Regeling

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1098 woorden
  • 27 juni 2003
  • 56 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
56 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Slim oefenen met Mijn Examenbundel

Wil jij onbeperkt online oefenen met examenopgaven, uitlegvideo's en examentips bekijken en je voortgang bijhouden? Maak snel een gratis account aan op mijnexamenbundel.nl. 

Ontdek Mijn Examenbundel
Basisstof 2 IMPULSGELEIDING

Als een zenuwcel geen impuls voorgeleidt, is de ionen concentratie van het cytoplasma niet gelijk aan die van de vloeistof eromheen. In het cytoplasma bevinden zich namelijk veel positief geladen Kalium ionen en veel negatief geladen ionen. Terwijl rondom zich meer positief geladen Natrium ionen bevinden. De binnenkant is dus t.o.v. de buitenkant negatief geladen. Dit verschil blijft in rust gelijk.

Een impuls komt tot stand doordat op een bepaalde plaats de doorlaatbaarheid van het celmembraan van de zenuwcel verandert. Bij een impuls vind er in het celmembraan ionen overdracht plaats. Hierdoor verandert de lading. Dit noemen we de actie fase. Nu is de buitenkant t.o.v. de binnenkant negatief geladen.

De actiefase duurt maar 1 msec. Na de actiefase kan een celmembraan korte tijd geen impulsen meer voorgeleiden. Dit noemen we de herstel fase. Dit duurt ook ongeveer 1 msec. Dan kan het celmembraan zijn oorspronkelijke lading weer terug krijgen.

De impulssterkte is de grootte van de verandering die optreed in de elektrische lading van het celmembraan. Bij een mens is de impulssterkte in de zenuwen altijd gelijk.

Zintuigcellen nemen prikkels op met een verschillende sterkte. Bij verschillende prikkelsterkte verschilt de impuls frequentie in de sensorische zenuwcellen.

Impulsfrequentie: Het aantal impulsen dat per tijdseenheid door deze zenuwcel wordt voorgeleid.

Hard geluid: hoge impulsfrequentie
Zacht geluid: lage impuls frequentie

In motorische zenuwcellen kan de impuls frequentie ook variëren.

Hoe hoger de impuls frequentie, des te krachtiger de samentrekking van de spieren of een grotere afgifte van de kliersappen.

De myelineschede vormt een isolatielaag. Dit zorgt ervoor dat alleen maar bij insnoeringen ionen in – en uit kunnen gaan. Zo springt een impuls van de ene insnoering naar de andere. Dit noemen we sprongsgewijze impulsgeleiding. Dit is veel sneller als een uitloper zonder myelineschede. Bij een zonder bedraagt het namelijk 2, 3 meter per sec. en bij een met een myelineschede 120 meter per sec.

Je kunt de elektrische lading van een celmembraan dat in rust is wel kunstmatig verstoren door:
 Mechanische prikkels: b.v. aanraken met een micronaald.
 Elektrische prikkel: b.v. een stroomstoot toedienen.
 Chemische prikkel: b.v. bepaalde stoffen op het celmembraan laten inwerken

Je kan een sterke of minder sterke prikkel toevoegen. Als je een zwakke prikkel toedient waardoor de lading van het celmembraan niet verandert, dan is de toegediende prikkel onder de drempelwaarde.
Drempelwaarde = prikkelwaarde.
Als de prikkel wel voor een impuls zorgt dan ligt de prikkelsterkte boven de drempelwaarde (drempel).

De prikkeldrempel is de kleinste prikkelsterkte die een impuls veroorzaakt.

De prikkelsterkte heeft geen invloed op de impulssterkte. De prikkelsterkte heeft wel invloed op de impulsfrequentie. Hoe sterker de prikkel des te hoger de impulsfrequentie.

Als er door een kunstmatige prikkel impulens worden voorgeleid dan gaat dat als volgt:
:
In twee richtingen worden impulsen voortgeleid. In 1 richting worden de impulsen doorgegeven aan andere cellen. Dit komt door de synaps.

Doorgeef Schema:

Schakelcel

Sensorische
zenuwcel

Zintuigcel

Spier en/of klier cellen

Motorische
zenuwcel

De impulsoverdracht in de synapsen kan worden beïnvloed door:
- drugs
- medicijngebruik etc.

We spreken van gewenning als iemand steeds meer verslavende stof nodig heeft om hetzelfde effect te krijgen.

Het ruggemerg ligt beschermt in het wervel kanaal in de wervels. Van de halswervels tot aan het staartbeen bevinden zich 31 paar ruggenmergzenuwen die de wervelkolom verlaten door openingen links en recht tussen de wervels. Het ruggenerg loopt vanaf de atlas (bovenste wervel) tot aan de tweede ledenwervel. Vanaf daat loopt door het wervelkanaal een waaier van ruggemerg zenuwen. In het midden van het ruggemerg bevindt zich een donker, vlinder vormig gedeelte (merg).

In de schors (buitenste gedeelte) bevindt zich de witte stof. Hierin liggen de uitlopers van schakelcellen. Deze uitlopers geleiden naar een van de hersenen. De witte kleur van de witte stof wordt veroorzaakt door de myelineschede die om de uitlopers heen liggen.

In het merg bevind zich de grijze stof. Hierin liggen cellichamen van schakel en motorische cellichamen.

Ruggenmerg zenuwen zijn gemengde zenuwen. Elke ruggenmerg zenuw verbind een bepaald gedeelte van de romp of de ledermaten met het ruggenmerg. Vlak bij het ruggemerg splitsen de ruggenmerg zenuwen zich op. De uilopers van sensorische zenuwcellen liggen bij elkaar in de gevoelszenuwen, die aan de rugzijde het ruggemerg binnenkomen. De verdikkingen in deze zenuwen noemen we het spinale ganglia.

Zenuwknoop / ganglion  ophoping van zenuwlichamen buiten het centrale zenuwstelsel.

In het spinale ganglia liggen cellichamen van de sensorische zenuwcellen.

De cellichamen van de sensorische zenuwcellen zijn door uitlopers verbonden met de grijze stof in het rugge merg. In de grijze stof liggen in het midden en aan de rugzijde cellichamen van schakelcelle, en aan de buikzijdecellichamen van motorische zenuwcellen. Uitlopers van motorische zenuwcellen verlaten het ruggenmerg aan de buikzijde in de bewegingszenuwen. De bewegingszenuwen komen uit in de ruggemerg zenuwen. Het ruggemerg is omgeven door drie ruggemerg vliezen. Dit zorgt voor bescherming en bloedtoevoer. In het midden van het merg is een holte, het centrale kanaal. Dit kanaal is gevult met vocht en staat in contact met de hersenholte.

Hersenen kun je onderverdelen in: - grote hersen
- hersenstam
- kleine hersenen

12 paar hersenzenuwen verbinden de hersenen met receptoren en effectoren in hoofd en hals. De hersenen bestaan iot een rechter en linker helft.

In de schors van de grote en kleine hersenen ligt de grijze stof met celllichamen van de schakelcellen. In het merg ligt de witte stof met uitlopers van schakelcellen.

De hersenstam ligt ib het verlengde van de ruggenmerg. Deze geleid impulsen van de ruggenmerg naar de grote en kleine hersen en omgekeerd. De impulsbanen van het ruggenmerg naar de grote en kleine hersen van en naar de linker en rechter lichaamshelft kruisen elkaar op het overgaan van ruggenmerg naar hersenstam.

Door de hersenstam worden ook impulsen geleid van het hoofd en de hals naar de grote en kleine hersenen en in omgekeerde richting.

In de grote hersenen komen veel impulsen aan van receptoren. Pas als deze zijn verwerkt merk je iets van de prikkel. De plaats waar impulsen binnenkomen en verwerkt worden bepaald de aard van de waarneming.

Hersencentra: cellichamen van schakelcellen liggen in groepen bij elkaar in de grote hersenen.
Sensorisch centra: deze liggen bij elkaar in de hersenschors achter de centrale groeve. De sensorisch centra voor reuk, gehoor en gezicht liggen apart in de hersenschors.
Motorisch centra: deze liggen bij elkaar in de hersenschors voor de centrale groeve. De motorisch centra voor schrijven en spreken liggen appart in de hersenschors.

In motorisch centra kunnen impulsen ontstaan. Deze impulsen kunnen viade hersensstam en motorische zenuwcellen naar de spieren worden geleid. Deze impulsen vormen bewuste bewegingen.

De kleine hersenen coördineren alle bewegingen in je hersenen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.