Ordening

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1762 woorden
  • 2 maart 2011
  • 19 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
19 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Slim oefenen met Mijn Examenbundel

Wil jij onbeperkt online oefenen met examenopgaven, uitlegvideo's en examentips bekijken en je voortgang bijhouden? Maak snel een gratis account aan op mijnexamenbundel.nl. 

Ontdek Mijn Examenbundel
Biologie - Hoofdstuk 1 (Ordening)

Ordening in rijken
Taxonomie = Houdt zich bezig met de regels van het ordeningssysteem, indeling en naamgeving.
Systematiek = Indelen volgens deze regels.
Elke groep organismen = Taxon (mv: Taxa)
Indelingscriteria = Kenmerken die worden gebruikt bij het indelen van de groepen.

Indeling: Vroeger: Morfologisch: Inwendige bouw van het organisme.
Anatomisch: Uitwendige bouw van het organisme.
Later: Biochemie: Stofwisselingen en chemische verbindingen.

Bij de indeling van de organismen volgens het ‘vierrijkensysteem’ (bacteriën, schimmels, planten en dieren) worden 5 indelingscriteria gebruikt:

Aantal cellen: Bacteriën: Eencellig
Schimmels: Een- of meercellig
Planten: Een- of meercellig
Dieren: Een- of meercellig

Celgrootte: Bacteriën: 1 - 10 µm
Schimmels: 10 -100 µm
Planten: 10 - 100 µm
Dieren: 10 - 100 µm

Organellen*: Bacteriën: Niet
Schimmels: Wel
Planten: Wel
Dieren: Wel

Celwanden: Bacteriën: Wel
Schimmels: Wel
Planten: Wel
Dieren: Niet

Voedingswijze: Bacteriën: Meeste hetrotroof
Schimmels: Meeste hetrotroof
Planten: Autrotroof
Dieren: Meeste hetrotroof

Prokaryoot (pro = voor, kryon = kern) = Hebben geen kernmembraan, dus ook geen celkern.

Eukaryoot (eu = echt, goed) = Hebben duidelijke kernmembranen en celkernen.

Autotrofe organismen = Zelfvoedend. Nemen anorganische (Water, koolstofdioxide, zouten, zuurstof) stoffen op uit hun omgeving. Hieruit maken ze de stoffen waaruit ze bastaan. Hebben geen andere organismen nodig voor hun voedsel.

Hetrotrofe organismen = Hebben wel anderen organismen nodig voor hun voedsel. Ze nemen organische stoffen op uit hun omgeving, van andere organismen. Uit die organische stoffen maken zij hun eigen organische stoffen. Hierbij zijn wel anorganische stoffen bij nodig.

*Organel = Een deeltje van een cel met een functie. Hebben membranen.

Virus = Geen organisme. Het heeft geen cellen hebben, en omdat geïsoleerde viruscellen geen levensverschijnselen hebben.

Indeling:
Afdeling - Gewervelden
Klasse - Zoogdieren
Orde - Roofdieren
Familie - Katachtigen
Geslacht - Panters
Soort - Tijger

Wat is een soort?
Soort = Organismen die behoren tot eenzelfde soort als ze in staat zijn zich onderling voort te planten en daarbij vruchtbare nakomelingen voort te brengen. De voortplanting moet onder natuurlijke omstandigheden hebben plaatsgevonden. Er zijn wel uitzonderingen op deze regel.

Populatie = Een groep individuen van dezelfde soort die in een bepaald gebied leven en samen een voortplantingsgemeenschap vormen.

Ongeslachtelijk voortplanten bij planten:
De plant produceert onvruchtbaar stuifmeel en diploïde eicellen (2n chromosomen). Deze eicellen vormen zaden zonder dat er bevruchting plaats vind. Deze planten kunnen zich niet kruissen.

Recombinatie:
Bij geslachtelijke voortplanting vind er recombinatie plaats. Er vind uitwisseling in de genen plaats. Tussen verschillende populaties vind maar soms uitwisseling van genen plaats.

Binaire (tweedelige) naamgeving:
Madeliefje: Bellis (geslachtsnaam met hoofdletter), perennis (soortaanduiding zonder hoofdletter), L (eerste letter ondezoeker die de naam heeft gegeven). Dus: Bellis perennis L.

Bacteriën
Microbiologie = Tak van de biologie die zich bezighoud met het bestuderen van bacteriën.

Pathogene bacteriën = Bacteriën die een ziekte veroorzaken.

Optimalisering = Omstandigheden zo goed mogelijk maken voor de bacterie in de hoop dat hij sneller deelt.

Cyanobacteriën = Apart rijk binnen de bacteriën. Ze bevatten chlorofyl en blauwe pigmenten. Kan tot waterbloei uitgroeien.

Endospore = Hiermee kunnen bacteriën overleven onder zeer slechte omstandigheden. Het water uit de bacterie is grotendeels verwijderd en het DNA en het cytoplasma is omgeven door de cyste: ondoorlaatbaar, beschermend kapsel. Als de omstandigheden beter worden ontwikkeld de endospore zich weer tot een normaal bacterie.

Bacteriën:
Ze zijn prokaryoot.

Het erfelijk materiaal is één kringvormig chromosoom. Bij planten en dieren zijn de chromosomen lineair (met een begin en een eind). Het DNA molecuul ligt spiraalsgewijs in de chromosoom, omringd door duizenden eiwitmoleculen. Bij bacteriën bevat een chromosoom geen eiwitmoleculen. Elk chromosoom bevat één circulair DNA-molecuul.

Sommige bacteriën hebben daarnaast nog plasmiden (kleinere circulaire moleculen). Op deze plasmiden bevinden zich ook genen. Deze genen kunnen resistentie veroorzaken tegen sommige gifstoffen.

Doordat het DNA los van het cytoplasma ligt, is het gemakkelijk te bereiken voor enzymen.

Bij bacteriën ontstaat geen spoelfiguur bij mitose (dat is wel zo bij planten en dieren). Bij bacteriën zit het kringvormige DNA molecuul ergens vast aan het cytoplasma.

Conjugatie is een proces waarbij een plasmide overgedragen wordt aan een andere bacterie.

Bacteriën worden soms ingezet bij de productie van voedingsmiddelen.

De meeste bacteriën bezitten geen chlorofyl.

Ze kunnen autotroof of hetrotroof zijn. Bacteriën en schimmels ruimen dode resten van organismen op. Hierbij worden organische stoffen omgezet in anorganische stoffen.

Indelingscriteria bacteriën:
- Stofwisselingsreacties in de cel
- Bouw van het RNA en DNA

Bouw celwand = Bestaan voornamelijk uit peptidoglycaan. Komt in geen enkel ander organisme voor. Sommige bacteriën kunnen UV-kleurstof absorberen met hun celwanden: dan zijn ze grampositief (zo niet: gramnegatief).

Schimmels
Schimmels:
Bezitten geen chlorofyl.

Ze voeden zich met dode resten van andere organismen.

Eencellig of veelcellig: Veelcellige schimmels zijn meestal opgebouwd uit lange draden (schimmeldraden, of hyfen). Ze zien er vaak pluizig uit door het netwerk van hyfen: mycelium.

Eencellige schimmels (bijvoorbeeld gisten). Ze planten zich voort door knopvorming: er komt een knop op de gistcel - de celkern deelt - een van de twee celkernen gaat in de knop - de knop gaat los.

In de celwand bij de meeste schimmels zit chitine: hoornachtige stof.

Bij sommige hyfen zijn de cellen verdeeld door tussenschotjes, bij anderen zijn er aparte cellen met een of twee kernen. Of er zijn helemaal geen tussenschotjes of aparte cellen.

Veelcellige schimmels planten zich meestal voort door sporen. Deze ontstaan aan de uiteinden van de hyfen die uit de voedselbron omhoog steken. Die sporen komen vrij en worden door een luchtstroom meegenomen. Als deze spore op een voedselbron terecht komt ontkiemt deze, die hyfe groeit dan weer uit tot een nieuw mycelium.

Sommige schimmels vormen de bovenste hyfen een compacte massa in de vorm van een paddestoel. Dan worden de spore gemaakt in de paddestoel.

De sporen van schimmels zijn haploïd.

De voortplanting kan geslachtelijk en ongeslachtelijk (sporen) plaatsvinden. Geslachtelijk: De mycelium van twee verschillende schimmels moeten in aanraking komen. De cellen smelten samen, er ontstaat een cel met twee verschillende celkernen. Hieruit ontstaan een hoop nieuwe hyfen met 2 celkernen. In speciale cellen aan de onderkant van de hoed van de paddestoel versmelten de twee kernen. Hierbij ontstaat een diploïde zygote. In die zygote vindt meiose plaats: hierbij ontstaan haploïde sporen.

Schimmels kunnen ook worden gebruikt bij het produceren van voedingsmiddelen.

Schimmels kunnen ook ziekten veroorzaken.

Schimmels worden ook gebruikt in antibiotica.

Planten
Planten:
Planten hebben celwanden rond hun cellen. Deze bestaan grotendeels uit cellulose.

Planten hebben chloroplasten in hun cellen. Chloroplasten bevatten chlorofyl. Waarmee fotosynthese kan gebeuren.

Planten zijn autotroof.

Indeling plantenrijk:
Wieren (algen) Mossen Paardenstaarten Varens Zaadplanten
Wortels x x x
Stengels x x x x
Bladeren x x x x
Hout- en bastvaten x x x
Voortplanting door sporen x x x
Voortplanting door zaden x

Paardenstaarten hebben stengels die hol en geleed zijn.

Sporenplanten = Wieren, mossen, paardenstaarten, en varens.

Vaatplanten = Paardenstaarten, varens en zaadplanten. Ze hebben hout- en bastvaten. Hierdoor kunnen ze stoffen vervoeren door de plant.

Omdat wieren en mossen geen hout- en bastvaten hebben blijven ze klein.

Sporen ontstaan:
Mossen = Sporen ontstaan in sporendoosje, dat op een steetje boven het mosplantje uitgroeit.

Paardenstaarten = Sporen ontstaan in een sporenvormend orgaantje aan het uiteinde van een stengel.

Varens = Sporen ontstaan in sporenhoopjes aan de onderzijde van de bladeren.

Plankton = Verzamelnaam voor alle micro-organismen die in water drijven.

1. Fytoplantkton: Plantaardig

→ Diatomeeen: De celwanden kunnen verschillende vormen aannemen.

2. Zoöplankton Dierlijk

Korstmos = Samenlevingsvorm van een schimmel en een alg. Ze kunnen onder slechte omstandigheden overleven.

Wieren:
Eencellig of meercellig.

Bezitten chlorofyl, maar ook andere kleurstoffen.

Het blad van de wieren: thallus.

Cellen zijn haploïd.

Geslachtelijk en ongeslachtelijk (sporen). Geslachtelijk: Het wier vormt geslachtscellen. Als er een bevruchting heeft plaatsgevonden dan: vindt in de diploïde zygote direct meiose plaats. Hieruit ontstaan haploïde sporen.

Er kan conjugatie plaatsvinden. De zygote die hierbij ontstaat ondergaat direct meiose.

Paardenstaarten:
- Hebben stengels die hol en geleed zijn.

Bladeren zijn klein en schubvormig.

Varens:
Bladeren zijn groot en ingesneden.

De nieuwe bladeren van een varen komen opgerold tevoorschijn.

Mossen: Levermossen: Komen voor op vochtige, schaduwrijke plaatsen.

Bladmossen: Groeien vaak in grote groepen bij elkaar.

Zaadplanten: Naaktzadigen: Zaden tussen schubben van kegel.

De bladeren zijn naaldvormig en schubvormig.

Bedektzadigen: Zaden in vruchten.

De bladeren hebben meestal een platte bladschijf.

Grootste deel van leven diploïd. Maar geslachtscellen haploïd.

Dieren
Dieren:
Geen celwanden.

Geen chlorofyl. Dus hetrotroof.

Bijna allemaal diploïd, Alleen geslachtscellen haploïd.

Indelingscriteria dieren:

Symmetrie: Bilateraal (tweezijdig) symmetrisch: Op 1 manier symmetrisch te delen.

Veel dieren.

Radiaal (straalsgewijs) symmetrisch: Op veel manieren symmetrisch te delen.

Holtedieren.

Asymmetrisch: Niet symmetrisch te delen.

Skelet: Exoskelet (uitwendig skelet): Mossel en insect.

Endoskelet (inwendig skelet): Mens en inktvis.

Geen skelet: Kwal. Veel dieren zonder skelet leven in water.

Eencellige

Symmetrisch Skelet

Eencellige dieren Asymmetrisch Geen skelet

Sponzen Asymmetrisch Naalden tussen de cellen

Holtedieren Radiaal symmetrisch Geen skelet

Platwormen Bilateraal symmetrisch Geen skelet

Rondwormen Bilateraal symmetrisch Geen skelet

Ringwormen Bilateraal symmetrisch Geen skelet

Weekdieren Bilateraal symmetrisch Exoskelet

Geleedpotigen Bilateraal symmetrisch Exoskelet van chitine

Stekelhuidigden Radiaal symmetrisch Endoskelet van kalk.

Gewervelden Bilateraal symmetrisch Endoskelet met een wervelkolom

Eencellige dieren:

Leven in het (meestal zoet) water.

Door osmose nemen ze voortdurend water op. Door kloppende vacuolen wordt het water eruit geperst.

Bijvoorbeeld Amoebe (zonder vorm) : Kan steeds van vorm veranderen. Door schijnvoetjes kan hij zichzelf bewegen. Hij kan zijn voedsel insluiten: fagocytose. Hij eet bacteriën die in de voedingsvacuolen worden verteerd. Onverteerbare resten worden verwijderd via het celmembraan.

Pantoffeldiertje: Trilhaartjes zorgen voor zijn beweging. Die zorgen er ook voor dat er voedsel in de celmond komt. Aan het einde van de celslokdarm is een voedingsvacuolen. Onverteerbare resten worden verwijderd via de celanus.

Oogdiertje: Beweegt zich voort met een zweephaar. Oogvlek is een lichtgevoelige plek in de cel. Ze zitten op de grens van dieren en planten. In het donker bezitten ze alle kenmerken van dieren, en hebben ze geen chlorofyl. Maar in het licht ontwikkelen er chloroplasten.

Sponzen:

Zitten vast op de bodem van de zee.

Holtedieren:

Leven in water.

Vangen prooi met tentakels.

Platwormen:

Lichaam: lang en dun.

Dwarsdoorsnede: plat.

Veel soorten leven als parasiet.

Rondwormen:

Lichaam: lang en dun

Dwarsdoorsnede: rond.

Veel soorten leven als parasiet.

Ringwormen:

Lichaam: lang en dun.

Dwarsdoorsnede: rond.

Lichaam is gesegmenteerd (opgebouwd uit schijfjes).

Weekdieren:

Schelp of huisje als skelet.

Bijvoorbeeld: Tweekleppigen: Hebben een schelp die uit 2 delen bestaat.

Slakken: Gedraaide schelp: een huisje.

Naaktslakken: Verliezen hun huisje.

Inktvissen: Inwendige schelp: zeeschuim.

Geleedpotigen:

De kop heeft ogen en antennen.

Skelet bevat chitine: daardoor is groei alleen mogenlijk bij vervelling.

Bijvoorbeeld: Duizendpoot: Lichaam opgebouwd uit segmenten (schijfjes). Elk segment heeft 1 of 2 paar poten.

Kreeftachtigen: Achterlijf bestaat uit segmenten. Voorste paar poten hebben scharen. 10 of meer poten.

Spinachtigen: Geen segmenten, acht poten.

Insecten: Lichaam: kop (ogen en antennen), borststuk (6 poten, meestal ook vleugels), en achterlijf.

Larven: Kruipt uit panser - groeit snel - en vindt een metamorfose plaats - verandering in pop of imago.

Stekelhuidigen:

Huid is bedekt met stekels of knobbels.

Leven op de bodem van de zee.

Gewervelden:

- Onderverdeeld in 5 klassen: vissen, amfibieën, reptielen, vogels, en zoogdieren.

REACTIES

J.

J.

Sorry hoor maar de eerste grote groepen zijn DOMEINEN daarna komen de rijken pas.Maar planten schimmels bacteriën dieren zijn inderdaad rijken.Maar Bacteriën en Eukaryote zijn domeinen.Kijk op bladzijde 136 van het lesboek bvj leerjaar 1 HAVO/VWO ik doelstelling 1 daar staan eerst de DOMEINEN dan de rijken.

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.