Onderdeel A, hoofdstuk 1, 2, 5, 6, 7

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2899 woorden
  • 17 augustus 2007
  • 28 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
28 keer beoordeeld

2. Theater

Theater: Er is sprake van een speelplek waarop een of meer spelers voor een publiek optreden.
Totaaltheater: Er worden in een voorstelling veel kunstvormen met elkaar gecombineerd, zoals zang, dans, film, video, mime, schilderkunst en bandmontages.

Het grootste verschil tussen theater en beeldende kunst of film is, dat bij theater de voorstelling nooit op exact dezelfde manier herhaald kan worden. De stem, de bewegingen en de interactie tussen spelers en publiek is iedere keer weer anders.

Lijsttoneel: Dit vindt plaats in een schouwburg. Het podium heeft een kijkdooseffect. Het achterdoek en de bovendoeken versterken de illusie dat de spelers zich in een andere wereld bevinden.

Vlakke vloertheater: De voorstelling wordt gespeeld op de vloer van de zaal en het publiek zit op steile tribunes, dicht bij het speelvlak.
Open speelvlak: Het speelvlak en de zaal vormen vrijwel een geheel.
Theater op locatie: Theatervoorstellingen zijn niet gebonden aan een bepaald gebouw. Bijv. voorstellingen op een vlot of in de tram.

Theatervoorstellingen kunnen twee dingen doen:
- Amuseren
- Diepere betekenis geven

De theatrale middelen die de regisseur bij de vormgeving tot zijn beschikking heeft zijn:
* Spel (manier van spreken, zingen en bewegen, mimiek en tempo)
* Mise-en-scène (beweging van personages, plaats t.o.v. elkaar)
* Decor, incl. meubels en rekwisieten
* Kleding en grime
* Belichting
* Muziek
* Geluidseffecten

De volgende mensen zijn bij de productie aanwezig:
* Artistiek leider: stelt repertoire vast, kiest spelers

* Zakelijk leider; beheert financiën, bepaalt hoeveel voorstellingen en waar
* Dramaturg; geeft de regisseur en acteurs informatie over de achtergrond
* Decor- en kostuumontwerper
* Lichtontwerper
* Spelers
* Grimeurs
* Productieleider; verzorgt tijdsplanning &repetitieschema's, controleert rekeningen
* Pr-medewerker; regelt publiciteit

Toneel

Sommige grote theatergezelschappen worden gesubsideerd door de overheid, met als voorwaarde dat ze vernieuwend zijn.
Vrije producties worden niet gesubsideerd, en maken stukken die dichtbij de interesse van het grote publiek liggen, omdat ze zichzelf terug moeten verdienen.
Voor de toeschouwer is nooit direct duidelijk wat de personages voor karakters en problemen hebben. Je krijgt veel informatie door kostuums, grime, tekst en spel. Je kunt onderscheid maken in:

* Mededelingen van anderen
* Zelfbekritisering (monologen; dialogen; gedrag, houding en taalgebruik)
* Relatie tot andere personages

Dramatisch effect: De voorstelling toont meestal een conflict tussen of groepen of een innerlijke strijd van de hoofdpersoon.
Handelingsverloop: De volgorde van de gebeurtenissen.

Een schrijver kan zijn bedoelingen op vier manieren duidelijk maken in een toneelstuk:
* Verloop en afloop van het conflict
* Personages vertegenwoordigen een bepaald standpunt en uiten of suggereren dat.
* Expliciete boodschap. De boodschap wordt kant-en-klaar uitgereikt
* Vormgeving, door de theatrale elementen.

Er zijn twee soorten structuren die je bij het toneel terugvindt:
1. Een traditioneel handelingsverloop

- De voorstelling begint met een expositie. Het publiek krijgt de meest noodzakelijke informatie om het stuk te kunnen volgen.
* Op het motorisch moment gebeurt er iets, waardoor de handeling goed op gang komt en de spanning wordt opgevoerd.
* De gebeurtenissen leiden naar een climax, die de omslag in de situatie van de hoofdpersoon veroorzaakt.
* De afloop, de ontknoping.
2. Een scenische bouw
* Episch theater: de scènes staan als zelfstandige, losse episodes naast elkaar.

Absurde toneel: Een genre die de absurditeit van de wereld door het ontbreken van een normale logisch-causale samenhang in de gebeurtenissen benadrukt.

Cabaret

Verschillende soorten cabaret:

* Literair-satirisch cabaret: korte humoristische sketches, fraaie liedjes met poëtische en satirische teksten, eenrichtingsgesprekken met het publiek.
* Geëngageerd, maatschappelijk cabaret: ontwikkelingen in de maatschappij worden goed gevolgd.

* Beschouwend-verhalend cabaret: er wordt een aanvullend verhaal met vele zijwegen en schijnbare ontsporingen verteld en er worden liedjes gezongen.
* Muzikaal cabaret: het muzikale element overheerst en de tekst is minder belangrijk.
* Nonsenscabaret: ongerijmde onzin.
* Fysiek cabaret: wonderlijke bewegingen van het lichaam, werken met de vreemdsoortige instrumenten en materialen.
* Stand-up comedians: er wordt op de reacties van het publiek gespeeld.

Muziektheater

Muziektheater: Theater waar muziek een belangrijke plaats inneemt. Bijv. opera, musical.
Ouverture: Bij gesloten doek worden muzikale thema’s uit de opera gespeeld.
Recitatief: De gezongen tekst in spreektaal.
Aria: Een lied waarin de zanger meestal uiting geeft aan zijn gemoedstoestand op dat moment, maar die hem vooral de kans geeft alle registers van zijn stem te demonstreren.
Libretto: De tekst in een opera.

Komische opera: Serieuze opera’s worden onderbroken door komische intermezzo’s.

De belangrijkste zangeres heet ‘prima donna’, de belangrijkste zanger ‘primo huomo’.

Veel opera’s hebben een bepaald thema. Voorbeelden van veelgebruikte onderwerpen zijn:
* Verhalen uit de mythologie, de geschiedenis of de bijbel. Bijv. Orfeo van Monteverdi.
* Verhalen uit het dagelijks leven. Bijv. Le nozze di Figaro van Mozart (kritiek op de adel).
* Belangrijke liefdesverhalen, de romantische opera. Bijv. Lucia di Lammermoor van Donizetti.

Je kunt operavoorstellingen goed vergelijken met toneelvoorstellingen. De tekst kan op verschillende manieren worden gerealiseerd en je kunt aan het verhaal een diepere betekenis geven. Er is een handelingsverloop met personages.

Een operette is een zangspel, maar de onderwerpen zijn luchtiger en de muziek eenvoudiger dan bij een opera. Er is meer gesproken teksten het gaat meestal over liefde. Omdat de muziek meestal eenvoudig is, leent een operette zich makkelijker voor amateurvoorstellingen. Bijv. Johann Strauss jr.


Bij een musical is het verhaal meestal niet zo beduidend als in een operette. Het is realistischer en het heeft een bundige, showachtige presentatie en heeft een ernstige ondertoon. Bijv. Jesus Christ Superstar.
Ook bij een musical zijn de meeste factoren die van belang zijn voor een toneelvoorstelling belangrijk.

Dans

De eerste dansen kwamen uit godsdienstige ceremoniën. In een aantal landen is de volksdans populair. Rondtrekkende folklorische verwerkt in theatervoorstellingen.
Na de WOII wordt in Nederland het ballet populair. Een gezelschap is Het Nederlands Danstheater.

We kunnen twee hoofdvormen van danstechniek onderscheiden:
* Het academisch ballet (klassiek ballet): gaat uit van een vaststaand systeem, de academische ballettechniek, dat is vastgelegd op schrift.
* De moderne dans: vrijer dan academisch ballet. Put de inspiratie uit allerlei stijlen van vroeger en niet-westerse dans en combineert die vaak met bewegingen.

Showballet: Een populaire vorm van moderne dans. Komt veel voor bij musicals, revues.

Pas de deux: Een balletfragment voor twee solisten die gevoelens voor elkaar uiten.
Divertissement: Een demonstratie van pure, virtuoze danskunst.

Enkele zaken die specifiek zijn voor het tot stand komen van een dansvoorstelling zijn:
* De choreograaf (ontwerpt ballet- of dansvoorstelling) en de voorstelling.
De choreograaf kiest meestal bestaande muziek, maar hij kan ook aan een componist vragen om een stuk voor de voorstelling te componeren. Bijv. Het Zwanenmeer van Tsjajkovski. Baletten kunnen m.b.v. speciale symbolen in ‘dansschrift’ worden vastgelegd of op video.
* De dansers: ze moeten veel trainen om het lichaam in goede conditie te houden.

In een gezelschap zijn de volgende functies te onderscheiden:
* Solisten: ze krijgen de hoofdrollen en krijgen de gelegenheid hun virtuositeit te tonen.
* Halfsolisten: ze vervullen de bijrollen.
* Het corps de ballet: de overige dansers die groepsgewijs dansen.
* De balletmeester: hij geeft lessen aan de dansers om techniek te verbeteren.


Er zijn drie soorten dansvoorstellingen:
* Verhalend of uitbeeldend ballet: avondvullende voorstellingen, waarin je de belevenissen van personages volgt. Er is een duidelijke verhaallijn.
* Thematisch ballet: een uiting van gevoelens, stemmingen of gedachten. Het is korter dan verhalend ballet.
* De absolute dans: het gaat om de pure bewegingsconstructie.

Mime / Bewegingstheater

Mimespelers beelden een verhaal uit zonder daarbij tekst te gebruiken. Er zijn weinig attributen en er is een minimum aan decor. Soms is er muziek. Om het verhaal zo duidelijk mogelijk te maken, zijn hun bewegingen, houdingen en gebaren groter en nadrukkelijker dan in het dagelijks leven. De kleding en grime zijn dezelfde kleur en men heeft een wit gezicht. Tegenwoordig speelt de ruimte een belangrijke rol in de voorstelling.


5. Beeldende kunst

5.1 Bij beeldende kunst ontbreekt de gebruiksfunctie. Tot de 20ste eeuw waren er verschillende disciplines, zoals schilder/beeldhouwkunst, tekenkunst en prentkunst zoals etsen, gravures en litho’s. Begin 20ste eeuw kwam daar verandering in, men ging abstract werk maken, dat kwam mede door fotografie. In de loop van de 20ste eeuw werd het steeds individualistischer, meer materialen, technieken en middelen worden voortaan tot de kunst gerekend. Voortaan lopen verschillende disciplines door elkaar (architectuur, ballet, theater, film etc. ) het is totaalkunst en mixed media. Kunst valt toch niet helemaal te definiëren, ook persoonlijk.

5.2 Vroeger waren er niet echt kunstenaars, meer gilden. Men ging de wereld vanuit zichzelf bekijken en zo begon het, in de Middeleeuwen voornamelijk op het geloof, God, het leven en de dood zelf. Tijdens de Renaissance lag de nadruk op de mens zelf en leven op aarde. In 1562 werd de eerste academie opgericht voor kunst, dat was in Florence. Dit bestaat nog steeds en nu ook in andere landen. (Hoge School voor de Kunsten in Nederland)

5.3 Je kunt kunst het beste in 5 stappen bekijken:
* Wat zie ik?
* Hoe komt dat?
* Waarom heeft hij dit gemaakt?
* Historische context
* Wat is je waardering?

Bij * Wat zie ik? moet je het objectief beschrijven en alles feitelijk op een rijtje zetten.
Bij * Hoe komt dat? moet je vragen stellen aan jezelf, waardoor zie ik dit kunstwerk op deze manier en hoe is de artiest te werk gegaan? Hij wil een eigen weg creëren door middel van beeldende middelen. Werkwijze en techniek spelen een belangrijke rol, evenals materiaal en kleurgebruik. Hoe de kunstenaar allerlei objecten in 1 geheel zet (beeldaspecten) wordt de compositie genoemd.
Bij * Waarom de kunstenaar dit kunstwerk heeft gemaakt? moet je aan een aantal functies denken. Anekdotisch: Er wordt een verhaal, plek of gedachtegang uitgebeeld. Symbolisch: Het gaat om iets anders dan zichzelf. Decoratief-esthetisch: Het kunstwerk dient als verfraaiing en decoratie. Expressief: Het kunstwerk drukt gevoelens en emoties uit. L’art pour L’art: Kunstwerk wijst op zichzelf (kunst om de kunst)

Bij de * Historische context kijk je naar in welke tijd iets is gemaakt. In de Gouden Eeuw schilderde iedereen alsof je het kon aanraken. In de 20ste eeuw is dat niet meer de bedoeling.
Bij * Waardering kijk je naar 3 aspecten, verschijningsvorm, de inhoud en de functie.

5.4 Er zijn verschillende disciplines in de kunstwereld. Bij plafondschilderingen worden er twee technieken gebruikt:
*Fresco (natte kalk)
* Al secco.
Met schilderen wordt er voornamelijk olieverf en acryl gebruikt, alles heeft een eigen effect. Je kunt ook potlood, houtskool, krijt, inkt of aquarel gebruiken. Alle gedrukte afbeeldingen worden een grafiek genoemd of prentkunst.
Daar zijn vier technieken in:

* Hoogdruk (hout, linosnede, stempelen)
* Diepdruk (droge naald, gravure en de ets)
* Vlakdruk (Steendruk)
* Doorlaatdruk (Sjablonen, zeefdruk)

Als je een beeldhouwwerk wilt maken zijn er 2 manieren:
* Een stuk steen pakken en daaruit hakken
* Modelleren uit klei en daarna in brons gieten of het assembleren, het lijkt op een plakwerk, een soort collage.
Onder ruimtelijke kunstwerken worden ook environments en installaties verstaan. Je moet die ondergaan en ervaren, meegaan met het schilderij.
Met fotografie worden twee zaken duidelijk gemaakt.
In een documentaire of reportage ligt de nadruk op de werkelijkheid.
Bij geënsceneerde fotografie wordt er niets aan het toeval over gelaten.


5.5 Tegenwoordig heeft iedere grote stad wel een museum voor kunst.
Deze hebben 3 belangrijke taken:
* Verzamelen van objecten en kunstwerken: museums krijgen vaak financiële steun van het rijk, provincie of gemeente, dat vindt men vaak niet genoeg.
* Conserveren en beheren van collecties, de temperatuur wordt in zalen op orde gehouden en alles wordt geregistreerd. Alle gegevens van een werk worden in een systeem opgenomen.
* Het presenteren van de collectie aan het grote publiek. In een museum laat men de vaste collectie zien, organiseert men tijdelijke tentoonstellingen en worden er rondleidingen gegeven. Vroeger waren de zalen ongeordend, nu is dat een ander verhaal, ieder schilderij heeft een wit gebied, dat heet ook wel de witte kubuspresentatie.
Kunst kun je in een galerie kopen, in een museum bezichtigen maar in grote steden kun je ook gebruik maken van kunstuitleen en een artotheek.
Vroeger gaven vorsten en rijke burgers kunstenaars opdrachten, nu is dat niet meer zo erg het geval. Voornamelijk particuliere verzamelaars, grote bedrijven en overheden doen dit nu. In 1951 werd er een wet opgesteld dat men bij een gebouw ong. 1 % aan kunst moest besteden.

6. Architectuur

Wat is architectuur?

Als je naar buiten gaat, als je binnen bent, word je omringd door architectuur: huizen, scholen, fabrieken, winkelcentrums, kantoren, stations, restaurant, musea ect.Wij worden haast elke dag geconfronteerd met architectuur en we maken er gebruik van of we er nou bewust van zijn of niet.

Architectuur is een bouwstijl, een bouwkunst. Architectuur word de moeder der kunsten genoemd. Veel nieuwe stromingen binnen de kunst ontstonden binnen in de architectuur. In de Middeleeuwen zijn dat de Romaanse en Gotische kunst; de barok en rococo zijn vernoemd naar de decoraties die op gebouwen werden aangebracht en de 20ste eeuwse termen.
Modernisme, laatmodernisme en neomodernisme zijn alle afkomstig uit de architectuur, er is ook een andere reden waarom architectuur de moeder der kunsten word genoemd is, omdat ons lichaam moet kunnen schuilen. Die beschuting kan zodanig gemaakt worden, dat ze de naam architectuur verdient.

Opdracht
Bij het maken van gebouwen moet rekening gehouden worden met verschillende dingen onder andere de instructies van de opdrachtegever. Vorm en functie moeten zich aansluiten bij de specifieke eisen van de opdrachtgever maar als de opdrachtgever ook project ontwikkelaar is dan word er een neutraal gebouw geplaatst. Ook de gemeente heeft een zeer belangrijke b.v op gebied van nieuwe wijken, werk gebieden en winkel/recreatie gebieden. Hierbij geven ze de opdracht aan een architectenbureau om een masterplan te ontwerpen en daarmee aan de gestelde eisen voldoen als het masterplan gemaakt is krijgen burgemeesters en wethouders advies bij het goedkeurings proces van de welstandscommisie.

Het ontwerp
Bij het ontwerp van een gehouden moet rekening gehouden met verschillende dingen zoals het budget, de materialen die gebruikt gaan worden, hoe het gebouwd gaat worden, de omgeving of het gebouw in harmonie is met de omgeving b.v overheerst het gebouw de rest van de omgeving of overheerst de omgeving het gebouw, word het gebouw hier mooier door of lelijker, leid het af van de bedoelde uitstraling van het gebouw. Ook is het buitenkant van het gebouw en de omgeving niet alleen belangrijk maar ook de binnenkant en de buitenkant.

Kwaliteit:

De belangrijkste criteria waaraan elk product moet voldoen om als een kwaliteitsproduct kan worden gezien:
* Het product dient op een bijzondere manier te worden vormgegeven.
* Het product moet voldoen aan de eisen die de gebruiker eraan stelt.
* Het product moet handig in het gebruik zijn en gemakkelijk te bedienen
* Het ontwerp van het product moet zodanig zijn dat het zo efficiënt mogelijk, zo milieuvriendelijk en zo goedkoop mogelijk geproduceerd en vervoerd kan worden.
* Het product moet voldoen aan een bepaalde prijs- kwaliteitverhouding.
* Vorm, inhoud en functie moeten zo nauw mogelijk op elkaar aansluiten.

7. Toegepaste kunst

Begrippen die betrekking hebben tot voorwerpen en de vormgeving daarvan:
* Design: ontwerp of industriële vormgeving.
* Toegepaste kunst of gebonden kunst: alle vormen van artistieke vormgeving, behalve de vrije, beeldende kunst (schilder- en beeldhouwkunst), bijv. typografie, huismeubelen.
* Kunstnijverheid: vorm van artistieke vormgeving die betrekking heeft op ambachtskunst, zoals keramiek, edelsmeden, houtbewerken.


Rond 1850 werd de (stoom)machine uitgevonden. Ontwerp en vervaardiging hoefden niet meer met de hand worden gemaakt en er werd massaproductie mogelijk.
Vormgevers wilden de smaak van het publiek beïnvloeden met hun vormgeving. De verkoop van het product zou hierdoor vergroot worden.
William Morris wilde de scheiding tussen ontwerper en uitvoerder, tussen kunst en ambacht die in de industriële revolutie ontstaan was, weer terugdraaien. Zijn ontwerpen kenmerken door eenvoud.
De kunstenaars, architecten en vormgevers van de Bauhaus maakten gebruik van de technische ontwikkelingen. Zij streefden er ook naar om kunst en ambacht niet zo streng gescheiden te houden. Ze wezen onnodige versiering af en zagen de vorm van het voorwerp als uitdrukking van de functie.

Huisstijl: Een bedrijf of overheidsinstelling hebben veel aandacht voor het imago. Bijv. brief-papier met logo, een spannend reclameaffiche, goed ogende internetsite.
Autodidact: Mensen die zichzelf het vak hebben aangeleerd.

In de Middeleeuwen leerde je een vak als volgt: eerst startte je bij een gilde als leerling, daarna werd je gezel. Als je door het bestuur werd goedgekeurd, werd je meester.

Fabrikanten van gebruiksartikelen, fabrikanten van merkartikelen en grote warenhuizen nemen vormgevers en ontwerpers in de arm als ze nieuwe producten ontwikkelen en op de markt brengen. Ontwerpers kunnen in vaste dienst bij een bedrijf zijn, of een eigen bureau hebben.
Als een bedrijf om een (her)ontwerp vraagt, maakt de ontwerper een inventarisatie van eisen en wensen en bekijkt producten die vergelijkbaar zijn. Ook de doelgroep speelt een belangrijke rol.


Met de ontwerpcollages, de eisen en de wensen gaat de ontwerper naar de opdrachtgever, die de ontwerpen keurt. De vormgever werkt de ideeën van het product uit. De definitieve keuze wordt uitgewerkt in een prototype. Daarna wordt het op de markt gebracht en er wordt reclame gemaakt. Als de vormgever het ontwerp gepubliceerd wil zien, zal hij sponsors zoeken die het product in productie kan brengen.
Om te voorkomen dat de opdrachtgever of fabrikant met het ontwerp er vandoor gaat, vraagt de ontwerper een octrooi aan. De overheid kan aan de ontwerper het recht verlenen om een voorwerp te produceren, verkopen of te exploiteren. Lang niet iedereen krijgt een octrooi toegewezen.

Auteursrecht:De teksten van schrijvers zijn beschermd.
Het recht van het industriële eigendom: De ontwerpen van de ontwerper wordt beschermd.

De belangrijkste criteria om als kwaliteitsproduct gezien te worden zijn:
* Het product moet op een bijzondere manier zijn vormgegeven (esthetisch verantwoord)
* Het product moet voldoen aan de eisen die de gebruiker stelt (fysieke ergonomie)
* Het product moet handig in gebruik zijn (cognitieve ergonomie)
* Het product moet zo efficiënt, milieuvriendelijk en goedkoop mogelijk geproduceerd en vervoerd worden.
* Het product moet voldoen aan een bepaalde prijs-kwaliteitverhouding.

* Vorm, inhoud en functie moeten zo nauw mogelijk op elkaar aansluiten.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.