Thema 1 Ordening

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1125 woorden
  • 15 april 2008
  • 59 keer beoordeeld
Cijfer 7
59 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Ontdek de veelzijdigheid van Scheikunde!

In de bachelor Scheikunde in Amsterdam bestudeer je alle richtingen van de chemie om bestaande processen, producten en materialen te verbeteren en nieuwe te ontwerpen. Van moleculen tot duurzaamheid, jij maakt het verschil! Ervaar zelf hoe het is om in Amsterdam Scheikunde te studeren en kom op 10 april Proefstuderen!

Lees meer en kom Proefstuderen!
Thema 1 Ordening

Paragraaf 1: Ordening en evolutie

Taxonomie: houdt zich bezig met de regels van het ordeningssysteem. (Taxon = groep)
Systematiek: houdt zich bezig met het indelen van de organismen volgens het ordeningssysteem aan de hand van indelingscriteria, gebaseerd op morfologische, anatomische en biochemische kenmerken.
Het vierrijkensysteem:
- planten
- dieren
- schimmels
- bacteriën

De 5 indelingscriteria:
- aantal cellen
- celgrootte
- bezit van organellen
Prokaryoten = organismen waarbij een cel geen celkern heeft.
Eukaryoten = organismen waarbij een cel wel een celkern heeft.
- celwanden
- voedingswijze
Organische stoffen = afkomstig van organismen of van dode producten van organismen. (C, H, O, N, P, S)
Anorganische stoffen = komen zowel in organismen als in de levenloze natuur voor. Ze zijn klein en eenvoudig.
Autotroof = organismen die alleen anorganische stoffen gebruiken, waaruit ze organische stoffen maken. Deze organismen bevatten vaak chlorofyl in de chloroplasten, die zorgen voor de fotosynthese (koolstofdioxide + water - glucose + zuurstof).
Heterotroof = organismen nemen zowel organische als anorganische stoffen op.
Rijken - afdelingen (phyla) - klassen - orden - families - geslachten (genera) - soorten (species)

Paragraaf 2: Wat is een soort?

Organismen behoren tot dezelfde soort als ze in staat zijn zich onderling voort te planten en daarbij vruchtbare nakomelingen voort te brengen.
Maar er zijn twijfelgevallen, zoals een muildier en een muilezel, waarvan de mannelijke onvruchtbaar zijn. Of planten die zich ongeslachtelijk voortplanten, zoals de paardebloem, die diploïde eicellen produceert.
Populatie = een groep individuen van dezelfde soort die in een bepaald gebied leeft en samen een voortplantingsgemeenschap vormt.
Bij geslachtelijke voortplanting treedt recombinatie op, oftewel uitwisseling van genen (meestal in dezelfde populatie).
Soort = de grootste verzameling van populaties waartussen een effectieve uitwisseling van genen plaatsvindt of plaats kan vinden.

Linnaeus voerde de binaire naamgeving in. De geslachtsnaam met een hoofdletter en de soortaanduiding met een kleine letter.

Paragraaf 3: Bacteriën

Microbiologie = de tak van de biologie die zich bezighoudt met het bestuderen van bacteriën.
- prokaryoot
- 1 circulair DNA-molecuul (bij planten en dieren lineair)
- plasmiden (kleine circulaire chromosomen) met genen die resistentie veroorzaken tegen bepaalde gifstoffen.
- DNA ligt los in het cytoplasma en is daardoor makkelijk bereikbaar - recombinant-DNA-techniek.
Ongeslachtelijke voortplanting d.m.v. deling:
- replicatie van het DNA. Elk van beide kringvormige DNA-moleculen zit op een bepaalde plaats vastgehecht aan het celmembraan. Daardoor wordt een goede verdeling van het DNA over de dochtercellen verzekerd.
- Hoge delingssnelheid - afweersysteem niet in staat alle bacteriën tijdig onschadelijk te maken. Pathogeen = ziekteverwekkend
- Conjugatie:
1. bacterie sterft en DNA komt vrij
2. andere bacteriën kunnen de fragmenten opnemen
3. deze kunnen een holle buis vormen naar een soortgenoot
4. DNA-replicatie
5. verhuizing naar de andere bacterie door de holle buis
Bacteriën worden gebruikt bij de productie van voedingsmiddelen. Optimalisering = men zorgt ervoor dat de omstandigheden voor de bacteriën zo gunstig mogelijk zijn.

Bij de indeling worden vooral biochemische indelingscriteria gebruikt. Zo bestaan de celwanden voornamelijk uit peptidoglycaan. Grampositief = de violette kleurstof wordt door de celwanden opgenomen. Bij gramnegatief niet.
De meeste bacteriën zijn heterotroof. Ze ruimen de dode resten van organismen op. Daardoor bederft voedsel.
Cyanobacteriën: bevatten chlorofyl en blauwe pigmenten (zowel in water - waterbloei als op het land).
Endospore: bevat het DNA van een bacterie met een klein beetje cytoplasma, waaruit het water grotendeels is verwijderd. De endospore is omgeven door een cyste. Daarna weer bacterie.

Paragraaf 4: Schimmels

- geen chlorofyl
- heterotroof
- opruimen dode resten organismen
Gisten zijn eencellig - ongeslachtelijke voortplanting door knopvorming.
Veelcellige schimmels zijn meestal opgebouwd uit schimmeldraden of hyfen.
Mycelium = een netwerk van hyfen. (Enzymen verteren de voedingsstoffen die ze opnemen.)
De celwanden bevatten meestal chitine (stof waaruit ook het uitwendige skelet van de geleedpotigen grotendeels bestaat).
Meestal voortplanting door sporen, die aan de uiteinden van hyfen ontstaan. Ze worden door luchtstromen meegevoerd. Als het op een voedselbron terecht komt, ontkiemt het en groeit uit tot een nieuw mycelium.
Soms vormen de hyfen boven de voedselbron een compacte massa: de paddestoel. (Sporen zijn haploïd.)
Geslachtelijke vpl.: de hyfen van 2 verschillende mycelia komen samen: er ontstaat een cel met twee kernen. In speciale cellen versmelten de kernen: diploïde zygote - meiose - haploïde sporen.
- Voedingsmiddelen bederven.
- Gebruikt bij bereiding van voedingsmiddelen.
- Sommigen veroorzaken een ziekte.
- Penicillium wordt gebruikt als antibiotica - penicilline verstoort de vorming van celwanden bij bacteriën.

Paragraaf 5: Planten

- Celwanden, die bestaan uit cellulose.
- Chlorofyl - fotosynthese
- Autotroof
Sporenplanten = wieren, mossen, paardenstaarten en varens
Vaatplanten = paardenstaarten, varens en zaadplanten (houtvaten en bastvaten)

• Wieren
Ze zijn eencellig of veelcellig en hebben kleurstof (rood, bruin en groen).
- Boomalg: eencellig
- Spiraalwier: meercellig draadwier in het water.
- Zeesla
- Blaaswier
Het blad van wieren wordt thallus genoemd.
- Plankton = micro-organismen die in het water drijven. Fytoplankton = plantaardig plankton. Diatomeeën hebben fraaie celwanden. Zoöplankton = dierlijk.
- Kortmossen = samenlevingsvormen van schimmels en algen (onder barre omstandigheden).
De cellen zijn haploïd. Ongeslachtelijk d.m.v. sporen. Geslachtelijk d.m.v. geslachtscellen.
Ook conjugatie - zygote direct meiose.

• Mossen, paardenstaarten en varens
Mossen hebben geen echte wortels. Levermossen op vochtige, schaduwrijke plaatsen. Bladmossen in grote groepen bij elkaar.
Paardenstaarten en varens hebben wel wortels. Paardenstaarten: klein en schubvormige bladeren, stengels opgebouwd uit buisjes. Varens: grote, ingesneden bladeren, opgerold.
Voortplanting door sporen.

• Zaadplanten
Zaadplanten zijn grootste gedeelte vpl. Diploïd. Geslachtscellen zijn haploïd.
Naaktzadigen: zaden tussen schubben. Naaldvormig, schubvormig.
Bedektzadigen: zaden in vruchten. Platte bladschijf.

Paragraaf 6: Dieren

- Geen celwanden
- Heterotroof
- Vrijwel alle dieren diploïd
Bilateraal symmetrisch = op 1 manier in 2 gelijke helften te verdelen.
Radiaal symmetrisch = veel verschillende manieren.
Asymmetrisch
Exoskelet of endoskelet.

• Eencellige dieren
- vaak in zoet water
- osmose - wateropname - in kloppende vacuolen (uitpersen water)
Amoebe: verandert van vorm. Voortbeweging door schijnvoetjes (cytoplasma in bep. Richting) - fagocytose (opname voedsel - in voedingsvacuolen)
Pantoffeldiertje: Voortbeweging door trilhaartjes - voedsel in celmond - celslokdarm - voedingsvacuolen - celanus.
Oogdiertje: voortbeweging door lange zweephaar. Oogvlek = lichtgevoelig. In het donker dieren, in het licht chloroplasten.

• Sponzen
Asymmetrisch. Skelet van naalden. Bodem zee.
• Holtedieren
Radiaal symmetrisch. Geen skelet. Water. Prooi met tentakels.
• Platwormen
Bilateraal symmetrisch. Geen skelet. Lang en dun. Platte dwarsdoorsnede. Parasiet.
• Rondwormen
Bilateraal symmetrisch. Geen skelet. Lang en dun. Ronde dwarsdoorsnede. Parasiet.
• Ringwormen
Bilateraal symmetrisch. Geen skelet. Lang en dun. Ronde dwarsdoorsnede.
Gesegmenteerd.
• Weekdieren
Bilateraal symmetrisch. Schelp/huisje als skelet.
Tweekleppigen: schelp uit 2 delen.
Slakken: gedraaide schelp. Naaktslakken begin ook.
Inktvissen: Inwendige schelp.
• Geleedpotigen
Bilateraal symmetrisch. Exoskelet van chitine. Kop met ogen en antennen.
Duizendpoten: gesegmenteerd met pootjes.
Kreeftachtigen: gedeeltelijk gesegmenteerd. Tien of meer poten. Kalk.
Spinachtigen: 8 poten.
Insecten: kop, borststuk en achterlijf. Ogen en antennen. Zes poten. Vleugels.
Groei is alleen mogelijk tijdens vervellingen. Larve  metamorfose  pop/imago.
• Stekelhuidigen
Radiaal symmetrisch. Endoskelet van kalk. Stekels en knobbels. Bodem zee.
• Gewervelden
Bilateraal symmetrisch. Endoskelet met wervelkolom.
Vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren.
Onderafdeling van de chordadieren.
Lancetvisje: heeft een chorda (stevige staaf van kraakbeen aan de rugzijde).
Gewervelden in bepaald stadium ook een chorda. Het weefsel ontwikkelt zich tot beenweefsel en de chorda tot wervelkolom.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.