Kunstbeschouwing= aandachtig kijken en begrijpen.
Een foto of tekening of schilderij is 2 dimensionaal(plat)
Een duidelijk herkenbare tekening met de feiten goed getekend(zie boek afb. 1.3)= natuurgetrouw
Afb. 1.4De haan van Picasso. Hij maakte een verbeelding (fantasie). Het belangrijkste kenmerk van de haan is hier te zien: zijn trotse houding.
Afb. 1.1= een fotograaf legt het vliegen op een foto vast
Beeldhouwwerk= driedimensionaal(ruimtelijk).
Opdracht van de kleurencirkel= materiaal:penseel,
Hanteringwijze= egaal, dekkend
3 primaire kleuren= geel, rood en blauw
De mengkleuren= groen, paars en oranje en die worden zelf gemengd met 2 primaire kleuren.
Rood, blauw en geel= primaire kleuren
Oranje, paars, groen= secundaire kleuren
De contrasten zijn= koud warm contrast, kleur tegen kleur contrast en complementair contrast.
Koud warm contrast= bijvoorbeeld rood-blauw
Kleur tegen kleur contrast= alle kleuren van de kleurencirkel “door elkaar heen” die niet gemengd zijn met wit, grijs of zwart. Dus zuivere kleuren
Complementair contrast= 1. rood-groen
2. blauw-oranje
3. geel-paars
Naast elkaar versterken ze elkaar. bijvoorbeeld lijkt rood naast groen feller
Boetseren= klei in model kneden(modelleren). Afb. 2.3 dit beeld is eerst in klei gemaakt en daarna in brons gegoten. Bij boetseren voeg je materiaal toe.
Afb. 2.4 ‘slapend meisje’ Materiaal= steen. De vorm wordt uit de steen gehakt met een beitel. Hier haal je materiaal weg.
Plasticiteit= Tweedimensionale plasticiteit= een schelp maak je licht en de schaduw donker. Zo maak je de vorm ‘ruimtelijk’: gesuggereerde ruimte(geen echte ruimte)= de indruk wekken. Driedimensionale plasticiteit= een geboetseerde/gebeeldhouwde vorm. Door het materiaal te bewerken, buigt de vorm door het licht, dat er op valt komt er ruimte diepte en volume in.
Tweedimensionaal= plat
driedimensionaal=Ruimtelijk
Symbool= een afbeelding die een algemene betekenis heeft.
Elk beeld vertelt iets en heeft dus een betekenis. Hanteringwijze=De manier waarop je schildert/beeldhouwt is …
Arceren=Het zetten van min of meer evenwijdige lijnen en dan staat ertussen donker en licht een ruimte.
Er zijn vier belangrijke hanteringwijzen: 1. tekenen 2. schilderen 3. boetseren 4. beeldhouwen
kleurtonen ontstaan door verzadigde kleuren te verhelderen
neo(is nieuw), classicistisch
Afb. 5.6: dit gebouw heeft kenmerken uit ‘de klassieke oudheid’: gevel(timpaan) en de zuilen(pilasters). Deze pilasters zijn versierende onderdelen van het gebouw.
Afb. 5.3: ook een neo-classistisch gebouw: gevel, losse zuilen, versieringen (=ornamenten) uit de klassieke oudheid, een imitatie uit het verleden.
Afb. 5.4: de gevel van een Griekse tempel. Constructie: zuilen(die ‘dragen’ het gebouw) een kroonlijsten en kapitelen.
Lijnperspectief is een wiskundige manier om de diepte te tekenen op een plat vlak met lijnen.
Horizon is ooghoogte ‘een denkbeeldige lijn.
Vluchtlijnen zijn lijnen die samenkomen op de horizon op het zogenaamde vluchtpunt
Lijnen boven de horizon ‘lopen’ naar benden, onder de horizon ‘lopen’ ze naar boven.
Standpunt: plaats van de kijker.
Monumentaal: groots en indrukwekkend.
Fijnschilderen: zeer nauwkeurig schilderen met een penseel; eigenlijk tekenen met verf
Dekkend: het materiaal, bijvoorbeeld krijt of verf, zó gebruiken dat de ondergrond niet zichtbaar is.
Transparant: de kleur zó dun dat de ondergrond erdoorheen blijft schijnen.
Stofuitdrukking: er is sprake van een stofuitdrukking als er zó getekend of geschilderd is dat het materiaal net echt lijkt. Je kunt je dan voorstellen hoe het materiaal in werkelijkheid zal aanvoelen.
Omtreklijn: lijn die de buitenste grens aangeeft van een getekende vorm.
REACTIES
1 seconde geleden
T.
T.
het is een goed boek
7 jaar geleden
AntwoordenO.
O.
De achterflap vertelt dat je tegen een stootje moet kunnen. Dat stootje zit 'm vooral in de ontknoping; doordat de spanning via allerlei geheimzinnige en verrassende gegevens wordt opgebouwd naar die ontknoping toe, zit je toch al een tijdje te trillen.
"Gehakt" is uiteraard een centraal gegeven in het hele boek, al dringt dat pas op het einde helemaal tot je door. Het begint met Jonas die verzot is op het lekkere, verse gehakt van de dorpsslager, waar zijn moeder ballen in tomatensaus van maakt. Jonas laat zich aan de lezer kennen als een fantasierijke, gevoelige en ondernemende jongen. Fantasierijk door de vreemde dromen die hij heeft n.a.v. wat om hem heen gebeurt; gevoelig omdat hij zijn vader mist die haast altijd op zakenreis is; en ondernemend, omdat hij het koste wat het kost het mysterie wil oplossen dat zich afspeelt in en rond de oude vleesfabriek, die Jonas vanuit zijn kamer kan zien. Jonas' ondernemingsdrang wordt geprikkeld door het oude vrouwtje dat hij regelmatig met een boodschappentas naar de verlaten fabriek ziet trekken. Met behulp van zijn buurmeisje slaagt hij erin het 'vrouwtje' te fotograferen, gaandeweg ontdekt hij een patroon in de bezoekjes, associeert hij zijn turnleraar en de dorpsslager met de geheimzinnigheden enz. Ondertussen wordt hij gekweld door nachtmerries. Het verhaal en de dromen wisselen elkaar af in een duidelijke opbouw naar de climax die door de ontknoping wordt gevormd. En hoe verrassend ook, helemaal vreemd zal die ontknoping een 21ste-eeuwse jongere niet in de oren klinken. Een verrassend, spannend en snel-lezend verhaal met een onverwacht en abrupt einde. Vanaf negen jaar. [Marleen Colpin]
7 jaar geleden
Antwoorden