Ckv 2 massacultuur, vermaak en verzet
Abstract expressionisme vanaf 1946: Amerikaanse stroming in de beeldende kunst. Schilderijen hebben vaak een groot formaat. Kenmerken: Expressiviteit en improvisatie. Kunstenaars: Jackson Pollock, Willem de Kooning, Barnett Newman.
Action painting: Schilder gebruikt verf maar gaat niet verven maar laat met stoken, kwasten de verf op het doek druipen enzovoort. De verf op het doek laat sporen van de actie zien.
Assemblage: Dat er materialen op het doek worden geplakt en deze schilderijen zijn gebaseerd op kindertekeningen.
Automatisme: Het maken van een kunstwerk op een zodanige manier dat het bewuste, verstandelijke, zo veel mogelijk is uitgeschakeld te gunste van het intuïtieve, onbewuste en spontane.
Bebop rond 1940: Rauwe snelle jazzstijl met veel improvisaties. Artiesten: Charlie Parker, Miles Davis.
Cobra-groep 1948-1951: Kunstenaargroep met leden uit Kopenhagen, Brussel en Amsterdam. Herkenbare, kleurrijke stijl beïnvloed door primitieve culturen of kindertekeningen. Kunstenaar: Karel Appel
Cliffhanger: Als de spanning het grootst is eindigt de aflevering, waardoor de kijker nieuwsgierig blijft naar de volgende aflevering.
Dada tussen 1916-1924: Internationale artistieke beweging op het gebied van literatuur, beeldende kunst, muziek en theater. Reactie op 1e WO. Benadrukken van toeval, spontaniteit en absurditeit. Afkering van theorie, anti-burgerlijk en anti-intellectueel.
Disco: Dansmuziek met stuwend ritme voortgekomen uit soulmuziek. Populair geworden eind jaren 70. Invloedrijk op verdere ontwikkeling dansmuziek, zoals: house en dance.
Film noir: Benaming voor detectivefilms gemaakt in Hollywood in haren 40, 50.
Funk: Soul waarbij het accent ligt op de ritmesectie met vaak herhaalde akkoorden. Artiest: James Brown.
Futurisme: Italiaanse artistieke beweging onder leiding van publicist Marinetti rond de 1e WO. Poging om literatuur, muziek, theater en beeldende kunst te laten aansluiten bij een snel veranderende dynamische samenleving waarin industrie, machine en oorlog een belangrijke rol spelen.
Groove: Repeterende basis door bas en drums bij dansbare muziek.
Melodrama: Aanduiding van een gesproken tekst met muzikale begeleiding.
Musical: Muzikaal theaterspektakel waarin zang, dans, muziek en toneel wordt gecombineerd.
Nouvelle vague rond 1959: Filmstroming in Frankrijk. Zijn hele persoonlijke en vaak experimentele films. Filmmaker: Jean Luc Godard.
Nouveau réalisme rond 1960: Werken hebben vaak een ironische betekenis en vaak gemaakt van (afval)materialen. Kunstenaars: Yves Klein, Jean Tinguely en Christo.
Pop art vanaf 1955: Stroming in de beeldende kunst. Ze gebruikt haar naam voor het gebruik van motieven uit de populaire massamedia.
Psychedelische rock: Eind jaren 50 werd er veel geëxperimenteerd met voor de popmuziek afwijkende instrumenten en geluidstechnische foefjes. In plaats van dansmuziek is deze muziek om naar te luisteren. Verboden met het hippietijdperk.
Punk: Eenvoudig instrumentarium en shockerende teksten, jongeren zetten zich af tegen middelmaat en burgerlijkheid.
Reggae vanaf eind jaren 60: Ontstaan in Jamaica. Heeft vaak een afterbeat. De oorspronkelijke Jamaicaanse reggae, de roots-reggea, kenmerkt zich door sociaal of politiek getinte teksten.
Rhythm & blues: Verzamelnaam voor zwarte dans en amusementenmuziek. Ontstaan als vermenging van blues en gospelzang. Populair in de jaren 50 & 60 in de zwarte Amerikaanse gemeenschap.
Rock-‘n-roll jaren 50: Ontstaan uit blues, country en een verbinding tussen blanke en zwarte muziek. Benaming rock-‘n-roll of gewoon rock wordt ook wel gebruikt als algemene aanduiding van popmuziek.
Muziek: ritmisch en rauw.
Roadmovie: Film die zich grotendeels op de weg of onderweg afspeelt.
Screwball comedy: Belangrijke rol is vastgelegd voor personage dat de realiteit uit het oog verliest en vaak in komische situaties beland.
Seriestamboom: Schema met onderlinge verhoudingen in een soap.
Soaps: Een verhaal dat eindeloos voortduurt en dat je elke dag volgt.
Soul: Betekenis: ziel of bezieling. Muziekvorm: zwarte popmuziek ontstaan uit gospelzang en Rhythm and blues.
Suspense: Opbouw van spanning.
Swing: jazzvorm populair in 1930-1950: Dansmuziek uitgevoerd door grote orkesten, aangevuld door zanger(es).
Symfonische rock: Naam voor rockmuziek waarin de opbouw van een nummer, arrangementen en zang associaties oproepen met klassieke muziek.
Twist: Dans waarbij je draaiende en zwaaiende bewegingen moet maken met je lichaam.
Vlakke vloertheater: Benaming voor theater waar de scheiding tussen publiek en spelers erg klein is.
Western: Een held, die veelal buiten de gemeenschap staat en in z’n eentje et onrecht bestrijd.
Zeefdruk: Grafische techniek waarbij drukinkt door een stuk zijde wordt gedrukt dat gedeeltelijk is afgedekt.
CIAM (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne): Internationale organisatie voor het opstellen van richtlijnen voor vernieuwing in de architectuur rekening houdend met sociale, economische en technische mogelijkheden.
Environment: Kunstwerken bestaan uit verschillende onderdelen geplaatst in een ruimte, zodat mensen totaal omgeven worden door het kunstwerk. Kunstenaar: Kienholz.
Mise-en-scène: Wijze waarop het verhaal in het theater en voor de camera wordt vormgegeven.
Rap: Ritmisch op een bepaalde vaste beat vertellen van een verhaal, meestal op rijm.
REACTIES
1 seconde geleden