Biologie thema 3
Basistof 2
Het bloedvatenstelsel van de mens bestaat uit het hart en de bloedvaten. Het hart pompt het bloed door de bloedvaten. De weg die het bloed door het lichaam aflegt is de bloedsomloop.
Het hart bestaat uit 2 helften: de rechterharthelft en de linkerharthelft.
Deze zijn van elkaar gescheiden door een tussenwand.
De rechterharthelft staat link op het papier en de linkerharthelft rechts.
Het hart is een dubbele pomp. De rechterhelft van het hart pompt het bloed naar de rechter en linker long. Vanuit beide longen stroomt het bloed terug naar het hart -> dit heet de kleine bloedsomloop.
Kleine bloedsomloop:
- Zuurstof wordt opgenomen in het bloed
- Er wordt koolstofdioxide afgegeven aan de lucht.
Gebeurt in de longen.
Vanuit de kleine bloedsomloop komt het bloed in de linkerhelft van het hart. Deze helft pompt bloed door het lichaam. Een deel stroomt naar bijv. de armen en benen. Het bloed stroomt door de organismen in deze lichaamsdelen. Vanuit de organen stroomt het bloed weer terug naar de rechterhelft van het hart. Dit deel heet de grote bloedsomloop.
Grote bloedsomloop:
- Zuurstof + voedingsstoffen afgeven aan de cellen
- Koolstofdioxide + andere afvalstoffen opnemen in het bloed.
Per omloop stroomt het bloed 2x door het hart, daarom heet het een dubbele bloedsomloop.
Biologie thema 3
Basistof 3
Het hart is een spier die van binnen hol is. Het verbruikt zuurstof en voedingsstoffen bij verbranding. Daarbij komen koolstofdioxide en andere afvalstoffen vrij.
Over het hart lopen blooedvaten: kransslagaders en krandaders.
Kransslagaders:
- Stroomt bloed dat rijk is aan zuurstof en voedingsstoffen naar de hartspier.
- Aftakkingen van de aorta.
Kransaders:
- Stroomt bloed dat rijk is aan koolstofdioxide en andere afvalstoffen weg van de hartspier.
- Monden rechtstreeks uit in de rechterboezem.
Iedere harthelft bestaat uit 2 delen: een boezem en een kamer.
De harttussenwand vormt de scheiding tussen de linker en rechter helft van het hart.
Het bloed dat van de organen in het lichaam wegstroomt is zuurstofarm.
Bloed dat van de organen in het hoofd en de armen afkomt, stroomt het hart binnen via de bovenste holle ader. Bloed dat van de organen in de romp en benen afkomt stroomt het hart binnen via de onderste holle ader. Beide holle aders monden uit in de rechterboezem. Van de rechterboezem gaat het bloed naar de rechterkamer, deze pomt het bloed in de longslagader. De longslagader splitst zich in 2 bloedvaten: één naar elke long.
In de longen wordt het bloed zuurstofrijk. Dit bloed stroomt via de longaders terug naar het hart. De longaders monden uit in de linkerboezem. Van de linkerboezem stroomt het bloed naar de linkerkamer, de linkerkamer pompt het bloed in de aorta. Via aftakkingen van de aorta stroomt het bloed naar organen van het lichaam. Daar wordt het bloed zuurstofarm. Door de onderste en bovenste holle ader stroomt het bloed weer terug naar het hart.
Boezems en kamer zijn van elkaar gescheiden door hartkleppen. Deze verhindere dat het bloed terugstroomt van de kamers naar de boezems. Aan het begin van de longslagader en de aorta zitten halvemaanvormige kleppen. Zij verhinderen dat het bloed terugstroomt naar de kamers.
De hartslag begint als de boezems zijn volgestroomd met bloed uit de holle aders en de longaders. Het samentrekken van de boezems vind in beide harthelften tegelijk plaats. Het bloed stroomt hierdoor de kamer in. De kamers zijn ontspannen.
Samentrekken van de kamers vindt plaats als de kamers zijn volgestroomd met bloed. De hartkleppen slaan dicht. De druk in de kamers stijgt. Als de druk in de kamers hoger is dan de druk in de aorta en in de longslagaders, worden de halvemaankleppen opengeduwd. Het bloed wordt tegelijk in de aorta en de longslagader gepompt. Tijdens het samentrekken van de kamers zijn de boezems ontspannen.
Hierna vindt de hartpauze plaats. De boezem en de kamers zijn ontspannen. Het bloed stroomt uit de holle aders en de longaders in de boezem en gedeeltelijk al door in de kamers. De halvemaanvormige kleppen zijn gesloten om te voorkomen dat het bloed uit de longslagader en de aorta niet naar de kamers terugstroomt. Hierna volgt weer het samentrekken van de boezems.
Biologie thema 3
Basisstof 4
3 typen bloedvaten: slagaders, haarvaten en aders.
Het hart pompt bloed in de slagaders. Door de slagaders stroomt het bloed weg van het hart, naar de organen toe. De hartkamers pompen het bloed met kracht weg -> hierdoor is er een hoog bloeddruk in de slagaders. Als het hart bloed in de slagaders perst, zetten de slagaders uit (bijv. polsslag)
Slagaders:
- De wanden zijn dik, stevig en elastisch
- De meeste liggen dieper in het lichaam (die van de pols niet)
In de organen vertakken de slagaders zich in steeds fijnere bloedvaten, de wand wordt steeds dunner. Als de wand van de bloedvaten nog maar 1 cellaag dik is, spreken van haarvaten. De haarvaten in een orgaan vormen samen een haarvatennet. In de haarvaten neemt de bloeddruk sterk af. Zuurstof en voedingsstoffen kunnen de haarvaten verlaten door de dunne wand naar de cellen toe. De cellen verbruiken zuurstof en voedingsstoffen bij de verbranding -> komen koolstofdioxide en andere afvalstoffen vrij. Vocht met koolstofdioxide en andere afvalstoffen kan door de dunne wand in de haarvaten komen.
De haarvaten komen samen in grotere bloedvaten: de aders.
Aders:
- Hier stroomt het bloed van de organen weg, terug naar het hart.
- De bloedruk is laag.
- De wanden zijn dunner en minder elastisch dan die van de slagaders.
- Geen hartslag merkbaar
- Liggen meestal minder diep in het lichaam
Het hart zuigt het bloed uit de aders terug. Veel aders hebben kleppen, deze kleppen (aderkleppen) laten het bloed maar 1 richting door. Hierdoor helpen de kleppen met het bloed terug te voeren naar het hart. Ze voorkomen dat het bloed terugstroomt naar de organen. In de slagaders komen geen kleppen voor, behalve de halvemaanvormige kleppen aan het begin van de longslagader en de aorta.
Alle bloedvaten in je lichaam vormen samen het bloedvatenstelsel.
De meesten (slag)aders hebben in hun naam staan waar het heen loopt.
de bloedafvoer uit de wand van het darmkanaal heeft dit niet. Het bloed uit een groot deel van het darmkanaal gaat via de poortader naar de lever. Dit bloed is zuurstofarm (in het darmkanaal is zuurstof gebruikt voor de verbranding). De lever ontvangt zuurstofrijk bloed via de leverslagader. Het bloed stroomt uit de lever weg via de leverader.
In de dunne darm worden voedingsstoffen opgenomen in het bloed. De samenstelling van het bloed in de poortader kan hierdoor sterk wisselen. Na een maaltijd bevat het bloed in de poortader veel voedingsstoffen. In de lever wordt een deel van deze voedingsstoffen tijdelijk opgeslagen.
Biologie thema 3
Basisstof 1
Bloed bestaat uit een vloeistof die bloedplasma heet. In bloedplasma bevinden zich bloedcellen en bloedplaatjes. Er zijn 2 soorten bloedcellen: rode bloedcellen en witte bloedcellen. Rode bloedcellen, witte bloedcellen, en bloedplaatjes zijn de vaste bestanddelen.
Bloedplasma:
- 7% uit eiwitten
- 91% uit water
- Stoffen die in het water zijn opgelost (o.a. zouten)
1 van de plasma-eiwitten is fribrinogeen. Fibrinogeen vervult een functie bij de bloedstolling.
Bloedplasma vervoert veel stoffen -> zuurstof, voedingsstoffen, koolstofidioxide en andere afvalstoffen.
Rode bloedcellen:
- Vorm van kleine ronde schijfjes
- Midden is dunner dan de rand
- Geen celkern
- Vervoeren zuurstof
- Bevatten hemoglobine (door hemoglobine kunnen rode bloedcellen gemakkelijk zuurstof opnemen en afgeven.)
In de longen nemen rode bloedcellen zuurstof op. In andere organen geven de rode bloedcellen zuurstof af.
Witte bloedcellen:
- Celkern
- Geen vaste vorm (daardoor kunnen ze door kleine openingen)
- Maken ziekteverwekkers
- Verschillende type witte bloedcellen
Witte bloedcellen van een bepaald type bestrijden bacteriën, als deze zijn binnengedrongen sluiten de witte bloedcellen de bacteriën in. -> ze gaan allebei dood, dit gebeurt bijv. als een wond ontstoken is. De etter of pus uit een wond bestaat uit dode witte bloedcellen of dode bacteriën.
Bloedplaatjes:
- Delen van uiteengevallen cellen
- Geen celkern
- Spelen een rol bij bloedstolling
- Bevatten stoffen die ervoor zorgen dat het bloed buiten de bloedvaten stolt.
Soms kan het bloed ook binnen de bloedvaten stollen -> bloedprop in een bloedvat, dit wordt trombose genoemd. Soms kan zo’n bloedprop een bloedvat aflsuiten waardoor het bloed niet verder kan stromen.
Biologie thema 3
Basisstof 5
Mensen met een te lage bloeddruk, dit komt niet vaak voor hebben last van: hoofdpijn, duizeligheid.
Een te hoge bloeddruk komt vaker voor.
Gezonde bloedvaten hebben een gladde binnenwand, deze kan van binnen beschadigen dan klonteren er witte bloedcellen en bloedpaatjes op devan de krans bedchadigde plekken. Vetachtige stoffen blijven hieraan kleven. Er onstaat dan een brijactige laag waarop zich kalk afzet. We spreken dan van slagaderverkalking of atherosclerose. De bloedvaten worden stijver en minder elastisch.
De belangrijste vetachtige stof die slagaderverkalking veroorzaakt is cholesterol. Door het nauwer en minder elastisch worden van de bloedvaten stijgt de bloeddruk. Het hart moet meer kracht geven om het bloed door de bloedvaten te kunnen pompen. Hierdoor kan het hart overlast raken. Bij atherosclerose in een kransslagader kan een hartinfact ontstaan.
Als een deel van de hartspier door slagaderverkalking geen zuurstof + voedingsstoffen meer krijgt, kan dit deel afsterven. We noemen dat een hartinfact. Hoe gevaarlijk een hartinfact is hangt af van de grootte van het feel dat geen zuurtstof+voedingsstoffen meer krijgt en afsterft. Meestal krijg je voor een hartinfact eerst een ‘’waarschuwing’’. Dan raakt de kleine aftakking van de kransslagader verstopt. Als het hart in een goede staat is kan een andere aftakking de taak overnemen.
Hartinfact merk je aan een scherpe pijn in de borst en een benauwd gevoel.
Als een kransslagader sterk is vernauwd, kan een hartchirurg een bypassoperatie uitvoeren. Bij deze operatie wordt een omweg aangelegd, om het vernauwde deel van het bloedvat heen. Hiervoor wordt meestal een stukje bloedvat uit een been gebruikt. Omdat hartoperaties erg ingrijpend zijn, worden veel patiënten ingedottert.
Bij indotteren wordt een vernauwing in een kransslagader opgerekt met een soort ballonnetje.
Biologie thema 3
Basisstof 7
Bloed dat van de organen wegstroomt is rijk aan koolstofdioxide en andere afvalstoffen. Deze afvalstoffen worden uit het bloed gehaald en het uit het lichaam verwijderd. We noemen dit proces uitscheiding. Koolstofdioxide wordt door de longen uitgescheiden. De meeste andere afvalstoffen worden door de nieren uitgeschakeld.
De nieren liggen in de buikholte links en rechts van de wervelkolom, vlak onder het middenrif. Door de nierslagaders stroomt zuurstofrijk bloed naar de nieren. Dit bloed bevat afvalstoffen van veel organen. De nieren halen deze afvalstoffen uit het bloed. Door de nieraders stroomt het gezuiverde bloed naar de nieren.
Een nier bestaat uit: nierschors, niermerg en nierbekken.
Nierschors en niermerg verwijderen niet alleen afvalstoffen uit het bloed, maar ook overtollig water, overtollige zouten en allerlei schadelijkse stoffen.
De verwijderde stoffen samen heten urine.
In de nierbekkens wordt urine verzameld. Via de urineleiders wordt de urine afgevoerd naar de urineblaas. In de urineblaas wordt urine tijdelijk opgeslagen, zodat je niet voortdurend hoeft te plassne. Van tijd tot tijd wordt de urine uit de urineblaas afgevoerd via de urinebuis.
Biologie thema 3
Basisstof 6
Witte bloedcellen en vocht kunnen door de haarvaten heen. Dit gebeurt vooral in de grote bloedsomloop. Door de bloeddruk wordt bij het begin van de haarvaten vocht naar buiten geperst. In dit vocht zijn onder andere zuurstof en voedingsstoffen opgelost. Het vocht dat zich buiten de haarvaten bevindt, wordt weefselvloeistof genoemd.
Weefselvloeistof bevindt zich tussen de cellen van de organen. Cellen nemen zuurstof en voedingsstoffen op uit de weefselvloeistof. De cellen prodeceren koolstofdoxide en andere afvalstoffen. Deze stoffen worden afgegeven aan de weefselvloeistof. De weefselvloeistof met koolstofdioxide en andere afvalstoffen wordt voor een deel weer opgenomen in de haarvaten.
Het overige deel wordt opgenomen in fijne lymfevaten. De vloeistof in de lymfevaten wordt lymfe genoemd.
Lymfe:
- bestaat uit water met opgeloste stoffen en witte bloedcellen
- vervoerd koolstofdioxide en andere afvalstoffen
- bevat een deel van de zuurstof & voedingsstoffen die niet door de cellen zijn opgenomen.
De lymfevaten voeren de lymfe weg van de cellen in de organen. Kleppen in de lymfevaten zorgen ervoor dat de lymfe maar in 1 richting stroomt.
Verschillende fijne lymfevaten verenigen zich tot grotere lymfevaten -> deze verenigen zich tot nog grotere. Alle lymfevaten samen worden het lymfevatenstelsel genoemd. Uiteindelijk komt alle lymfe terecht in 2 groe lymfevaten: de rechterlymfestam en de borstbuis. Deze mondne beiden uit in ander die onder de sleutelbeenderen liggen. Via deze aders komt de lymfe in de bovenste holle ader.
Op bepaalde plaatsen in het lichaam liggen lymfeknopen (lymfeklieren) onder ander in de hals, oksels en in de liezen. Deze lymfeknopen zuiveren de lymfe van onder andere ziekteverwekkers.
Biologie thema 3
Basisstof 8
Antigenen: stoffen die niet in je lichaam horen.
Bij een infectie dringen ziekteverwekkers je lichaam binnen.
Je hebt verschillende type witte bloedcellen. Een type witte bloedcel kan op ziekteverwekkers reageren door antistoffen te maken. Als een ziekteverwekker met antigenen (eiwitten die niet in je lichaam horen) je lichaam binnenkmt worden deze herkend als lichaamsvreemde stoffen. Als gevolg gaan de witte bloedcellen antistof maken. De antistof hecht zich aan de antigenen en een binnengedrongen ziekteverwekker kan zo bedekt worden met antistof. Hierbij wordt de ziekteverwekker onschadelijk gemaakt.
Je bent immuun voor een ziekte als je bloed in een korte tijd een grote hoeveelheid antistof bevat tegen de antigenen, waardoor je niet ziek wordt.
Natuurlijke immuniteit: als je de ziekte zelft hebt ondergaan.
Kunstmatige immuniteit: als je wordt ingeënt tegen een ziekte.
Bij een vaccinatie (inenting) spuit men een vaccin in, een vaccin bevat een dode of verzwakte ziekteverwekker. Bepaalde witte stoffen beginnen met het maken van antistoffen. Als je later wordt geïnfecteerd door de ziekteverwekker kunnen de bloedcellen gelijk antistof maken. Je bent dan immuun geworden.
Biologie thema 3
Basisstof 9
Als bloed buiten de bloedvaten komt dan stolt het.
Bij beschadiging van een bloedvat wordt bloedverlies op verschillende manieren zoveel mogelijk tegengegaan. Speieren in de wand van het bloedvat trekken zich zamen, waardoor het bloedvat nauwer wordt. Hierdoor stroomt er minder bloed door het beschadigde bloedvat.
Door de verwonding worden bloedplaatjes kleverig. De bloedplaatjes kleven aan elkaar en aan de beschadigde wand van het bloedvat. Hierdoor ontstaat er een propje van bloedplaatjes op de plaats van de wond.
Uit de samengeklonterde bloedplaatjes komen stoffen vrij. Onder invloed van deze stoffen wordt fibrinogeen omgezet in fibrine. Fibrine vormt een netwerk van draden op de wond. Tussen deze draden blijven bloedcellen hangen. Hierdoor ontstaat een bloedstolsel dat de wond sluit -> het bloeden stopt.
Als de fibrinedraden met de bloedcellen indrogen ontstaat een korstje. Na een tijdje worden de fibrinedraden afgebroken. De wond is intussen al genezen.
Bij bloederziekte (hemofilie) stolt het bloed niet goed. Deze ziekte komt uitsluitend voor bij mannen. Bij deze ziekte is een klein wondje al gevaarlijk, omdat zo’n wondje zonder medische behandeling blijft doorbloeden.
REACTIES
1 seconde geleden
K.
K.
Heel goed ik kryg myn info heer
7 jaar geleden
AntwoordenS.
S.
super lang niet echt een samenvatting meer eigenlijk
6 jaar geleden
Antwoorden