Hoe goed is jouw kennis over wachtwoorden? 🔐
Test jezelf met deze quiz!

Doe de quiz!

Thema 2 voeding en vertering.

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas havo | 2141 woorden
  • 16 augustus 2011
  • 25 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
25 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Welke studie past bij jou? Doe de studiekeuzetest!

Twijfel je over je studiekeuze? Ontdek in drie minuten welke bacheloropleiding aan de Universiteit Twente het beste bij jouw persoonlijkheid past met de gratis studiekeuzetest.

Start de test
Basisstof 1
Je kunt aangeven om welke redenen mensen eten.

• Redenen om te eten.
- Om in leven te blijven en omdat je honger hebt.
- Voor de gezelligheid.
- Om te onderhandelen.
- Uit verveling.
- Om iets te vieren.
- Omdat je je eenzaam voelt, of verdrietig of boos bent.
Je kunt de functies van voedingsstoffen en voedings-
vezel in voedingsmiddelen noemen.

• Voedingsmiddelen: alles wat je eet en drinkt.
– Plantaardige voedingsmiddelen: wortels, stengels,
bladeren, bloemdelen, vruchten en zaden van
bepaalde planten.
– Dierlijke voedingsmiddelen: delen van dieren (vlees,
vis) of producten van dieren (eieren en zuivelproduc-
ten, bijv.melk, boter, kaas en yoghurt).
• Voedingsstoffen: de bruikbare bestanddelen van
voedingsmiddelen.
– Bouwstoffen: worden gebruikt bij de vorming van
cellen en weefsels (vooral bij groei, ontwikkeling en
herstel van het lichaam).
– Brandstoffen: leveren energie voor beweging, voor
het op peil houden van de lichaamstemperatuur en
voor groei, ontwikkeling en herstel.
– Reservestoffen: worden opgeslagen in bepaalde
delen van het lichaam.
– Beschermende stoffen: zorgen ervoor dat je gezond
blijft.

• Voedingsvezel: alle onverteerbare stoffen in plantaardig
voedsel.
– Functie: bevorderen van de darmperistaltiek.

Je kunt zes groepen voedingsstoffen met hun
functies en kenmerken noemen. Eiwitten, koolhydraten, vetten, water, mineralen (zouten) en vitamines.

• Eiwitten.
- Functies: vooral bouwstoffen, ook brandstoffen.
- Eiwitten kunnen niet als reservestoffen dienen.

• Koolhydraten.
- Functies: vooral brandstoffen, ook bouwstoffen en
reservestoffen.
- Voorbeelden: glucose, suiker, zetmeel.

• Vetten.
- Functies: vooral brandstoffen, ook bouwstoffen en
reservestoffen.
- Vetten kunnen o.a. onder de huid worden opgesla-
gen.
• Water.
- Functie: bouwstof.
- Water is o.a. belangrijk bij het vervoeren van stoffen
in het lichaam.

• Mineralen (zouten).
- Functies: bouwstoffen en beschermende stoffen.
- Voorbeelden: kalkzouten voor de opbouw van
beenderen; ijzerzouten voor de opbouw van rode
bloedcellen.

• Vitamines.
- Functies: bouwstoffen en beschermende stoffen.
- Voorbeelden: vitamine A om goed te kunnen zien;
vitamine D voor het vastleggen van kalk zouten in de
botten.

Basisstof 2

je kunt de indicator voor zetmeel noemen en je kunt
aangeven welke kleurverandering er optreedt.

• Een indicator is een stof waarmee je een andere stof
kunt aantonen.

• Joodoplossing is de indicator voor zetmeel.
- Joodoplossing (geelbruin) wordt blauwzwart als er
zetmeel bij komt.

Basisstof 3

• Eet gevarieerd: de voedingswijzer bevat vier groepen
voedingsmiddelen die we dagelijks nodig hebben.

Groep 1
Voedingsmiddelen: brood en aardappelen (of rijst,
macaroni, spaghetti, peulvruchten, couscous)
Nodig voor: zetmeel, plantaardige eiwitten, vitamines,
mineralen en voedingsvezel.

Groep 2
Voedingsmiddelen: groente en fruit
Nodig voor: vitamine C en voedingsvezel

Groep 3
Voedingsmiddelen: melk, kaas (of andere, melkproducten)
en vlees, vleeswaren, kip vis, ei, tahoe of tempeh
Nodig voor: (dierlijke) eiwitten, vitamines en mineralen
(o.a. kalk)

Groep 4
Voedingsmiddelen: margarine, halvarine
Nodig voor: vetten en vitamines

• Plantaardige voedingsmiddelen moeten de basis
vormen van de voeding: ze bevatten veel zetmeel en
voedingsvezel.

• Eet veel brood, aardappelen en granen.
• Eet veel groente en fruit.
• Drink dagelijks ten minste 1,5 liter vocht, maar wees
voorzichtig met alcohol.
• Eet niet meer dan je lichaam nodig heeft.
- Om aan je energiebehoefte te voldoen, moet je
voeding voldoende brandstoffen bevatten.
- De energiebehoefte is o.a. afhankelijk van het
geslacht, de leeftijd, de lichaamsgrootte en de
lichamelijke inspanning.
- Eet niet te veel vet.
- Eet niet de hele dag door (pas op met tussendoor-
tjes).

• Wees zuinig met zout.
• Ga hygiënisch en veilig met voedsel om.
• Lees wat op de verpakking staat.

Basisstof 4

je kunt de oorzaken en de gevolgen van overgewicht
en ondergewicht noemen. Ook kun je goede en
minder goede manieren om af te vallen noemen.

• Goede manieren om af te vallen (van minst streng tot
streng).
1 Eet normale hoeveelheden en beweeg meer.
2 Als je een tussendoortje neemt, kies er dan een met
weinig vet en koolhydraten.
3 Eet alleen de aanbevolen hoeveelheden. Dat
betekent vaak: meer brood, fruit en groente; minder
vlees en kaas.
4 Eet van de aanbevolen hoeveelheden alleen de
kleinste hoeveelheid.
5 Eet helemaal geen tussendoortjes. Drink wel
voldoende water, thee of koffie (zonder suiker) of
light-frisdranken. (Drink niet te vaak light-frisdrank;
frisdranken zijn slecht voor je tanden.)

• Minder goede manieren om af te vallen:
- minder eten dan de aanbevolen hoeveelheden;
- maaltijden overslaan.

• Overgewicht: je weegt duidelijk meer dan bij je leeftijd
en lengte past.

• Oorzaken van overgewicht:
- te veel eten;
- te vet eten;
- te weinig bewegen;
- je erfelijke aanleg.

• Gevolgen van overgewicht:
- je hebt een grotere kans op hart-en vaatziekten;
- je krijgt sneller problemen, bijvoorbeeld met je rug,
nek, knieën, enkels en voeten.
Ondergewicht: je weegt duidelijk minder dan bij je
leeftijd en lengte past.

• Gevolg van ondergewicht:
- je kunt snel ziek worden.

Basisstof 5

Je kunt aangeven welke informatie op de verpakking
van voedingsmiddelen moet staan.

• Op de verpakking moet de volgende productinformatie
staan:
- de naam van het product;
- de naam van de fabrikant;
- de netto-inhoud;
- de ingrediëntenlijst;
- de houdbaarheidsdatum.

• De houdbaarheidsdatum: geeft aan tot welke datum de
fabrikant de kwaliteit van het product garandeert.
- Producten die snel bederven (bijvoorbeeld melk,
melkproducten en vlees) mogen niet langer worden
bewaard dan de houdbaarheidsdatum.

• Het bewaarvoorschrift: geeft aan op welke manier het
voedingsmiddel moet worden bewaard.

Ingrediënten: de grondstoffen van het product.
- Hulpstoffen (additieven): stoffen die worden
toegevoegd om de houdbaarheid, geur, smaak en
kleur van voedingsmiddelen te verbeteren.
- Hulpstoffen die geen gevaar opleveren voor de
gezondheid hebben een E-nummer.

• Niet verplicht om te vermelden: de voedingswaarde.
- Geeft aan hoeveel energie, vetten, eiwitten en
koolhydraten het product bevat, meestal per
100 gram of per 100 ml.
- Soms worden ook mineralen en vitaminen vermeld

je weet wat voedsel conserveren is, en je kunt
enkele manieren noemen om voedsel te conserveren.

• Conserveren: de omstandigheden voor bacteriën en
schimmels worden ongunstig gemaakt.

• Invriezen (bijv. vlees): de temperatuur verlagen
tot –20 °C.
- Bij deze temperatuur zijn bacteriën en schimmels
niet werkzaam.

• Pasteuriseren (bijv. melk): verhitten tot een temperatuur
waarbij de meeste bacteriën en schimmels doodgaan.
- Bij pasteuriseren blijft de smaak van het voedsel goed
bewaard.

• Steriliseren (bijv. melk): verhitten tot een temperatuur
waarbij alle bacteriën en schimmels doodgaan.
- Bij steriliseren verandert de smaak van het voedsel.
• Inblikken (bijv. groenten): na verhitting wordt het voedsel
luchtdicht verpakt.

• Vacuüm verpakken (bijv. koffie): hierbij wordt alle lucht
uit de verpakking gezogen.

• Drogen (bijv. krenten): aan het voedsel wordt water
onttrokken.

• Natuurlijke conserveermiddelen toevoegen: bacteriën en
schimmels kunnen niet tegen veel suiker, veel zuur of
veel zout.
- Bij het confijten van jam wordt veel suiker
toegevoegd.
- Bij augurken en uitjes wordt veel zuur toegevoegd.
- Bij nieuwe haring en olijven wordt veel zout
toegevoegd.

• Kunstmatige conserveermiddelen toevoegen: bijv. sulfiet
in dranken.
• Doorstralen (bijv. kip): het voedsel wordt met radioactieve
stralen doorstraald zodat bacteriën en schimmels zich
minder snel vermenigvuldigen of worden gedood.

je kunt aangeven waarvoor een goede voedselhy-
giëne belangrijk is en je kunt regels noemen voor een
goede voedselhygiëne.

• Een goede voedselhygiëne is belangrijk:
- je voorkomt dat je via het voedsel besmet wordt met
ziekteverwekkers;
- je verwijdert resten kunstmest of bestrijdingsmid-
del.

• Belangrijke regels voor voedselhygiëne:
1 Let op de houdbaarheidsdatum van de voedingsmid-
delen.
2 Berg voedingsmiddelen die gemakkelijk bederven
(vlees, vis, melk en dergelijke) meteen op in de
koelkast.
3 Maak het voedsel goed gaar.
4 Voorkom kruisbesmetting: zorg dat rauw en klaarge-
maakt voedsel niet met elkaar in contact komen
5 Zorg voor schoon keukengerei en bestek.Gebruik
heet sop en pak elke dag een schone keukenhand-
doek, theedoek en vaatdoek.
6 Schil of was groente en fruit.
7 Houd voedsel niet onnodig warm.
8 Koel gerechten die koud gegeten worden snel af.
Bewaar e o nodig in de koelkast.
9 Wees voorzichtig met voedselrestjes: bewaar ze
afgedekt en nooit langer dan twee dagen in de
koelkast.Verhit restjes altijd tot op het kookpunt.
Restjes of kookvocht van bladgroente mag je niet
opwarmen.
10 Was je handen regelmatig met water en zeep; zeker
voor het koken, na het aanraken van rauw vlees en
natuurlijk na toiletgebruik of hoesten.

• Voedselinfectie: je wordt ziek door het eten van
besmet voedsel.

Basisstof 6

je kunt omschrijven wat een voedingsgewoonte is
en waardoor een voedingsgewoonte kan worden
bepaald. Je kunt ook oorzaken noemen waardoor
voedingsgewoonten kunnen veranderen.

• Voedingsgewoonte:wat je gewend bent te eten en hoe je
gewend bent te eten.

• Een voedingsgewoonte kan worden bepaald door:
- je cultuur;
- je godsdienst;
- je smaak;
- beschikbare tijd (tijdsbesparing);
- gevolgen voor je gezondheid;
- gevolgen voor je uiterlijk;
- je sport;
- respect voor dieren;
- het milieu (voedingsmiddelen zijn op een
milieuvriendelijke manier verbouwd)

• Oorzaken voor veranderende voedingsgewoonten:
- Mensen komen tijdens hun vakantie in andere
landen.
- Contacten met vrienden of kennissen uit andere
landen.
- Sommige mensen uit andere landen hebben een
winkel met voedingsmiddelen of een restaurant.
- Er zijn veel producten uit andere landen te koop.
- Er zijn veel reclames waarin andere voedingsgewoonten
te zien zijn.
- Er zijn tv-programma’s over voedingsgewoonten.

Basisstof 7

e kunt omschrijven wat vertering is en je kunt de
functie van verteringssappen en enzymen hierbij
aangeven.

• Vertering: voedingsstoffen die niet door de darmwand
heen in het bloed kunnen worden opgenomen
omzetten in verteringsproducten die wel kunnen
worden opgenomen in het bloed.
- Eiwitten, de meeste koolhydraten (zoals suiker en
zetmeel)en vetten worden verteerd.
- Glucose, mineralen, vitamines en water hoeven niet
te worden verteerd.

• Vertering vindt plaats met behulp van verteringssap-
pen.
- Verteringssappen worden gemaakt door verterings-
klieren.
- Veel verteringssappen bevatten enzymen.

• Enzymen: stoffen die scheikundige processen versnel-
len.
- De enzymen in verteringssappen zorgen ervoor dat
de vertering snel verloopt.

Je kunt beschrijven hoe de darmperistaltiek
totstandkomt en je kunt de functies ervan noemen.

• Darmperistaltiek (peristaltische bewegingen): het
afwisselend samentrekken en ontspannen van
kringspieren en lengtespieren in de wand van het
gehele darmkanaal.
- Functies: de voedselbrij verplaatsen, kneden en
vermengen met verteringssappen.

Basisstof 8

je kunt de delen van een tand of kies noemen met
hun kenmerken en functies.

• Uitwendige bouw van een tand of kies.
- Kroon: deel dat buiten de kaak uitsteekt.
- Wortel(s): deel in de kaak.

• Inwendige bouw van een tand of kies.
- Tandbeen.
- Tandholte: holte in het tandbeen waarin bloedvaten
en zenuwen liggen.
- Glazuur: zeer harde laag om het tandbeen van de
kroon. Het glazuur beschermt het tandbeen.
- Cement: laagje om het tandbeen van de wortel(s).
- Wortelvlies: bevestigt de tand of kies in de kaak.
(De kaak is bedekt met tandvlees.)
Je kunt de delen van een gebit noemen met hun
functies en kenmerken.

• Snijtanden en hoektanden dienen om stukken van het
voedsel af te bijten.
- Hoektanden zijn iets puntiger dan snijtanden.

• Kiezen dienen voor het fijnmalen van voedsel.
- Kiezen hebben een knobbelige bovenkant.

Je kunt de samenstelling van een melkgebit en van
een blijvend gebit beschrijven en je kunt een
tandformule lezen en maken.

• Melkgebit.
- Ontstaat tussen de leeftijd van een half jaar en twee
jaar.
- In iedere kaakhelft zitten 2 snijtanden, 1 hoektand en
2 kiezen.
- Tandformule:

2. 1. 2. 2. 1. 2.
2. 1. 2. 2. 1. 2.

• Blijvend gebit.
- Ontstaat vanaf ongeveer het zesde jaar door vervan-
ging van het melkgebit (wisselen).
- In iedere kaakhelft zitten 2 snijtanden, 1 hoektand en
5 kiezen, waarvan 1 verstandskies.(De verstandskie-
zen zijn vaak te klein om goed voedsel te kauwen.
Ook komt het voor dat e niet verschijnen of dat e
snel na het verschijnen moeten worden getrokken.)
- Tandformule:

5. 1. 2. 2. 1. 5.
5. 1. 2. 2. 1. 5.

Je kunt omschrijven wat tandplak is, je kunt de
gevolgen ervan noemen en je kunt aangeven hoe je
tandplak kunt tegengaan.

• Tandplak: een dun laagje aanslag dat zich dagelijks op
de tanden en kiezen afzet.
- Tandplak bestaat uit bacteriën, etensresten en
speeksel.

• Gevolgen van tandplak.
- Bacteriën in tandplak zetten suiker uit het voedsel
om in zuur.In het zuur lost het glazuur van tanden
en kiezen op.
- Bacteriën in tandplak kunnen tandvleesontsteking
veroorzaken.Daardoor kunnen de wortelvliezen
ontstoken raken, zodat de tanden en kiezen losraken.
- Tandplak kan verkalken tot tandsteen.Tandsteen
kun je niet elf verwijderen.

Basisstof 9

Je kunt de delen van het verteringsstelsel noemen
met hun functies en kenmerken.

• Mondholte met gebit en speekselklieren.
- Functie gebit: het voedsel in kleine stukjes verdelen
(kauwen), zodat het beter in te slikken is.Ook wordt
het oppervlak van het voedsel vergroot, zodat
enzymen op een groter oppervlak kunnen inwerken.
- Functie speekselklieren: speeksel produceren.

• Slokdarm.
- Functie: het voedsel verplaatsen van de keelholte
naar de maag.

• Maag.
- Functie: het voedsel tijdelijk opslaan.
- Maagportier: kringspier die de maag afsluit.
- Maagsapklieren produceren maagsap.

• Lever.
- Functie: gal produceren.
- Gal wordt tijdelijk opgeslagen in de galblaas en
afgevoerd via de galbuis.

• Alvleesklier.
- Functie: alvleessap produceren.

• Twaalfvingerige darm.
- Functie: gal en alvleessap vermengen met de
voedselbrij.

• Dunne darm.
- Functie: voedingsstoffen, verteringsproducten en
water opnemen in het bloed.
- Door darmplooien en darmvlokken heeft de wand
een groot oppervlak.De darmvlokken bevatten veel
bloedvaten.
- Darmsapklieren produceren darmsa

• Blindedarm met wormvormig aanhangsel.
- Bij blindedarmontsteking is het wormvormig
aanhangsel ontstoken.

• Dikke darm.
- Functie: water onttrekken aan de brij van
onverteerde voedselresten, die daardoor wordt
ingedikt.Het water wordt opgenomen in het bloed.
- Bij diarree wordt in de dunne darm en in de dikke
darm onvoldoende water in het bloed opgenomen.

• Endeldarm.
- Functie: verzamelen en tijdelijk opslaan van
onverteerde voedselresten (ontlasting).
- Anus: kringspier die de endeldarm afslui

je kunt de verteringssappen noemen met hun
functies.

• Speeksel: water, slijm en een enzym.
- Functie slijm: de glijbaarheid van het voedsel
verhogen.
- Functie enzym: zetmeel voor een deel verteren.

• Maagsap: water, zoutzuur en een enzym.
- Functie zoutzuur: bacteriën in het voedsel doden.
- Functie enzym: eiwitten voor een deel verteren.

• Gal: bevat geen enzym.
- Functie: vetten emulgeren (grote vetdruppels
verdelen in kleine vetdruppeltjes),zodat de vetten
beter bereikbaar zijn voor enzymen.

• Alvleessap: bevat verschillende enzymen.
- Functie: eiwitten,koolhydraten en vetten verteren.

• Darmsap: bevat verschillende enzymen.
- Functie: de vertering van eiwitten en koolhydraten
afmaken.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.