Leerjaar 4: hoofdstuk 1 stofwisseling:
Stofwisseling is het vormen van nieuwe stoffen waarbij energie word vrijgemaakt.
Hieronder verstaan we alle processen in een organisme waarbij stoffen worden omgezet in andere stoffen.
Organische stoffen zijn afkomstig van organismen of van producten van organismen zoals eiwitten
Anorganische stoffen komen voor in organismen en in de levenloze natuur zoals water
Enzymen zijn speciale eiwitten deze zorgen ervoor de een reactie word versneld. Enzymen werken specifiek: 1 enzym kan slecht 1 reactie versnellen.
De snelheid waarmee een enzym een reactie versnelt heet enzymactiviteit.
Een optimumkromme is een diagram waarin het verband tussen de temperatuur en de enzymactiviteit staan weergegeven.
Beneden de minimum temperatuur is er geen enzymactiviteit. Het enzym is dan wel aanwezig maar is tijdelijk buiten werking.
De optimumtemperatuur is de temperatuur waarbij de reactie die door het enzym wordt versneld het snelst plaats vindt.
Als de temperatuur tot boven het optimum stijgt, dan neemt de enzymactiviteit weer af. Door een hoge temperatuur verandert de vorm van enzym en is hij voorgoed onwerkzaam geworden. BV een rauw ei en een gekookt ei.
Hoe lager de ph hoe zuurder de vloeistof.
Fotosynthese vindt plaats in alle groene plantendelen die in het licht staan ( hiervoor is dus zonlicht nodig). Hiervoor zijn 2 stoffen nodig: koolstofdioxide en water. Bij fotosynthese ontstaan glucose en zuurstof. Bij fotosynthese wordt lichtenergie vastgelegd in glucose.
Glucose is een energierijke stof.
Koolstofdioxide + water + lichtenergie = glucose + zuurstof
Koolstofdioxide wordt opgenomen uit de lucht via huidmondjes. Water wordt opgenomen via de bodem door wortelharen. Koolstofdioxide en water zijn anorganische stoffen.
Glucose is een organische stof met veel energie, hier maakt de plant allerlei andere stoffen van. De zuurstof gaat weer uit de plant via de huidmondjes.
Fotosynthese kan alleen plaatsvinden bij een goede temperatuur, dus het moet niet te koud zijn.
Glucose kan worden omgezet in suiker. Dit wordt dan opgelost in water naar alle delen van de plant vervoert.
Glucose kan worden omgezet in zetmeel. Zetmeel wordt tijdelijk opgeslagen in de bladeren.
Glucose kan worden omgezet in cellulose, dit komt voor in de celwanden van planten.
Glucose kan samen met nitraat worden omgezet in eiwitten.Nitraat is een voedingszout voor planten, dit nemen ze op uit de bodem.
Glucose kan worden omgezet in vetten.
Al deze omzettingen samen worden assimilatie genoemd. Het doel daarvan is de vorming van de organische stoffen waaruit een organisme bestaat. Door de assimilatie kan een plant groeien.
Bouwstoffen worden gebruikt bij de vorming van cellen en weefsels.
Brandstoffen worden verbruikt bij de verbranding.
Bij verbranding reageert brandstof met zuurstof. Hierdoor ontstaan koolstofdioxide en water. Glucose is vaak de brandstof. Hierbij komt dan weer energie vrij.
Bij verbranding in je lichaam komt de energie meestal vrij in de vorm van warmte of van beweging. Verbranding wordt gebruikt voor het op peil houden van je lichaamstemperatuur en zorgt dat je kunt bewegen.
De verbranding van glucose:
Glucose + zuurstof = koolstofdioxide + water + energie
Kilojoule is de hoeveelheden energie die zijn weergegeven.
De stofwisseling van een lichaam in rust noemen we de grondstofwisseling.
Warmbloedige dieren zijn dieren die een vrij constante lichaamstemperatuur hebben.
Koudbloedige dieren zijn dieren waarvan de temperatuur gelijk is aan de omgeving.
De glucose van een plant dat niet gelijk wordt verbrand word omgezet in zetmeel en opgeslagen. Dit wordt dan omgezet in suiker en naar de andere delen van de plant vervoert.
REACTIES
1 seconde geleden