-M)

Nettoinvesteringen: de kapitaalgoederenvoorraad neemt toe door investeringen

Brutoinvestering: een bedrijf vervangt bestaande kapitaalgoederen

Betalingsbalans: overzicht van alle transacties tussen een land en het buitenland

  • Goederenrekening of handelsbelans = import en export van goederen
  • Dienstenrekening:  internationale dienstentransacties worden hier geboekt. Bekende voorbeelden zijn toerisme en transport
  • Inkomensrekening: beschikbaar stellen primaire inkomen
  • Inkomensoverdrachten: er is geen tegenprestatie (subsidie, ontwikkelingshulp)

Een positief saldo geeft een toename van de buitenlandse valutareserve (voorraad buitenlandsgeld neemt toe)

Welvaart: De mate waarin je in je behoefte kunt voorzien

BBP houdt geen rekening met:

  • Consumentensurplus: verschil van de prijs wat een consument wilt betalen en de werkelijke prijs van een product.
  • Externe effecten: Het geeft een overschatte welvaart
  • Onbetaalde arbeid: onderschatte welvaart

Lorenzcurve: zie bladzijde 30

Belastingstelsel: alle verschillende belastingen + bijbehorende regels

Vlaktaks à proportioneel iedereen betaald in verhouding dezelfde percentage belasting

Secundair inkomen: primair inkomen – belastingen

Belastingvrije voet: belasting waarvoor je niet hoeft te betalen bijvoorbeeld Jan verdient 1000 euro en de belastingvoet is 50. Voor die 50 hoeft hij niet te betalen maar wel voor de 950.

Gemiddelde belastingtarief: belasting: bruto inkomen x 100

Marginale belastingtarief: percentage belasting over de laatst verdiende inkomen

Heffingskorting: bedrag dat iemand mag aftrekken van zijn te betalen belasting

Belastbaar inkomen: Bruto inkomen – aftrekposten waar je in aanmerking komt

Economische structuur is bepaald door de omstandigheden van een land:

Menselijk kapitaal: veel inwoners à Arbeidsintensief werk.

Fysieke infrastructuur: (spoorwegnet, havens, wegennet, netwerk gsm ect.)

Sectorgrootte:

  • primaire Bedrijven die hun producten uit de natuur halen(landbouw, gaswinning
  • secundair: verwerkt producten van de primaire sector (industrie)
  • tertiaire: dienstensector met winst doelstelling
  • quartiare: bedrijven zonder winst doelstelling (scholen, ziekenhuizen, politie)

De grote van de quatiare sector geeft aan hoe de primaire inkomens zijn verdeelt. Landen die een hoog quatiare sector hebben heffen veel belasting en kunnen daardoor dus meer besteden

  • Sociale infrastructuur: functioneren van overheidsdiensten zoals rechtssysteem, nationale ombudsman. Het is gebaseerd op vertrouwen. Dat maakt de transacties ook zo laag. Bij landen met corruptie is de onzekerheid groot (omkoperij)

  • Categoriale inkomensverdeling: verdeling van de binnenlandse inkomen over de inkomenscategorieën (loon, pacht, rente huur en winst)

Loonquote en Winstquote = Loon: binnenlands inkomen x 100

Quote van het overig inkomen = Winstquote + pachtquote + rentequote

Arbeidsinkomen = looninkomen + winst zelfstandigen met een eenmanszaak

Arbeidinkomensquote: arbeidsinkomen: binnenlands inkomen x 100

Als de loonquote hoog is, gaat een groot deel naar de werknemers. Maar als de loonquote te hoog is gaat de winst van de bedrijven naar beneden, waardoor de investeringen dalen.

Als de winstquote hoog is zijn er veel ondernemingen, er is veel ruimte voor bedrijfsinvesteringen. Ondernemen loont genoeg om nieuwe investeringen mogelijk te maken.

  • Montaire infrastructuur: alle zaken die te maken hebben met de financiele kant van ruil. (geldautomaten, eigen munt, eigen centrale bank, pinpassen, creditcards)

Bij een slechte montaire infrastructuur is het ruilen moeilijker en wordt er minder gecreëerd

Het meten van prestaties van de economie heet de prestatiemaatstaf door middel van verschillende dingen kan je het meten.

  • Bbp per hoofd van de bevolking

Bbp per hoofd = BBP : aantal inwoners

  • Economische groei

 Economische groei: BBP dit jaar – BBP vorig jaar : BBP vorig jaar  x 100

Een hoger BBp dit jaar betekent niet dat iedereen rijker is geworden. De prijs kan gestegen zijn. Dus opletten op de prijsontwikkeling

Nominale economische groei: er wordt geen rekening gehouden met de inflatie

Reële economische groei: er wordt wel rekening gehouden met de inflatie

Divergentie: Het inkomen Groeit per hoofd van bevolking tussen rijke en arme landen uit elkaar

Convergentie: Het inkomen Groeit per hoofd van bevolking tussen rijke en arme landen naar elkaar

  • Productiviteit stijging productiviteit stijging toegevoegde waarde dus een hoger BBP

  • Technologische vooruitgang: beter technologie hoe beter de prestatiemaatstaf

  • Werkeloosheid

  • Scholing en kwaliteit van arbeid

Convergentie van inkomen: verschillenvan inkomens tussen landen

Oorzaken

  • Culturele verschillen van landen (uitwisseling van kennis, mensen producten blijft moeizaam)
  • Dictatuur
  • Het is niet de belang van rijke landen (men wilt niet dat ontwikkelingslanden te veel ontwikkelen minder winst doordat de industrie dan in ontwikkelingslanden komt. Bijvoorbeeld graan levert minder op dan brood
  • Land wilt zichzelf in stand houden (betere productiefactoren dus ook zo houden)

Gevolg

Vicieuze cirkel:  loon is laag à weinig geld voor betere productiefactoren à raken achter op andere landen

Oplossing:

Internationale samenwerkingsverband

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.