Thema 3: Ecologie

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vmbo | 694 woorden
  • 3 november 2010
  • 106 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
106 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Slim oefenen met Mijn Examenbundel

Wil jij onbeperkt online oefenen met examenopgaven, uitlegvideo's en examentips bekijken en je voortgang bijhouden? Maak snel een gratis account aan op mijnexamenbundel.nl. 

Ontdek Mijn Examenbundel
Biologie Hoofdstuk 3

Paragraaf. 1
In de ecologie bestuderen we alle relaties tussen organismen en hun milieu.

De invloeden die afkomstig zijn van de levende natuur komen we biotische factoren (Dieren, planten....etc.)

De invloeden die afkomstig zijn van de levenloze natuur noemen we abiotische factoren (Wind, zon, temperatuur .. etc.)

In de ecologie worden de relaties tussen organismen en hun milieu op verschillende niveaus bestudeert:

Individu                 - Één enkel organisme.

Populatie              - Een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied,        die zich onderling kunnen voortplanten.

Levensgemeenschap - Binnen een bepaald gebied met verschillende soorten populaties.

Biotoop - Alle abiotische factoren die een belangrijke invloed hebben op het bos.

Ecosysteem - Een bepaald gebied, waarbinnen de biotische en de abiotische factoren een eenheid vormen.

Paragraaf. 2
Voedselketen - Een reeks soorten, waarbij elke soort voedselbron is voor de volgende soort.

Elke voedselketen heeft een plantensoort als eerste schakel.

Ecosysteem - Meerdere voedselketens – voedselweb of voedselnet.

Autotroof - Een organismen heeft geen andere organismes als voedsel nodig. (Planten)

Heterotroof - Een organismen heeft andere organismes als voedsel nodig. (Dieren, schimmels, bacteriën)

Producenten - Planten produceren energierijke, organische stoffen.

Consumenten - Dieren consumeren energierijke, organische stoffen.

Reducenten - De resten die afvaleters achterlaten, die worden afgebroken door schimmels en bacteriën. Zetten organische stoffen om in anorganische stoffen.

Planteneters - Eten alleen planten.

Vleeseters - Eten alleen vlees.

Alleseters - Eten planten en vlees.

Paragraaf. 3
Koolstof - Koolstofdioxide - Glucose

Stikstof - Stikstofgas - Eiwitten/Nitraat

Nitraat helpt bij het omzetten van glucose naar plantaardige eiwitten

Dode planten/dieren - rottingsbacteriën (eiwitten worden verbruikt bij verbranding - ammoniak - (een deel lost in grondwater op) (en een ander deel in de lucht) - ammoniakgas -stikstofgas

Ammonium (Voedingszout)

Planten en dieren kunnen geen stikstofgas opnemen maar stikstofbindende bacteriën kunnen dat wel (wortelknolletjes van vlinderbloemige planten zoals klaver en lupine). Een deel van de stikstof die door deze bacteriën uit de lucht worden opgenomen, komt als nitraat in de bodem terecht.

Groenbemesting - Om stikstofarme grond weer vruchtbaar te maken worden er vaak klaver of lupine verbouwd.

Paragraaf. 4
Producenten - consumenten 1e orde - consumenten 2e orde - enz.

Piramide van aantallen - Het aantal individuen per schakel.

In een voedselketen wordt de biomassa in elke volgende schakel.

In elke schakel van een voedselketen verdwijnt er energie uit de voedselketen.

Paragraaf. 5
Optimale omstandigheden - Als alle biotische en abiotische factoren de gunstigste waarden hebben.

Populatiegrootte - Aantal individuen van dezelfde soort in hetzelfde gebied.

Biologisch evenwicht - De optimale populatiegrootte.

klimaat - Temperatuur, licht, lucht (wind) en water (neerslag).

Pionierecosysteem - Het eerste ecosysteem dat op een onbegroeid terrein ontstaat.

Humus - Een mengsel van organische en anorganische stoffen en reducenten.

Successie - Een opeenvolging van verschillende planten en diersoorten.

Climaxecosysteem - De aanwezige planten en diersoorten worden niet meer verdrongen door andere soorten. Dit wordt het eindstadium genoemd.

Paragraaf. 6
Zoolgangers - Lopen op de hele voetzool. (Beren, apen, egels)

Teengangers - Lopen op de hele tenen. (Katten, honden)

Topgangers - Lopen op de top van de tenen. (Paarden)

Roofvogels - Hebben de tenen scherpe klauwen.

Loopvogels - Drie tenen die naar voren staan.

Watervogels - De teen die naar achter staat is meestal klein, tussen de tenen zit zwemvlies.

Steltlopers - Lange poten, zodat hun romp droog blijft, ze hebben lange tenen, waardoor ze minder snel in de modder wegzakken.

Zangvogels

Die vooral zaden eten - Kegelsnavel, dat is een korte snavel waarmee veel kracht mee kan worden gezet.

Die vooral insecten eten - Pincetsnavel, dat is een puntige snavel.

Die een grote prooi moeten vangen - Haaksnavel, daarmee kan de prooi in stukken worden gescheurd.

Die vooral bodemdiertjes eten - Priemsnavel, een lange snavel waarmee ze diep in natte bodem kunnen prikken.

Die het water afzoeken voor dieren - Zeefsnavel.

Paragraaf. 7
Bloemen - Bestuiving door de wind of door insecten.

Vruchten en zaden - Verspreiding mogelijk door de wind, door dieren of door de plant zelf.

Tweejarige planten&overblijvende planten - Overleven de winter.

Wortelrozet - Soms overleeft deze bovengrondse plant het alleen in de winter.

We noemen deze planten rozetvormende planten.

Zonplanten - Groeien het best bij veel licht.

Schaduwplanten - Groeien het best bij weinig licht.

REACTIES

M.

M.

Kan je ook het boek2 van basis geven?
ik haat namelijk biologie en ik zit op een school voor verzorging /ziekenhuis

14 jaar geleden

R.

R.

in plaats van : De invloeden die afkomstig zijn van de levende natuur komen NOEMEN we biotische factoren (Dieren, planten....etc.)

staat er: De invloeden die afkomstig zijn van de levende natuur komen we biotische factoren (Dieren, planten....etc.)

13 jaar geleden

L.

L.

Fijne samenvatting.
danku zeer

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.