Thema 7 Regeling en gedrag

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 1679 woorden
  • 25 februari 2008
  • 68 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
68 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Ontdek de veelzijdigheid van Scheikunde!

In de bachelor Scheikunde in Amsterdam bestudeer je alle richtingen van de chemie om bestaande processen, producten en materialen te verbeteren en nieuwe te ontwerpen. Van moleculen tot duurzaamheid, jij maakt het verschil! Ervaar zelf hoe het is om in Amsterdam Scheikunde te studeren en kom op 10 april Proefstuderen!

Lees meer en kom Proefstuderen!
Biologie Samenvatting Thema 7: Regeling en gedrag

Het zenuwstelsel
Bij het waarnemen speelt het zenuwstelsel een belangrijke rol. Zintuigen geven bij een prikkel een seintje aan de zenuwen. Je noemt dat een impuls. Je zenuwen brengen je impulsen naar de hersenen.
Je hersenen reageren daarop door andere impulsen te sturen naar bijvoorbeeld je spieren. Deze impulsen worden ook overgebracht door zenuwen.
Je kan jou zenuwstelsel opdelen in twee groepen:
•Het centrale zenuwstelsel; de hersenen en het ruggenmerg
•Zenuwen, verbinden het centrale zenuwstelsel met het hele lichaam.
Dus:
Het zenuwstelsel verwerkt impulsen afkomstig van zintuigen. Ook regelt het zenuwstelsel de werking van spieren en klieren.

Zenuwcellen en zenuwen
Het zenuwstelsel bevat miljoenen zenuwcellen, elke zenuwcel is opgebouwd uit:
•Een cellichaam; dat is het deel waarin de celkern zich bevindt. Cellichamen liggen in of vlak bij het centrale zenuwstelsel.
•Uitlopers, hierdoor worden de impulsen voorgeleid. Er zijn uitlopers die naar het cellichaam toe geleiden, en uitlopers die van het cellichaam af geleiden. Ze kunnen erg lang zijn.
We onderscheiden drie typen zenuwcellen:
1.Gevoelszenuwcellen geleiden impulsen van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel. De cellichamen van gevoelszenuwcellen liggen vlakbij het centrale zenuwstelsel. Een gevoelszenuwcel heeft één lange uitloper die impulsen naar het cellichaam toe geleidt.
2.Bewegingszenuwcellen geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren of klieren. De cellichamen van bewegingszenuwcellen liggen in het centrale zenuwstelsel. Een bewegingszenuwcel heeft één lange uitloper die impulsen van het cellichaam af geleidt.
3.Schakelcellen geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel. Ze verbinden die uitlopers van gevoelszenuwcellen met de uitlopers van bewegingszenuwcellen. Schakelcellen liggen in hun geheel in het centrale zenuwstelsel, ze zijn onderling verbonden d.m.v. uitlopers.
Via duizenden uitlopers tegelijk worden impulsen voort geleid, de uitlopers liggen bij elkaar in een zenuw. Eromheen liggen laagjes; die de uitlopers van elkaar scheiden, en een laagje dat de zenuw bescherming biedt.
De meeste delen van het lichaam zijn door zenuwen verbonden met het ruggenmerg, het ruggenmerg geleidt impulsen naar de hersenen. Delen van het hoofd en de hals zijn door zenuwen rechtstreeks met de hersenen verbonden.
Zenuwen kunnen soms wel een meter lang zijn.

Het centrale zenuwstelsel
Het centrale zenuwstelsel bestaat uit 2 delen:
•Ruggenmerg; dit geleidt de impulsen afkomstig van zintuigen in romp en ledematen naar de hersenen. Het geleidt ook de impulsen afkomstig van de hersenen naar spieren en klieren in romp en ledematen.
Het ruggenmerg ligt in het wervelkanaal, het begint bij de hersenstam en eindigt bij lendenwervels onder aan de rug.
De wervels van de wervelkolom zorgen dat het ruggenmerg goed beschermt is. Tussen twee van die wervels komt steeds aan iedere kant een zenuw uit het ruggenmerg, we noemen deze zenuwen ruggenmergszenuwen.
•Hersenen; de hersenen kan je weer onderverdelen in:
-Hersenstam; dat ligt in het verlengstuk van de ruggenmerg. Het geleidt impulsen van het ruggenmerg naar de grote en kleine hersenen. Hersenzenuwen verbinden hoofd en hals met de hersenstam.
-De grote hersenen; bestaan uit twee helften, een linkerhelft en een rechterhelft. Ze zijn sterk geplooid, in de schors (het buitenste gedeelte) liggen veel cellichamen van schakelcellen.
In het merg (het binnenste gedeelte) liggen veel uitlopers van schakelcellen.
-De kleine hersenen; zijn ongeveer hetzelfde opgebouwd als de grote hersenen, alleen zijn deze minder geplooid
In de hersenen komen zeer veel impulsen aan, afkomstig van zintuigen. Pas als deze impulsen zijn verwerkt, voel je een prikkel. Waar in de hersenen deze prikkel wordt verwerkt, hangt af waar de impuls vandaan kwam. (De impulsen van je ogen worden op een andere plek verwerkt, als die van je oren.)
De cellichamen van schakelcellen liggen in groepen bij elkaar: de hersencentra:
-De meeste gevoelscentra liggen bij elkaar in de hersenschors achter de centrale groeve. De gevoelscentra van gezicht, gehoor en reuk liggen apart in de hersenschors. Doordat in de gevoelscentra van de grote hersenen binnenkomende impulsen worden verwerkt, vindt bewuste gewaarwording (= waarneming) van prikkels plaats.
-De meeste bewegingscentra liggen bij elkaar in de hersenschors vóór de centrale groeven. De bewegingscentra voor schrijven en spreken liggen apart in de hersenschors. De impulsen die binnen komen veroorzaken bewuste of gewilde bewegingen (= die je bewust maakt)
Vaak voer je veel bewegingen tegelijk uit, de kleine hersenen zorgen ervoor dat alle bewegingen op elkaar zijn afgestemd; ze zorgen voor de coördinatie van alle bewegingen in je lichaam

Alcohol
Er zijn veel stoffen die de werking van het zenuwstelsel beïnvloeden; bijvoorbeeld:
•Alcohol
•(sommige) medicijnen
•Drugs
Jongeren gebruiken steeds meer alcohol
Redenen hiervoor zijn; erbij willen horen, nieuwsgierigheid, verveling, gezelligheid, stoer doen, problemen willen vergeten…
Redenen om geen alcohol te drinken zijn; het is slecht voor je gezondheid, het is geldverspilling.
Effecten van alcohol:
•Effecten van alcohol op korte termijn: alcohol komt direct in je bloed terecht, het hoeft niet eerst te worden verteerd:
-Na 1 of 2 glazen: loskomen (je wordt minder verlegen en durft meer)
-Na nog meer glazen: aangeschoten (je denkt dat je meer kunt en je zelfvertrouwen wordt groter, maar in het echt zie je minder goed en kan je minder goed bewegen)
-Na nog meer glazen: dronken (je ziet dingen wazig en kan je bewegingen niet goed meer beheersen.
De volgende ochtend heb je kans op een kater, je hebt dan hoofdpijn en erge dorst. Soms moet je overgeven en soms ben je alles van de vorige avond vergeten.
•Effecten van alcohol op lange termijn: Als je vaak veel alcohol drinkt raakt je lichaam er aan gewend. Dit kan overgaan in een verslaving je bent afhankelijk van alcohol op twee manieren:
-Geestelijk afhankelijk je hebt alcohol nodig om je lekker te voelen, je kan niet zonder alcohol slapen en je denkt de hele dag aan drinken.
-Lichamelijk afhankelijk je lichaam functioneert niet meer goed zonder alcohol, als je probeert te stoppen net drinken krijg je ontwenningsverschijnselen, je voelt je rillerig, ziek en koortsig. Dit maakt het extra moeilijk om te stoppen.
De lever haalt de alcohol altijd weer uit je bloed, over één glas alcohol doet je lever ongeveer anderhalf uur. Als je te vaak drinkt werkt je lever niet meer goed.
Ook kan alcohol tijdens een zwangerschap schadelijk zijn voor een kind en na jarenlang overmatig alcohol gebruik kan het geheugen verdwijnen.
Er zijn leeftijdsregels over alcohol:
•Je moet 16 jaar zijn om bier of wijn te kunnen kopen
•Je moet 18 jaar zijn om sterke drank te kunnen kopen
Ook deelname in het verkeer na het drinken van alcohol is verboden. Bij controles wordt het alcoholgehalte gemeten met een blaastest. Hieruit kan worden afgeleid hoeveel alcohol er in je bloed zit. Dit woord meestal aangegeven met een promillage (‰)

Het hormoonstelsel
Het hormoonstelsel bestaan uit een aantal hormoonklieren. Een klier is een orgaan dat bepaalde stoffen produceert. Hormoonklieren produceren hormonen.
Hormonen zijn stoffen die de werking van bepaalde organen regelen.
De stoffen uit klieren kunnen op 2 manieren afgevoerd worden:
•Via afvoerbuizen (bijvoorbeeld bij speekselklieren, zweetklieren of traanklieren)
•Zonder afvoerbuizen; via bloed (bij hormoonklieren)
Hormonen komen dus via het bloed in het hele lichaam terecht, ze werken echter alleen in weefsels en organen die er gevoelig voor zijn.
Hormonen regelen vooral langzame en langdurige processen, ze zijn o.a. van invloed op de stofwisseling, voortplanting, groei en ontwikkeling.

Hypofyse, schildklier en bijnieren
Drie soorten hormoonklieren:
1.De hypofyse
•Ligging: Tegen de onderzijde van de hersenen, tussen de twee helften in
•Produceert:
- Groeihormoon, dit regelt de groei van de botten
- Hormonen die de werking van andere hormoonklieren beïnvloeden (bijv. teelballen en eierstokken)
2. De schildklier
•Ligging: In de hals, voor het strottenhoofd, tegen de luchtpijp aan
•Produceert:
- Schildklierhormoon, dit beïnvloedt de stofwisseling voor de groei en ontwikkeling
Schildklierhormonen stimuleren de verbranding in cellen.
- Als je schildklier te veel schildklierhormoon produceert, vindt er te veel verbranding in je cellen plaats en dan wordt je rusteloos en vermagert sterk.
- Als je schildklier te weinig schildklierhormonen produceert, vindt er te weinig verbranding in je cellen plaats en dan krijg je het koud en wordt sneller moe.
- Als je schildklier vanaf de geboorte te weinig schildklierhormonen produceert, dan je dwerggroei krijgen. Vaak gaat dit gepaard met een beperkte geestelijke ontwikkeling.
- Als een volwassen persoon te weinig schildklierhormonen produceert, kan de schildklier zich sterk vergroten. Dit wordt struma (krop) genoemd.
Een te lage productie van schildklierhormoon kan worden veroorzaakt doordat er te weinig jood in het voedsel voorkomt.
3. De bijnieren
•Ligging: Als kapjes bovenop de nieren
•Produceren:
- Adrenaline, dit ontstaat wanneer je woedend of bang bent. Je hart gaan sneller kloppen en je ademhaling wordt sneller. Het gaat snel weer over.

Gedrag
In de biologie is gedrag alles wat een dier of mens doet. Het bestaat bijvoorbeeld uit:
-geluiden
-bewegingen
-van kleur veranderen
Meestal komt gedrag tot stand door de werking van de spieren. Die reageren dan op prikkels. Een reactie van een mens of dier op een prikkel noem je een respons.
Het gedrag van een mens of dier is opgebouwd uit een groot aantal handelingen. (zoals slapen)
Gedrag wordt bepaald door 2 dingen:
•Erfelijke factoren (genen); je hebt het niet van soortgenoten kunnen leren
•Leerprocessen (ervaring); je leert het doordat je het al eens hebt meegemaakt

Gedrag bij de mens
Het gedrag van mensen verschil niet zoveel van dat van dieren, maar bij mensen zijn vooral de leerprocessen van invloed op hetgedrag.
Enkele erfelijke factoren zijn:
-zuiggedrag van baby’s
-gelaatsuitdrukkingen bij vreugde, woede en angst
Tijdens de opvoeding leer je al veel van je ouders. Deze signalen worden vaak onbewust gegeven, zoals geluidjes maken en oogcontact.
Hierdoor leert het kind om zich sociaal te ontwikkelen.
Bij mensen verlopen leerprocessen sneller als bij dieren. Bovendien kunnen mensen nadenken over hun gedrag en hun gedrag beoordelen. Mensen ontwikkelen normen en waarden voor hun gedrag.
Normen = Gedragsregels waarvan veel mensen vinden dat je je eraan moet houden (bijvoorbeeld: Je mag niet stelen!)
Waarden = Uitgangspunten die mensen gebruiken bij het inrichten van hun leven (bijvoorbeeld: Eerlijkheid)
Normen en waarden zijn niet voor iedereen hetzelfde, ze zijn bijvoorbeeld sterk bepaald door je cultuur.
Rolgedrag is het gedrag dat anderen van iemand verwachten in een bepaalde situatie. Als iemand rolgedrag vertoont, voldoet hij/zij aan het rolpatroon.
Een voorbeeld hiervan is het traditionele man-vrouwrolpatroon in een gezin. Van een man wordt dan verwacht dat hij buitenshuis werkt en daarmee geld verdient, van een vrouw wordt verwacht dat ze het huis schoonmaakt, kookt en de kinderen verzorgt.

REACTIES

S.

S.

is deze ook voor VWO 2?? ik heb namelijk hetzelfde in mijn biek staan....

11 jaar geleden

W.

W.

ik hoop dat deze samenvatting heeft geholpen met het leren voor de pw-week op school (coornhert lyceum).

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.