Download de bijlage voor de samenvatting met schematische tekening celdelingen
3.1: Celonderdelen
DNA staat voor 'Desoxyribose Nudeïc Acid'.
Organisatieniveaus zorgen voor het overzicht bij biologische en medische onderzoeken.
Volgorde van groot naar klein: Systeem Aarde -> ecosysteem -> populatie/soort -> organisme -> orgaan -> weefsel -> cel -> organel -> molecuul
De cel is het laagste organisatieniveau met alle levenskenmerken. Cellen met dezelfde bouw en functie vormen het weefsel. Verschillende weefsels die samenwerken vormen een orgaan etc…
Grondplasma zit in elke cel. Het bevat water en opgeloste stoffen. Daaromheen zit het celmembraan, opgebouwd uit vetachtige stoffen en eiwitten. Grondplasma en organellen vormen samen het cytoplasma.
Eiwitten kunnen werken als bouwstof, enzym of transportstof. Sommige eiwitten vormen poortjes voor bepaalde stoffen. Andere zijn receptoreitwitten, die stoffen opvangen.
De code om eiwitten te maken ligt op het DNA. De code wordt vervolgens overgezet op het RNA. RNA kan de celkern verlaten, naar de ribosomen in het grondplasma.
Ribosomen zijn de eiwitfabrieken van de cel; zij zetten de code van het RNA om in een eiwit. Ribosomen hebben geen membraan. Sommige ribosomen zitten vast aan het endoplasmatisch reticulum (ER). Dat is een verzameling van membranen rond de celkern. Het ER kan eiwitten door de cel verplaatsen. Zonder ribosomen is deze gladder (GER). ER met veel ribosomen is ruwer (RER).
Lysosomen zijn de blaasjes van het Golgi-systeem die enzymen bevatten die stoffen binnen de cel afbreken. Het Golgi-apparaat ziet eruit als platte blazen met aan de rand kleine blaasjes.
Mitochondriën zijn ronde organellen dat energie voor de cel vrijmaakt. Dat heet ATP-productie Ze bestaan uit twee membranen: één glad membraan aan de buitenkant en één sterk geplooid aan de binnenkant.
Plasticiden:
- Bladgroenkorrels (chloroplasten) maken m.b.v. zonlicht glucose;
- Chromoplasten zijn kleurkorrels;
- Amyloplasten zijn opslag voor zetmeel (aardappel).
De een kan overgaan in de andere. Bijv.: Chromoplast -> chloroplast (peen). Chloroplast -> chromoplast (appel rijpt)
Vacuole is een opslag van kleur- en voedingsstoffen. De vacuole geeft de cel ook stevigheid. Antosiaan zorgt voor een rood/paarse kleur.
3.2: DNA en celcyclus
Bij vrijwel alle levensprocessen zijn eiwitten betrokken. Ook beïnvloeden ze je eigenschappen. Een eiwit is een kralenketting van aminozuurmoleculen. Er zijn 20 aminozuren. Het DNA lijkt op een gedraaide touwladder. De strengen bestaan uit afwisselend fosfaatgroepen en suikermoleculen. De treden bestaan uit vier stikstofbasen: adenine (A), cytosine (C), guanine (G) en thymine (T). Tegenover A zit altijd T en tegenover C zit altijd G.
Van DNA -> RNA:
- Het openritsen van het DNA;
- Enzymen voegen losse stikstofbasen in tegenover een van de DNA-strengen.
(De T is niet beschikbaar dus in plaats daarvan is er uracil U) dus dan komt tegenover de A de U.
Nog een verschil met het DNA is dat het RNA de suiker ribose heeft i.p.v. deoxyribose.
Het RNA-molecuul gaat via de openingen in het kernmembraan naar een ribosoom die het RNA afleest. Het begint altijd met startcodon AUG en eindigt bij UAA, UAG of UGA. Zij coderen voor geen enkele aminozuur.
Een gen is een stuk DNA dat codeert voor een erfelijke eigenschap (genotype). Een gen kan vertaald worden in een enzym (eiwit). Enzymen (eiwitten) bepalen eigenschappen -> Bepalen hoe je eruitziet (Fenotype).
Mutatie is een verandering in code van DNA. Hierdoor maakt het organisme een ander eiwit dat minder goed of helemaal niet werkt.
Genetische modificatie is het veranderen van het DNA van een bepaald organisme, bijv. het overbrengen van DNA van het ene organisme naar het andere.
De celdeling is een onderdeel van de celcyclus die 4 fasen kent:
- G1 -fase: de cel groeit en organellen zoals mitochondriën nemen in aantal toe. (plasmagroei);
- S -fase: elke DNA-molecuul verdubbelt. Hierdoor kunnen beide dochtercellen de complete erfelijke informatie krijgen. (Openritsen en kopiëren door enzymen. De kern bevat voorraad A,C,G,T);
- G2 -fase: de cel maakt de eiwitten die nodig zijn om de verdeling van het DNA goed te laten verlopen;
- M -fase: (mitose) de cel verdeelt het DNA in twee identieke delen. Elk deel is de basis voor de celkern van een dochtercel. De M-fase bestaat uit profase, metafase, anafase en telofase(par 3).
Replicatie is verdubbeling van het DNA als voorbereiding op de celdeling
Alle cellen ontstaan uit stamcellen. Stamcellen zijn:
- Cellen in het rode beenmerg waaruit zich rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes ontwikkelen;
- (Embryonale) cellen, waaruit zich weefsels ontwikkelen.
Na elke celcyclus is er een rustfase, de G0 -fase. In deze fase kan specialisatie optreden van de stamcel tot bijvoorbeeld huidcel of bloedcel. Door deze specialisatie maakt de cel zijn eigen eiwitten.
Het kan ook een voorbereiding zijn op een nieuwe cyclus. Wanneer er door een fout de G0 -fase van een cel te kort duurt en de celdelingen elkaar dus te snel opvolgen, is ongewenst weefsel het gevolg. Er ontstaat een gezwel.
3.3 Celdeling en kanker
(Zie bijlage voor schematische tekening celdelingen)
Celdelingen gaan heel je leven door. Een mens heeft in elke cel 46 chromosomen en in de geslachtscel 23. Het gevaar bestaat dat het DNA-molecuul in de knoop raakt dus daarom zijn ze rond eiwitten gewonden. DNA en eiwit vormen de chromosomen.
Transcriptie is het overschrijven van DNA naar RNA.
Translatie is het vertalen van de m-RNA code naar de productie van eiwit in een ribosoom.
Door replicatie (verdubbeling van het DNA) worden de chromosomen zichtbaar. Daarna volgt de kerndeling (= mitose).
In de G2 -fase gaan herstelenzymen het verdubbelde DNA na op fouten. Pas als dat foutloos is, deelt de cel.
Een goedaardig gezwel houdt in dat de gevormde cellen omliggend weefsel niet binnendringen.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden