Massacultuur
Hoge kunst:
Wat val onder hoge kunst:
1. Museum
2. Concerten
3. Klassiek ballet
4. Literatuur
5. Toneel
6. Galerie
De kenmerken van hoge kunst:
1. Krijgt overheidssubsidies
2. Wordt gesteund door sponsors
3. Intellectueel en filosofisch vermaak
4. Klein publiek
Lage kunst:
Wat valt onder lage kunst:
1. Soap
2. Videoclip
3. Popmuziek
4. Hollywoodfilms
5. Mode
6. Musical
7. Jongerencultuur
De kenmerken van lage kunst:
1. Voor de massa
2. Media speelt grote rol
3. Reclame – sponsor
4. Consumptie
5. Vermaak
6. Winstoogmerk
Zowel in hoge als in lage kunst:
1. Altijd opvatting over het leven
2. Relatie kunstenaar en opdrachtgever/politieke en economische macht
3. Kunst en vermaak
4. Kunst, wetenschap en techniek
Pijlers van de massacultuur:
De producent bepaalt 1. Het product -> Reclame 2. Massamedia -> 3. De consument -> 4. Vermaak
5. De winst
Soaps:
Waarover gaan soaps:
Vooral over liefde, list, bedrog, ontroering, emotie en geld. Alles in een problematische sfeer.
Kenmerken van soaps:
1. Veel herkenning in inhoud.
2. Er wordt wel veel in korte tijd beleefd.
3. Spanning moet erin blijven dus tempo verhaallijn ligt hoog.
4. Er wordt veel herhaald.
5. Alles speelt zich af hele beperkte ruimte
Volgorde van het in elkaar zetten van verhaal:
1. Verhalen worden verzonnen en in elkaar gepast.
2. De dialogen worden geschreven.
3. De opnamen worden gemaakt.
Kenmerken van het acteren:
1. In jezelf praten.
2. Met de rug naar elkaar toe staan.
3. Emoties op gezicht goed te zien.
Wat er nooit in voor komt:
1. Oorlog
2. Bewapening
3. Politiek
4. Elite
Morele problemen:
- Niet vanuit iemands interesse.
- Wel vanwege: - dramatische mogelijkheden
- maatschappelijke herkenbaarheid
Enscenering = de manier waarop de spelers worden neergezet
Publieke omroep:
Eisen van de politiek:
1. Cultuur
2. Informatie
3. Kunst
4. Educatie
5. Entertainment
Formules van programma’s:
1. Vernieuwing
2. Continueren van succesvolle programma’s
TV-drama:
1. Het is kostbaar
2. Het kent een lange voorbereiding
3. Het eist tijdige planning
4. Kent hoge investeringen voor relatief korte tijdsduur
5. Het is vooral amusement
Het omvat:
1. Fictie
2. Situation comedy = sitcom
3. Sociaal-realistisch spel
4. Literaire bewerking
5. Toneelbewerking
6. Soaps
7. Videodrama
A. Populaire series
1. Sitcoms
2. Soaps
3. Crimestory/Detecive
Deze tv-drama’s worden op de markt gebracht en verkocht aan omroepen. Het amusementskarakter staat voorop.
B. Klassieke series vanuit klassieke cultuur.
De kenmerken:
1. Het verhaal is uit voorbije periode
2. Eindigende lineaire verhaallijn
3. Belangrijke hoofdpersoon
4. Spel, aankleding en locatie zijn belangrijk
5. Dure producties
Modernisme:
Tijd van:
1. Eenheid -> nationaal, Europees, Westers, Christelijk geloof, socialisme, opvattingen over kunst
2. Zekerheid -> geen twijfels over juistheid van opvattingen over eenheid
Modernisme gericht op de toekomst. Alles kan beter: idealen:
1. Op sociaal gebied: voor iedereen goed onderwijs en huisvesting
2. Op economisch gebied: voor iedereen werk en inkomen
3. Op politiek gebied: democratie
4. Op wetenschappelijk gebied: het moet nut hebben voor maatschappij, nut voor wetenschap en nut voor economie
5. Op cultureel gebied: opvattingen over kunst en middel om idealen uit te drukken.
Postmodernisme:
Verschil Modernisme en Postmodernisme:
In het Modernisme was er zekerheid en eenheid. In het Postmodernisme was er geen zekerheid en eenheid meer.
Kenmerken van het Postmodernisme:
1. Vervaging kunst en alledaags leven
2. Vervaging hoge kunst en lage kunst
3. Moeilijke moderne kunst is gebaseerd op de smaak van de musea
4. Stilistisch onzuiver
5. Eclectisch
6. Voorkeur voor parodie, speelsheid, oppervlakkige buitenkant
7. Kitsch, verwarring, geld is een belangrijke maatstaf
8. Verval van originaliteit en geniecultuur
9. Kunst is gebaseerd op toeval
10. Herhaling en imitatie van werk van anderen
11. Alles voor het grote publiek: kitsch, tv-series, reclame, B-films.
12. Minder emotie
Popmuziek:
Kenmerken van popmuziek:
1. Bepaalde instrumenten: synthesizer, elektrische gitaar, drumstel
2. Strak ritme
3. Herhalende baspatronen
4. Achtergrondmuziek
’50 Rock ’n Roll
VS: jongeren hadden geld. Ze besteedden het aan mode, muziek en vervoermiddelen. Harde muziek en filmsterren zorgden voor onaangepast gedrag.
Ned: werkende jongeren -> lagere klassen. Elvis Presley: sensualiteit in muziek en dans.
’60 jazz en franse chansons.
Soul en disco:
In de jaren ’40 trok de zwarte bevolking van het zuiden van de VS naar het noorden: naar de steden Chicago en Detroit. Deze mensen werden als tweederangs burgers gezien. Eind jaren ’50 eisten ze hun burgerrechten op.
De basis van de muziek was gospel en soul.
Begin jaren ’60 gingen de soulbeweging en de burgerbeweging gelijk op.
De soulmuziek versterkte het zelfbewustzijn van de zwarte bevolking. De arbeidersjeugd gebruikt deze muziek als dansmuziek.
In Nederland is de soul uitgaansmuziek.
In die tijd was uitgaan een partner zoeken.
Jaren ’70 kwam de disco in de VS. Er gebeurden 3 dingen:
1. Muziek en mode gingen samen op.
2. DJ’s en producers bepaalden wat er gedraaid werd in disco’s.
3. De dansen werden heftig/aerobicachtig. Het publiek werd breed.
4. I.p.v. live-acts werden er plaatjes gedraaid. Dat was goedkoper en gemakkelijker.
5. Er kwamen lichteffecten.
Escapisme = het ontsnappen aan de snelle wereld met problemen.
Hedonisme = genot is het belangrijkste in het leven.
De jaren 60 zijn een breuklijn in de cultuur.
De hippies:
Kenmerken van de hippies:
1. Waren tegen werken
2. Waren tegen sparen
3. Waren tegen autoriteit
4. Waren tegen netheid.
5. Ze waren niet politiek georiënteerd.
6. Ze wilden de liefde centraal stellen.
7. LSD en hasj werden gebruikt om het bewustzijn veranderen.
Punk:
Kenmerken van punk:
1. Geen idealen
2. Zich afzetten
3. Keet schoppen
4. Shockeren
Rap en hiphop:
Beide soorten zijn uitingen van zwart zelfbewustzijn.
Rap is meer voor het uiten van agressie.
VS: essentie van hiphop en rap is vrijheid en onafhankelijkheid.
Ned: allochtone jongeren uiten hun problemen.
Het belang van muziek voor de mens!!!
1. Emotionele expressie. Men kan zich beter uiten dan in woorden.
2. Esthetisch genoegen. Het gaat om de schoonheidservaring.
3. Vermaak. Populaire muziek, dansen, grote evenementen.
4. Communicatie. Muziek is een taal binnen een bepaalde cultuur. Bepaalde geluiden kunnen bepaalde associaties oproepen.
5. Symbolische representatie. Volkslied. Lied voor geliefden.
6. Fysieke respons. Dans en ritmische activiteiten.
7. Afdwingen van conformiteit en sociale vormen.
8. Sociale en religieuze liederen.
Muzak = commercieel en industrieel. Het tempo en ritmisch patroon mag niet de aandacht opeisen. De functie van muzak: geluiden verdoezelen op achtergrond.
Muziekvideo:
1. Meer muziek dan beeld
2. Vorm van advertising
3. Visuele radio
4. Tv-programma
5. Standaard lengte
6. Eigen publiek
7. Andere ervaring dan het kijken van andere programma’s
8. Elementen van radio en tv
Kenmerken van MV:
1. Eenstemmig
2. Vertel/verhaalstructuur
3. Graad van realisme of fantasie
4. Standaardthema’s
5. Belang van optreden
6. Verschillende manieren van seksualiteit
7. Muziek en de relatie met het visuele
8. Relatie met kunst
Er wordt rekening gehouden met het publiek:
1. Verschillende muzikale stijlen worden samengebracht tot een hoofdstroommuziek.
2. Er is een bepaalde intensiteit.
3. Constante verandering in decoreren en kleden.
4. Vaak een droomlogica.
Modernisme
Eerste helft 20ste eeuw:
Kenmerken van deze tijd:
1. Veel vernieuwingen op het gebied van de techniek:
- Beton en staal
- Chemie -> nieuwe materialen
- Elektriciteit, auto, trein, vliegtuig
- WO I zorgde voor een versnelling in ontwikkeling van techniek
2. Spanningen op politiek en sociaal terrein.
Meer mensen bemoeien zich met de politiek en meer mensen ondergaan gevolgen van spanningen op economisch en sociaal terrein.
3. Er wordt op meer verschillende manieren tegen de werkelijkheid aangekeken. Dat wekt verwarring bij mensen. Het gevoel van vastigheid en zekerheid is weg.
4. Mensen gaan meer consumeren en de cultuurindustrie komt op.
5. Er wordt meer over de grenzen gekeken:
Invloeden van:
- het oude Rusland
- Afrikaanse landen
- Azië
- Noord-Amerika
- Volksmuziek
Veel invloeden komen terecht in decors, muziek, mode, beelden etc.
6. Introductie van nieuwe massamedia die dienen tot vermaak en/of beïnvloeding van het volk.
7. Kunstenaars gaan op verschillende manieren te werk:
A. Sommigen zien het als hun taak de maatschappij te verbeteren.
B. Anderen willen de kern van de werkelijkheid laten zien: abstracte kunst.
C. Weer anderen willen hun individuele gevoel uitdrukken: expressionisme.
Het futurisme:
Kenmerken van het futurisme:
1. Beweging = dynamiek
2. Snelheid
3. Lawaai
4. Licht
Het futurisme was voor technische ontwikkeling en wetenschap. Techniek en wetenschap vormden samen machines.
Het futurisme geloofde in vooruitgang wat leiden zou tot een modern leven.
Het geloof in vooruitgang kwam tot uiting in de kunst:
- Rijdende auto’s
- Machines
Manieren om dynamiek weer te geven bij het schilderen:
1. Verschillende momenten tegelijk weergeven.
2. Herhaling.
3. Vervorming.
Manier van weergeven van dynamiek bij beeldhouwkunst:
1. Glanzende materialen.
Futurisme is geen stijl, maar een manier van denken. Een groep die hetzelfde vindt. Ze drukken dit uit in:
1. Schilderijen
2. Beeldhouwkunst
3. Architectuur
4. Muziek
Muziek = geluiden van nieuwe tijd -> met elektriciteit
De vormgeving van futurisme:
Bijv. door puntjes of kubisme.
Tendens = nieuwe ontwikkeling
Lawaaikunst Ongeorganiseerd lawaai
Bewust zo gemaakt Puur toeval
Precies te herhalen Niet precies te herhalen
Vastgelegd op papier Niet vastgelegd
Vastgelegde hoogtes, ritmes en Klanken door elkaar, niet zo bedoeld of
Klankkleur vast te leggen
Constructivisme:
Kerngedachte:
De kunstenaar kan een bijdrage leveren aan de verbetering van de maatschappij door mee te denken en iets te doen. Dit kan door:
1. Machines gebruiken voor productie: machines + industriële materialen = geometrische vormen, geen ornamenten -> nieuwe esthetiek
2. Architectonische technieken gebruiken: bouwen met beton en staal.
3. Gebruik maken van grafische en fotografische technieken.
Doel:
Tegemoet komen aan materiele behoeften en het in goede banen leiden van wat het proletariaat wilt en voelt:
1. Beeldhouwkunst en schilderkunst -> realisme
2. Architectuur -> onderdak
3. Drama en toneel -> samenwerking
De kunstenaar is een creatieve ontwerper naast en niet boven de wetenschapper en technicus. Er komt samenwerking tussen kunst, wetenschap en techniek.
Bij alle producten was van belang:
1. Sociale bruikbaarheid: het moest betaalbaar zijn.
2. Nuttig: het moest bruikbaar zijn.
3. Productie m.b.v. wetenschap en techniek; natuurlijke eigenschappen van materiaal gebruiken: het gaat dan snel.
Agitprop = Russische kunst
Agit = agitatie, zenuwachtig, onrust
Prop = propaganda
Figuratief: wat voorgesteld is kun je ook benoemen.
Realistisch: De afbeelding is overeenkomstig met de werkelijkheid
Vereenvoudigen: De afbeelding is duidelijk te herkennen, maar sterk vereenvoudigd (nijntje).
Abstraheren: Je kunt zien welke voorstelling erin zit, maar die is niet meer het belangrijkste. Het gaat meer om de compositie, kleur, vorm, vlak etc.
Abstract: Er is geen herkenbare voorstelling meer. Er wordt alleen gewerkt vanuit kleur, vorm, compositie etc.
Reden van abstractie:
1. Men wilde breken met het verleden.
2. Men was aan het experimenteren, op zoek naar nieuwe vormen.
3. Ze vonden dat d.m.v. abstractie hun gevoel het best kon worden uitgedrukt.
4. Ze wilden geen verhaal of verwijzing meer in hun kunstwerk.
Kubisme:
Kenmerken van kubisme:
1. Onderwerpen worden vanuit verschillende aanzichten afgebeeld (de vierde dimensie, omdat je nooit de verschillende kanten tegelijkertijd kunt waarnemen).
2. Onderwerpen worden op fragmentarische manier weergegeven.
3. De fragmenten worden met elkaar verbonden door geometrische vormen; de tussenruimte wordt ook belangrijk en krijgt evenveel aandacht.
4. Geen perspectief.
5. Nadruk ligt op de vormen en plasticiteit. Later is ook de kleur belangrijk.
Een link met het futurisme:
Vierde dimensie is het tegelijk weergeven van verschillende aanzichten.
TIJD RUIMTE
Brancusi:
Voor hem gold:
1. Trouw aan het materiaal.
2. Heel eenvoudige vormen.
3. Beelden hebben een betekenis.
Hij gebruikt vooral:
1. Hout: logisch gebruik van de stam
2. Marmer: kappen van eenvoudige vormen
3. Brons: de bronzen beelden worden gegoten van de marmeren beelden
Hij wil de essentie van een thema raken.
De sokkel moet het beeld versterken.
Expressionisme:
Kenmerken van het expressionisme:
1. Onnatuurlijk felle kleuren
2. Grove kwaststreek
3. Vervorming om het gevoel te benadrukken
4. Geen perspectief
De overeenkomst tussen het kubisme, het futurisme en het expressionisme:
1. Ze streven alle drie naar een eigen vormgeving i.p.v. een natuurgetrouwe weergave.
2. Ze zijn alle drie een reactie op de impressionistische, natuurgetrouwe weergave en de traditie.
Expressionisme in het theater:
1. De individuele expressie wordt vervangen door algemene expressie.
2. Met masker is er geen mimiek te zien; de gebaren moesten dus vergroot worden.
De stijl:
De stijl wilde koploper zijn van de vernieuwing op het gebied van schilderkunst, architectuur, toegepaste vormgeving en typografie.
Doel:
Geestelijke en universele harmonie in de mens en wereld. Met harmonie wordt bedoeld evenwicht.
Oude kunsten richtten zich op het individuele, maar de stijl richtte zich op het universele.
Het universele moest uitgedrukt worden d.m.v. abstracte kunst en geometrische vormen.
Abstract: er mag dus geen weergave zijn van wat je ziet, maar van een hogere geestelijk werkelijkheid.
Geometrisch: het moest met het verstand gebeuren, niet met gevoel.
De architectuur:
1. Massaproductie: hierin komt het universele meer naar voren. Geen ornamenten.
2. Gebruik van nieuwe materialen: staal en beton.
3. Gebruik van nieuwe technieken en machines: de rechte hoeken.
4. Grootschaligheid: universeel en ontwikkeling van de mens.
Hoe wordt het universele uitgedrukt?
1. Abstractie
2. Geometrische vormen
3. Primaire kleuren
Vernieuwing in mode en dans:
Radicale veranderingen in de dans:
1. Lopen/springen i.p.v. voorgeschreven balletbewegingen.
2. Natuurlijke bewegingen i.p.v. onnatuurlijke.
3. Vrije bewegingen i.p.v. vastgelegde.
4. De benen en voeten hoefden geen vaste posities aan te nemen en toe te passen.
5. Bewegingen moesten in elkaar doorvloeien, niet van pose naar pose zoals bij ballet.
6. De aandacht kwam meer op de essentie.
Les ballets Russes:
Bewegingsstijl: er werden andere voet- en beenbewegingen toegepast en andere vormen van lichamelijke bewegingen dan men gewend was in het traditionele 19de eeuwse ballet. Dat waren vooral de expressionistische invloeden.
Er waren ook traditionele kenmerken van het ballet:
1. Het was vaak gebaseerd op een verhaal, een romantisch sprookje.
2. Er werd ook gedanst op spitzen.
3. Er waren danssolisten en er was een groep dansers: het zgn. corps de ballet.
Het succes van Les Ballets Russes was vooral te danken aan de volgende zaken:
1. De programmering: op een avond werden verschillende balletten opgevoerd, Er kwam dus een afwisselend programma.
2. De dansers: zij waren beter dan de West-Europese dansers. Ook kwamen de mannen weer terug, want in de klassieke periode dansten bijna alleen maar vrouwen.
3. De aankleding was spectaculair: oriëntaals, sprookjesachtig, felgekleurde kostuums, exotische decors.
4. De dansers waren beter getraind.
Kenmerken van de muziek van Strawinsky:
1. Anti-romantisch
2. Meerdere toonsoorten tegelijk
3. Ritme/slagwerk heel belangrijk
4. Strijkers soms als slaginstrument
5. Motief i.p.v. melodie
6. Veel blazers
7. Jazz-invloed
Het moderne theater:
Drama vanuit de 19de eeuw:
Bestemd voor gewone burgerij.
Uitgangspunt : illusie = zoals in het echt/net echt
Eigen werkelijkheid vergeten -> fictieve realiteit op toneel
Identificatie; emotie; passief -> meeleven
Toneel = koopwaar, genot, illusie, vlucht uit werkelijkheid
Principes van Aristoteles:
1. Eenheid van:
- Handeling (1 probleem)
- plaats
- tijd (24 uur)
2. Tragische held die het onderspit delft
3. Noodlot speelt een grote rol
4. Verrassende wending in het conflict
5. 5 bedrijven
De vierde wand: acteurs op elkaar gericht alsof er geen publiek is.
Eind 19de eeuw: realistisch toneel niet gewaardeerd door bepaald publiek.
Inhoud wordt: maatschappelijke problemen, confrontatie met problemen van eigen sociale klasse.
Bertold Brecht:
Het episch theater = niet illusionistisch
Hij is een strijder voor de socialistische maatschappij.
Hij wil zijn stukken:
1. Beschouwend vertellen/afstandelijk.
2. Toeschouwer moet kiezen/oordelen.
3. Geen emotionele verwikkeling.
4. Confrontatie met de werkelijkheid van ook buiten het theater.
5. De omstandigheden veranderen de mensen, maar zij kunnen ook omstandigheden ten goede veranderen.
6. Geen 4e wand.
7. Drama is een leerstuk: niet het noodlot, maar de mens zelf kan grip krijgen op de maatschappij en het leven.
Functie van het theater:
Theater is een politiek-maatschappelijke activiteit om toeschouwers te activeren, te laten na denken, om de wereld te veranderen en te verbeteren.
Functie verwezenlijken door:
1. Plezierig/aantrekkelijk onderwijzen.
2. Acteur tussen zijn rol en publiek.
3. Vervreemdingseffecten:
- Het geheel speelt zich af in een ver land (of verleden)
- Maakt vaak gebruik van masker van grime
- Vertellersfiguur: doet ze zodar men minder emotioneel meegetrokken wordt
- Geen hele identificatie met je rol
- Wisselingen in tijd en plaats
- Diaprojectie
- Plaatsnaamborden
Doel: Wat de toeschouwers zien wordt als relatief ervaren, dus als veranderbaar.
Film = middel om veel mensen in een keer te bereiken.
Montage van de film:
1. Geen rechttoe- rechtaan vertelling
2. Denken en begrijpen
3. = middel, gericht op toeschouwer
Deze drie punten geven dynamiek aan de montage.
Parallelmontage: 2 dingen/stukjes die tegelijkertijd gebeuren afwisselend laten zien.
Functie: Tegenstelling duidelijk maken.
Expressionistische muziek:
Kenmerken van expressionistische muziek:
1. Melodieflarden
2. Kort, bijtend
3. Grote sprongen
4. Sprechgezang/roepen
5. Ritme heel belangrijk
6. Niet mooi klinkend
Atonale muziek:
1. De melodie niet mee te zingen
2. Je voelt niet aan waar de melodie naartoe gaat
3.
REACTIES
1 seconde geleden