Ordening en evolutie

Beoordeling 4.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1578 woorden
  • 17 maart 2003
  • 65 keer beoordeeld
Cijfer 4.7
65 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Slim oefenen met Mijn Examenbundel

Wil jij onbeperkt online oefenen met examenopgaven, uitlegvideo's en examentips bekijken en je voortgang bijhouden? Maak snel een gratis account aan op mijnexamenbundel.nl. 

Ontdek Mijn Examenbundel
Doelstelling 1:

· Rijk van de bacterien:
- Eencellig
- Geen organellen zoals celkern, vacuolen,mitochondrien en endoplasmatisch reticulum
- Een celwand om de cel
- De meeste soorten zijn heterotroof à leven van dode resten van organismen. Enkele soorten zijn autotroof (o.a cyanobacterien)
· Het rijk van de schimmels:
- Eencellig of veelcellig
- Organellen in de cellen
- Celwanden om de cellen
- Heterotroof: de meeste schimmels leven van dode resten van organismen.
- Veel schimmels vormen een netwerk van schimmeldraden.
· Het rijk van de planten:
- Eencellig of veelcellig
- Organellen in de de cellen (vacuolen, celkern enz)
- Celwanden om de cellen
- Autotroof (planten bezitten chlorofyl (bladgroen)
· Het rijk van de dieren:
- Eencellig of veelcellig
- Organellen in de cellen
- Geen celwanden om de cellen
- Heterotroof (leven van dode resten van organismen)

Doelstelling 2:

· Organische stoffen:
- Afkomstig van organismen of van producten van organismen.
- Relatief grote,ingewikkeld gebouwde moleculen.
- Bijv. koolhydraten (glucose,zetmeel) eiwitten, vetten.
· Anorganische stoffen:
- Zowel in organismen voorkomend als in de levenloze natuur.
- Kleine eenvoudig gebouwde moleculen
- Bijv. Water, koolstofdioxide, zouten.
· Autotrofe organismen:
- Kunnen organische stoffen ( bijv. koolhydraten) maken uit alleen anorganische stoffen (bijv. koolstofdioxide)
- Hebben geen andere organismen nodig voor hun voedsel.
- Nemen anorganische stoffen (o.a koolstofdioxide) op uit hun milieu.
· Heterotrofe organismen:
- Kunnen geen organische stoffen maken uit alleen anorganische stoffen.
- Hebben andere organismen nodig voor hun voedsel.
- Nemen anorganische en organsiche stoffen op uit hun milieu.

Doelstelling 3:

· Een virus bestaat uit een streng DNA of RNA, met daaromheen een omhulsel van eiwitten.
- Virussen kunnen ziekten veroorzaken (AIDS,poliomyelitis, verkoudheid).
- Een virusinfectie kan niet met medicijnen bestreden worden.
· Virussen kunnen zich alleen in een gastheercel voortplanten.
- Een virus zet zich vast op een gastheercel.
- Het DNA of het RNA van het virus dringt de gastheercel binnen.
- In de gastheercel wordt het DNA of RNA van het virus gerepliceerd.
- Er ontstaan nieuwe virussen in de gastheercel.
- De gastheercel gaat te gronde, de virussen komen vrij.
· Virussen vallen buiten de ordening van organismen in rijken.
- Alle organismen bestaan uit celle; een virus niet ( een virus heeft geen cytoplasma en geen kernplasma)
- Alle organismen bezitten zowel DNA als RNA, een virus bevat alleen DNA of alleen RNA.
- Een geisoleerd virus vertoont geen levensverschijnselen.

Doelstelling 4:
· individuen behoren tot één soort als ze in staat zijn zich onderling voort te planten en daarbij vruchtbare nakoelingen voort brengen.
- Een soort bestaat uit één of meer populaties.
· Populatie: Een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied die samen een voortplantingsgemeenschap vormen.
· Linnaeus voerde de binaire naamgeving in. Iedere soort heeft:
- Een geslachtsnaam (voorop en met hoofletter)
- Een soortaanduiding (met kleine letter)
- Vaak nog de naam (afgekort) van de naamgever
- Bijv. Bellis perennis L. (madeliefje).

Doelstelling 5:

· Bacteriën:
- Veel soorten hebben slechts één kringvormig chromosoom, bij sommige soorten komen ook plasmiden voor (kleinere, kringvormige chromosomen)
- Voortplanting door deling
- Pathogene bacteriën kunnen ziekten toepassen (bijv. cholera, longontsteking)
- Cyanobacteriën bevatten chlorofyl.
· Bacteriën wordt door de mens gebruikt bij:
- De productie van sommige voedingsmiddelen (yoghurt, kaas, zuurkool)
- De productie van wasmiddelenenzymen.
- De afvalwaterzuivering
- De productie van geneesmiddelen en hormonen (d.m.v van recombinant DNA techniek)
· Schimmels:
- Gisten zijn eencellige schimmels.
- Veelcellige schimmels bestaan uit schimmeldraden, ze planten zich voort door sporen die ontstaan aan het uiteinde van schimmeldraden die omhoog groeien, of in paddestoelen.
- Schimmels kunnen ziektes veroorzaken.
· Schimmels worden door de mens gebruikt bij:
- De bereiding van sommige voedingsmiddelen (brood alcohol)
- De productie van penicilline (een antibioticum)

Doelstelling 6:

· Afdeling van de wieren (algen)
- Geen wortels, geen stengels en geen bladeren.
- Bijv. boomalg (eencellig), blaaswier, zeesla (veelcellig)
· Afdeling van de mossen
- Geen echte wortels
- Voortplanting o.a. door sporen die ontstaan in sporendoosjes, die op steeltjes boven de mosplantjes uitgroeien.
- Bijv. steenlevermos, haarmos.
· Afdeling van de paardenstaarten:
- De stengels zijn hol en geleed.
- Voortplanting door sporen die ontstaan in sporenvormende orgaantjes aan het uiteinde van de stengels.
- Bijv. Heermoes.
· Afdeling van de varens:
- De bladeren zijn groot en meestal ingesneden.
- Voortplanting door sporen die ontstaan in sporenhoopjes aan de onderzijde van de bladeren.
- Bijv. Mannetjesvaren
· Afdeling van de zaadplanten:
- Voortplanting door zaden.
- Naaktzadigen: de zaden zitten tussen de schubben van de kegels, de bladeren zijn meestal naaldvormig of schubvormig, bijv. naaldbomen.
- Bedektzadigen: de zaden zitten in vruchten, de bladeren zijn meestal plat, bijv. appelboom, paardebloem, grassen.

Doelstelling 7:

· Afdeling van eencellige dieren:
- Asymmetrisch (kan niet in twee gelijke helften verdelen)
- Geen skelet
- Bijv. Amoebe, pantoffeldiertje.
· Afdeling van de sponzen:
- Vastzittende asymetrische zeedieren.
- Een skelet van naalden tussen de cellen
- Bijv. badspons.
· Afdeling van de holtedieren.
- Straalsgewijs symmetrisch (op veel manieren in twee ong. gelijke helften te verdelen)
- Meestal geen skelet.
- Ze vangen hun prooi met tentakels.
- Bijv. kwal, zeeanemoon.
· Afdeling van de platwormen:
- Lang en dun lichaam, de dwarsdoorsnede is plat.
- Geen skelet
- Veel soorten leven als parasiet
- Bijv. lintwormen.
· Afdeling van de rondwormen:
- Lang en dun lichaam, de dwarsdoorsnede is rond.
- Geen skelet
- Veel soorten leven als parasiet
- Bijv. spoelworm.
· Afdeling van de ringwormen:
- Lang en dun lichaam, de dwarsdoorsnede is rond.
- Het lichaam is gesegmenteerd (opgebouwd uit schijfjes)
- Geen skelet
- Bijv. regenworm
· Afdeling van de weekdieren
- Tweezijdig symmetrisch (op één manier in twee gelijke helften verdelen)
- Meestal een schelp of huisje als skelet.
- Bijv. mossel, slak, inktvis.
· Afdeling van de geleedpotigen:
- Tweezijdig symmetrisch
- Een uitwendig skelet: een pantser van chitine
- De kop draagt ogen en voelsprieten
- De geleedpotigen worden verder ingedeeld in duizendpoten, kreeftachtigen, spinachtigen en insecten.
· De afdeling van de stekelhuidigen.
- Straalsgewijs symmetrisch
- Een inwedig skelet van kalk
- De huid is bezet met stekels of knobbels.
- Leven op de bodem van de zee
- Bijv. zeester, zee-egel.
· De afdeling van de gewervelden:
- Tweezijdig symmetrisch
- Een inwendig skelet met wervelkolom
- De gewervelden worden verder ingedeeld in vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren.

Doelstelling 8:

· Evolutie is een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit eenvoudig gebouwde organismen ingewikkelder gebouwde organismen ontstaan.
- De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en soortvorming door isolatie.
· Verscheidenheid (diversiteit) in genotypen.
- Door mutaties en recombinatie verschillen individuen van één soort van elkaar in genotype en in fenotype.
· Natuurlijke selectie:
- Individuen met een betere aanpassing aan het milieu hebben een grotere overlevingskans.
- Van individuen met een gunstig genotype zullen meer nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten dan van individuen met een minder gunstig genotype.
- Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke selectie de mutanten blijven voortbestaan en individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.
· Soortvorming door isolatie:
- Isolatie: een deel van de populatie raakt gescheiden en vormt een nieuwe populatie.
- Beide populaties ontwikkelen zich langdurig gescheiden in verschillende milieu’s.
- Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan dat individuen van de twee populaties zich niet meer onderling kunnen voortplanten,er is een nieuwe soort ontstaan.
- Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Doelstelling 9: Argumenten evolutie:

· Fossielen:
- Versteende overblijfselen van organismen, of afdrukken van organismen in gesteenten
- Ze ontstaan als delen van organismen van de lucht worden afgesloten door sedimenten, zodat deze delen niet vergaan.
- Uit fossielen blijkt dat ingewikkelder gebouwde organismen later in de geschiedenis van de aarde ontstaan dan de eenvoudiger gebouwde organismen.
- Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in relatief korte tijd over grote gebieden hebben verspreid en daarna zijn uitgestorven.
· Overeenkomst in emryonale ontwikkeling:
- De embryonale ontwikkeling van verschillende soorten organismen vertoont overeenkomst, hierdoor wordt het aannemelijk dat deze organismen een gemeenschappelijk voorouder hebben.
· Homologie:
- Homologe organen vertonen overeenkomst in bouw en hebben een gelijke embryonale ontwikkelingswijze. Homologie duidt op verwantschap van organismen; de verschillen ontstaan door aanpassing aan verschillende milieu’s.
- Analoge organen: vertonen overeenkomst in functie. Analogie berust niet op verwantschap, overeenkomsten bij niet-verwante organismen ontstaan door aanpassing aan hetzelfde milieu.
· Rudimentaire organen:
- Organen die geen functie meer hebben en niet of nauwelijks tot ontwikkeling komen.
- Voorbeelden van rudimenten: het bekken bij een walvis, de pootresten bij reuzeslangen, de staartwervels en de blindedarm bij de mens.
- Door rudimentaire organen wordt het aannemelijk dat verschillende soorten organismen een gemeenschappelijke voorouder hebben.
· Overeenkomst in processen en in moleculen:
- Mitose en Meiose verlopen bij vrijwel alle organismen op dezelfde manier.
- Verschillende soorten organismen vertonen grote overeenkomst in samenstelling van stoffen (DNA en eiwitten).

Doelstelling 10:

· Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze materie.
- In de oeratmosfeer zouden door bliksemontladingen uit ammoniak, methaan, waterstof en water organische verbindingen zijn ontstaan.
- Door indikking zou een organische oersoep zijn gevormd, waarin grotere moleculen en vervolgens de eerste vormen van leven zijn ontstaan.
- De eerste organismen waren waarschijnlijk heterotroof.
· Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacteriën zouden als organellen in andere cellen zijn gaan leven.
- Uit cyanobacteriën zouden chloroplasten zijn ontstaan.
- Uit zuurstofverbruikende bacteriën zouden mitochondriën zijn ontstaan.

Doelstelling 11:

· In een geologische tijdschaal is de tijd sinds het ontstaan van de aarde weergegeven.
- Een geologische tijdschaal is tijdperken.
- Elk tijdperk is onderverdeeld in perioden.
· In een geologische tijdschaal geven getallen de tijd aan in miljoenen jaren geleden.

Doelstelling 12:

· Een stamboom geeft verwantschap tussen soorten aan.
- Soorten vertonen verwantschap als ze een gemeenschappelijke voorouder bezitten. De mate van verwantschap tussen twee soorten is afhankelijk van het aantal generaties dat heeft geleefd sinds de gemeenschappelijke voorouder leefde.

REACTIES

C.

C.

Heeeej Justine,

Echt heeeeel erg bedankt voor je samenvatting! I was totally confused..:S till i saw your zusammenfassung!

DIKKE KUS
EEN OZZY FAN

22 jaar geleden

M.

M.

doelstellig 8 en 9 kloppen niet

20 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.