Opdracht B
Samenvatting paragraaf 2.1, 2.2 en 2.3
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk leer je met welke doelgroepen je te maken kunt krijgen in de drie werkvelden van het welzijn: sociaal-pedagogisch werk, sociaal-cultureel werk en sociale dienstverlening.
Leerdoelen van dit hoofdstuk zijn, je kunt:
De doelgroepen SPW, SCW en SD beschrijven naar:
- Cognitieve, emotionele, lichamelijke en seksuele ontwikkelingsfase
- Verstandelijke en/of lichamelijke handicap
- Aspecten van sociale kwetsbaarheid
2.2 Wat is een doelgroep?
Een doelgroep is een bepaalde groep cliënten in het werkveld. Deze cliënten kun je onderscheiden van andere groepen cliënten, wat betreft hun problemen en hun hulpvraag. En, voor wat betreft de wijze waarop wij als hulpverlener met hen omgaan; de benadering.
Doelgroep:
Een groep cliënten, die zich onderscheidt van anderen door:
- Aard van de problemen
- Aard van de hulpvraag
- De benadering door de hulpverlener
- Ontwikkelingsfase / leeftijd
- Sekse
In het vervolg wordt de volgende groepsindeling gehanteerd:
- Ontwikkelingsfase / leeftijd
- Mensen met een verstandelijke handicap
- Mensen met een lichamelijke handicap
- Sociaal kwetsbare groepen
Per doelgroep worden de kenmerken besproken.
2.3 Ontwikkelingsfasen / leeftijd
Een manier om doelgroepen te onderscheiden is op grond van de ontwikkelingsfase / leeftijd. Zo kun je in je latere beroep te maken krijgen met kleuters, maar ook met pubers of ouderen.
Ontwikkeling
Het begrip ontwikkeling duidt op een duurzame en langzame uitbreiding van iemands mogelijkheden. Duurzaam wijst op iets wat niet van een dag is, maar iets wat lang mee gaat. De ontwikkeling is geen mooi gelijklopend proces, maar gaat meestal met horten en stoten gepaard.
Hoe ontwikkelen mensen zich eigenlijk? Ontwikkeling is een ingewikkeld proces van rijping en leren. Wanneer er wordt gesproken over rijping of rijpingsprocessen, dan word er bedoeld dat iemand er aan toe moet zijn om iets te leren. De ontwikkeling van het menselijk lichaam, waarbij je vooral moet denken aan de ontwikkeling van het centraal zenuwstelsel, zintuigen, spieren en botten, moet wel zover zijn dat leren ook mogelijk is. Je kunt een baby bijvoorbeeld nog niet leren om te lopen, omdat hij nog lang niet zo ver is.
Ontwikkelingsfasen
Binnen de ontwikkeling van de mens kunnen we verschillende ontwikkelingsfasen onderscheiden. Dit zijn de periodes in het leven van de mens. Elke periode heeft zijn eigen typische kenmerken. We onderscheiden de volgende ontwikkelingsfasen:
- De baby (0 – 18 maanden)
- De peuter (18 maanden – 4 jaar)
- De kleuter (4 – 6 jaar)
- Het schoolkind (6 – 12 jaar)
- De puber (12 – 16 jaar)
- De jong volwassene (16 – 21 jaar)
- De volwassene (21 – 60 jaar)
- De oudere (60+)
De menselijke ontwikkeling loopt niet zo dat de gehanteerde leeftijdsgrenzen altijd en overal gelden. Het gaat meer om een grove aanduiding. In dit verband wordt ook wel gesproken van een ontwikkelingsplan: het tempo en de volgorde waarin de ontwikkeling plaatsvindt ligt slechts in grote lijnen vast.
Ontwikkelingsaspecten
Elke ontwikkelingsfase kun je onderverdelen in vijf ontwikkelingsaspecten. Dit zijn:
- Cognitief aspect (ontwikkeling van het denken, waarnemen, geheugen en taal)
- Emotioneel aspect (ontwikkeling van emoties, gevoelens)
- Sociaal aspect (ontwikkeling van het sociale gedrag, de omgang met anderen, van het spelgedrag)
- Lichamelijk aspect (ontwikkeling van het lichaam en de motoriek)
- Seksueel aspect (ontwikkeling van de seksualiteit en intimiteit)
De ontwikkelingsaspecten hangen nauw samen met elkaar en zijn niet altijd even makkelijk van elkaar te scheiden. Daarom worden sociaal en emotioneel soms samengevoegd tot het sociaal-emotioneel aspect.
De baby
De babyfase loopt vanaf de geboorte tot ongeveer 1,5 jaar.
Cognitief: De cognitieve ontwikkeling is bij een baby al voor de geboorte begonnen, dit blijkt uit het feit dat de baby al voor de geboorte reageert op signalen van buitenaf, bijvoorbeeld stemgeluid. Na de geboorte gaat het snel met de cognitieve ontwikkeling van een baby. Als een baby iets ziet, wil hij het niet alleen zien. Hij wil het ook aanraken, voelen, ruiken. Baby’s stoppen ook vaak dingen in hun mond, om dingen te ontdekken. Bij het ontdekken van nieuwe dingen werken alle zintuigen van de baby mee. Een baby heeft nog niet het besef zelf iemand te zijn. Hij herkent zichzelf bijvoorbeeld niet in de spiegel en als hij aan zijn voetje zit, weet hij niet dat het zijn eigen voetje is. Langzaam maar zeker gaat de baby handelingen meer bewust uitvoeren. Zoals zijn speelgoed uit de box gooien. Hij begint dan het besef te krijgen dat wat hij doet een bepaald effect heeft. Zo leert hij het onderscheid kennen tussen zichzelf en anderen.
Het leren van de baby verloopt op drie manieren:
1. Door middel van ervaren, van doen: de baby leert dingen door het zelf te doen.
2. Door middel van herhalen: de baby leert de dingen door ze eindeloos te herhalen.
3. Door middel van imiteren: de baby leert de dingen door voordoen en nadoen.
Ontwikkeling van de spraak en taal tijdens de babyfase:
4 weken Maakt keelgeluiden, reageert op belletjes
16 weken Kirt, lacht, brabbelt tegen mensen
28 weken Brabbelt tegen speelgoed, maakt eenlettergrepige klanken
40 weken Zegt een woord, doet geluiden na
52 weken Zegt twee of meer woorden, herkent voorwerpen bij naam
18 maanden Herkent plaatjes, gebruikt eigen taal, gemiddeld aantal woorden 22
Emotioneel: In het begin geeft een baby alleen uiting aan onlust en lustgevoelens, maar dit veranderd al snel. Na 4 maand kan een baby al verschil maken tussen boosheid en afkeer. Afkeer kan hij uiten door te huilen, hoesten of sputteren. Bij baby’s kunnen emoties snel afwisselen; jantje huilt, jantje lacht.
Voor een goede emotionele ontwikkeling is het belangrijk dat de baby zich goed aan de verzorger hecht. Hij zal dit doen als de verzorger betrouwbaar is voor het kind, continuïteit biedt aan het kind en responsief is. Een verzorger die voldoet aan deze voorwaarden, biedt veiligheid. Dat is de basis van de gehechtheid van het kind aan de verzorger.Vanuit hier kan het kind zich verder emotioneel, maar ook verstandelijk ontwikkelen tot grotere zelfstandigheid.
Kinderen kunnen positief of negatief gehecht zijn. Bij een positieve of veilige hechting voelt het kind zich veilig om onbevangen de omgeving te verkennen en zicht te ontwikkelen. Het zoekt bescherming en troost wanneer hij dit nodig heeft. Bij een negatieve hechting slaat het kind of door in het verkennen, ziet geen gevaar en zoekt geen steun als het die nodig heeft. Of het kind zoekt teveel bescherming en steun en durft weinig zelf te ondernemen.
Sociaal: In de eerste maanden van de sociale ontwikkeling heeft de baby vrijwel alleen maar contact met de ouders. Hij voelt zich een met hen. In het eerste halfjaar is er sprake van algemene gerichtheid op mensen. De baby lacht tegen iedereen die aardig tegen hem doet, het is een allemansvriend. Vanaf ongeveer 7 maanden ontwikkelt de baby eenkennigheid, hij wordt selectiever in zijn lachen. Hierbij ontstaat vaak ook de scheidingsangst. Hij wordt bang om in de steek gelaten te worden door zijn ouders op het moment dat hij ze niet meer kan zien. Rond het 1e levensjaar neemt de eenkennigheid weer af. Hij begint contacten te herkennen met bijvoorbeeld zijn ouders en grootouders. De baby is nog niet in staat om met anderen te spelen, wel speelt hij graag naast anderen, al dan niet met hetzelfde materiaal.
Lichamelijk: Bewegen gebeurd in eerste instantie reflexmatig, een onbewuste beweging op een prikkel van buitenaf. Deze zijn vanaf de geboorte aanwezig en verdwijnen na enkele weken tot maanden. De bewegingen worden dan bewust. De spierbeheersing ontwikkelt zich volgens een aantal principes:
- van boven naar beneden
- van dichtbij naar veraf
- van grof naar fijn
Enkele mijlpalen in de motorische ontwikkeling:
4 weken Controle oogspieren, volgt beperkt met de ogen, grijpreflex
16 weken Hoofdbalans, opent en sluit handjes, zit als hij wordt vastgehouden
28 weken Grijpt met vingertoppen, pakt blokjes over, kan omdraaien, actieve zitbalans
40 weken Goede beheersing romp en vingers, zitten, kruipen, staan wijdbeens met steun
52 weken Stapelt twee blokjes, pincetgreep, wandelt aan een hand
18 maanden Krabbelt, doet kraaltjes in een fles, stapelt blokjes, loopt
Seksueel: Seksualiteit bestaat natuurlijk niet bij een baby. Maar wanneer we seksualiteit opvatten als intimiteit, gekoppeld aan het beleven van lust, dan zien we dat een baby wel degelijk lust kan ervaren. De lustbeleving is sterk gekoppeld aan de mond, het zuigen en sabbelen, en het bijten. Deze fase word ook wel de orale fase genoemd.
Baby:
Cognitief
- grijpen is begrijpen
- ervaren, herhalen, imiteren
Emotioneel
- behoefte aan betrouwbare, continue, responsieve verzorger
Lichamelijk
- van reflexen tot zelfstandig lopen en pakken
Sociaal
- van allemansvriend tot eenkennigheid
Seksueel
- Zuigen en bijten
De peuter
De peuterfase loopt van ongeveer 1,5 tot 4 jaar.
Cognitief: Een grote cognitieve verandering bij een peuter is het gebruiken van taal. Rond hun tweede levensjaar hebben ze al een woordenschat van ongeveer 200 woorden. Peuters leren het snelst meer woorden als er veel met ze gepraat wordt en als er actief gereageerd wordt op wat ze zeggen.
Omdat ze nu leren praten, is het niet meer nodig om dingen te pakken of ernaar te grijpen. Begrijpen wordt nu praten.
Een peuter kan fantasie en werkelijkheid nog niet uit elkaar houden. Ze leven ook wel in de zogenoemde magische wereld. Hij leert van alles over zijn omgeving, maar tegelijkertijd zijn er volgens hem ook bijvoorbeeld kabouters en tovenaars in die omgeving. De werkelijkheidszin is nog niet sterk genoeg om bepaalde verschijnselen te verbannen.
Het denken van een peuter noemen we animistisch. Hiermee wordt bedoeld dat een peuter aan levenloze dingen menselijke eigenschappen toekent. Een bord dat op de grond valt is bijvoorbeeld stout, en poppen en knuffels kunnen lachen en huilen.
Een kleuter kan nog niet logisch nadenken, oorzaak en gevolg zegt hen nog niets.
Peuters begrijpen en ontdekken de wereld om zich geen via de zintuigen. Ze zijn erg ingesteld op het hanteren en ervaren van dingen om hen heen. Gaandeweg leren ze de zintuigen te benoemen, eerst het horen en zien. Maar ze leren ook te voelen of iets zacht, hard of ruw is.
De peuter heeft nog geen geweten. Hij heeft nog geen besef van goed of kwaad. Zijn zelfbeheersing hangt sterk af van invloeden van buitenaf, bijvoorbeeld goedkeuring en afkeuring.
Sociaal-emotioneel: In sociaal opzicht lijken peuters negatief. Ze ontdekken dat ze macht hebben, bijvoorbeeld door steeds nee te zeggen tegen hun moeder.
De peuter ontdekt dat hij zelf iemand is en dat hij niet hetzelfde is als zijn vader of moeder. Hij probeert ook van alles zelf, en zal dan ook vaak zeggen jij niet helpen en ikke zelf doen. Het is de fase van het egocentrisme, het kind kan alleen nog maar vanuit zijn net ontdekte eigen ik redeneren. Hier ligt de bron van zelfvertrouwen, maar ook van faalangst.
Een kind word mens tussen de mensen. Een peuter kan bijvoorbeeld wel naast een andere peuter zitten spelen, maar ze spelen nooit met elkaar. Ze imiteren elkaar wel in hun spelgedrag. Peuters kunnen niet zomaar samenspelen, dit moeten ze leren. Ze hebben ook vaak moeite met het delen met anderen. Dit komt omdat ze nog sterk gericht zijn op zichzelf; op het ik en op het mij. Dit is belangrijk om een eigen persoontje te worden.
Emotioneel brengt deze zelfstandigheid ook angst voort. Bang voor of hun moeder nog wel van ze zal houden als ze overal zo koppig nee tegen roepen, maar ook trots op hun eigen prestaties.
Het ontwikkelen van basisveiligheid, begonnen in de babyfase, gaat hier verder. Bij een ernstig tekort aan basisveiligheid kan er sprake zijn van wantrouwen van het naar volwassenen. Soms is de oorzaak gelegen in affectieve (emotionele) verwaarlozing.
Lichamelijk: Lichamelijk valt op dat de peuter al veel kan: zitten, staan, lopen. Zijn grove motoriek is sterk toegenomen. Zijn fijne motoriek ontwikkelt zich ook, maar dit heeft nog verbetering nodig.
Ook het samenspel tussen spieren en zintuigen verloopt nog niet optimaal. Zo kan de peuter wat hij ziet niet onmiddellijk vertalen in gericht gedrag. Hij grijpt bijvoorbeeld vaak mis. De ontwikkeling van de motoriek begint met grove bewegingen. Over het algemeen loopt de grove motoriek steeds een stap voor op de ermee in verband staande fijne motoriek.
Seksueel: De lust is in deze fase gekoppeld aan het zindelijk worden. De peuter moet leren zijn ontlasting op te houden en op gezette tijden te laten gaan. Dat levert onlustgevoelens op, bijvoorbeeld angst voor de WC. Maar ook lustgevoelens, bijvoorbeeld het kunnen laten gaan van de ontlasting. Daarom wordt deze fase ook wel de anale fase genoemd.
Peuter:
Cognitief:
- begrijpen is bepraten
- fantasie en werkelijkheid door elkaar
- begrijpen via zintuigen
- geen geweten van binnenuit
Sociaal-emotioneel:
- ontwikkeling zelfbeeld
- angst en ontwikkeling basisveiligheid en vertrouwen
Lichamelijk:
- ontwikkeling grove motoriek
Seksueel:
- ontdekking van lust en onlust
De kleuter
De kleuterfase loopt van ongeveer 4 jaar tot ongeveer 6 jaar.
Cognitief: Er is nog geen sprake van objectief of logisch denken, het denken wordt nog steeds beheerst door wat het kind waarneemt. Het kind ziet nog geen samenhangen en nog geen oorzaak-gevolg verbanden. De kleuter denkt nog prelogisch. Het denken is nog gericht op een toestand, niet op een proces.
Het kind is in deze fase ook nog erg egocentrisch, hij denkt vanuit zichzelf. Het denken van een kleuter kenmerkt zich ook door een enorme fantasie. Voor kleuter zijn eigen verzinsels even echt als de realiteit.
De taalontwikkeling maakt ook een sterke groei door, kleuters van ongeveer 4 jaar kennen nu al ongeveer 1500 woorden. Ze kennen hun eigen naam en kunnen al hele zinnen zeggen van meer dan 6 woorden.
De kleuter weet ook wat mag en wat niet mag. Hier zien we het begin van de vorming van het geweten. Kleuters weten wel zo’n beetje hoe het hoort, maar algemene principes die hiermee samenhangen begrijpen ze nog niet.
Sociaal-emotioneel: De sociale ontwikkeling laat zien dat de kleuter in tegenstelling tot de peuter al kan samenspelen. Samen spelen kan de vorm hebben van een rollenspel, bijvoorbeeld vader en moedertje. Ze verdelen de taken over wie wat doet. Bij de meeste kinderen ontstaan in de kleuterfase de eerste vriendschapsrelaties.
De kleuter is in staat anderen te helpen, iets met anderen te delen en met anderen mee te leven. De kleuter is nog wel kwetsbaar, ze kunnen nog niet onderhandelen en meningsverschillen in het spel leid er vaak toe dat het spel word afgebroken. De kleuter is wel meer weerbaar dan de peuter, en wil niet meer huilen als hij pijn heeft bijvoorbeeld. De kleuter is in emotioneel opzicht bezig zelfstandig te worden, maar nog vaak erg afhankelijk van de volwassene.
Lichamelijk: Zowel de grove als fijne motoriek is bij de kleuter goed ontwikkeld. De kleuter kan goed en gericht met iets gooien. Hij kan bijvoorbeeld veters strikken en een potloos vasthouden waar hij ook mee kan kleuren. Als hij rond de 6 jaar is, kan hij er ook letters en cijfers mee schrijven. Zijn oog-handcoordinatie is zo goed geworden dat hij ook iets kan natekenen.
De kleuter wordt al wat gespierder en verliest het buikje wat hij als peuter zijnde had. De kleuter is snel moe, maar ook snel weer hersteld.
Seksueel: Wat betreft de seksualiteit ligt de aandacht nu bij de geslachtsdelen. Jongetjes en meisjes in de kleutertijd zijn geïnteresseerd in hun eigen lichaam. Ze weten dat ze een dat ze een jongetje zijn of een meisje. Sommigen vinden het fijn om met zichzelf te spelen. Deze fase wordt ook wel de fassilische fase genoemd.
De kleuter:
Cognitief:
- prelogisch denken, zinnen maken, ontwikkeling geweten door indentificatie
Sociaal-emotioneel:
- pogingen tot emoties beheersen, afhankelijkheid, samenspelen
Lichamelijk:
- ontwikkeling fijne motoriek, lengtegroei
Seksueel:
- aandacht voor geslachtsdelen
Het schoolkind
De basisschoolleeftijd loopt van ongeveer 6 tot 12 jaar. Eigenlijk is de benaming van deze fase niet juist. Kinderen gaan immers al vanaf 4 jaar naar de basisschool. Maar omdat de verschillen tussen kinderen in deze leeftijd en de kleuters zo zichtbaar zijn, handhaaft men deze indeling.
Cognitief: In de ontwikkeling van het denken van het jonge naar het oudere schoolkind gebeurt er onder andere het volgende:
- Het denken wordt steeds realistischer. Het schoolkind kan steeds beter onderscheid maken tussen wat waar en wat niet waar is. Een goed voorbeeld hiervan is dat men het geloof in Sinterklaas verliest.
- Het denken wordt steeds logischer. Het schoolkind is steeds beter in staat om te zien wat oorzaak en gevolg is. Hij is in staat tot het leggen van logische verbanden.
- Het denken wordt meer abstract. Abstract denken heeft te maken met het denken over dingen die niet direct waarneembaar zijn en die ook niet aan den lijve worden ervaren. Zo heeft een kleuter bij het tellen nog zijn vingers nodig, een schoolkind doet dit uit het hoofd.
Het schoolkind is erg leergierig en op prestatie gericht, het wil zich graag vergelijken met anderen. Ze willen dingen goed doen en goed kunnen, complimenten zijn dan ook erg belangrijk. Bovendien kan een schoolkind zich ook veel beter concentreren dan een kleuter.
Emotioneel: De emotionele ontwikkeling laat een toenemende zelfstandigheid zien.
Op deze leeftijd zijn kinderen erg gevoelig voor iets moeten doen wat ze niet willen, en voor uit de toon vallen. Kinderen die vaak worden gepest, zijn vaak niet anders dan andere kinderen. Vaak is er geen enkele reden en wordt er gepest om stoer te zijn, of omdat kinderen niet op een positieve manier contact kunnen maken. De sfeer in een groep of de houding van een volwassene heeft ook invloed op het pestgedrag. Er is een 5-sporenaanpak ontwikkeld: het kind, de pester, de middengroep, de ouders/verzorgers en de school. Kinderen die vaak worden gepest kunnen zich vaak niet goed weren, het is alsof ze dat niet hebben geleerd.
Kinderen verschillen in aanleg wat betreft hun kwetsbaarheid. Maar afgezien van deze verschillen in aangeboren kwetsbaarheid en temperament, blijft het de vraag of we het vertrouwen van het kind in zichzelf en in anderen kunnen vergroten.
Iemand die zelfvertrouwen heeft en problemen alleen kan aanpakken, heeft meer kans om het er in probleemsituaties goed af te brengen, dan iemand die dat niet kan. Hoe meer het kind anderen durft te vertrouwen, hoe groter de zelfstandigheid.
Sociale ondersteuning beïnvloedt verwachtingen; positieve verwachtingen kunnen weer leiden tot veerkracht.
Sociaal: Wat betreft de sociale ontwikkeling valt op dat de samenwerking nu goed mogelijk is. Het basisschoolkind heeft zicht op wat het wel en wat het niet kan en ook op wat anderen wel of niet goed kunnen. Dat maakt dat het kind nu begrijpt wat in sociaal opzicht van hem/haar verwacht wordt en waarom.
Voor kinderen is het belangrijk zich te kunnen meten: ze willen voortdurend met elkaar wedijveren. De peergroup van het kind, word steeds belangrijker.
Ook de normen en waarden worden in deze fase niet meer uitsluitend van de ouders overgenomen, maar van de leeftijdsgenoten. Daarnaast zijn voor oudere basisschoolkinderen idolen de bron van allerlei opvattingen over goed en kwaad.
In de peergroup gaan jongens met jongens om en meisjes gaan met meisjes om. Jongens en meisjes hebben weinig belangstelling voor elkaar, behalve dat ze elkaar veel plagen.
Lichamelijk: In deze leeftijdsfase heeft het kind een goed en harmonieus gebouwd lichaam. De verhoudingen zijn perfect, de coordinatie is prima en het uithoudingsvermogen is ook goed. De verschillen tussen jongens en meisjes worden steeds groter. Jongens worden sterker en krijgen een groter uithoudingsvermogen dan meisjes. Vanaf ongeveer 11 jaar zijn meisjes daarentegen gemiddeld groter, omdat bij hen de groeispurt eerder begint dan bij jongens.
Seksueel: Tussen 5 en 7 jaar verkeren kinderen in de oedipale fase. Jongens richten zich op de moeder en meisjes zich op de vader. Zij zien de ouder van het andere geslacht als concurrent. De fase tussen 7 en 12 jaar noemen we de latentiefase, de seksualiteit komt dan tot rust. Het kind is in de ze fase sterk realiteitsgericht en druk bezig met het veerwerven van kennis en vaardigheden. Er is daarom voor op het lichaam betrokken lust weinig ruimte. Seksuele gevoelens zijn er nog niet, maar kinderen hebben in deze fase wel veel kennis van de seksualiteit.
Het schoolkind:
Cognitief:
- logisch denken als iets aanschouwelijk is
- waarom vragen; interesse in feiten
Emotioneel:
- veilig voelen als je erbij hoort
Sociaal:
- ontwikkeling peergroup
- gericht op hetzelde geslacht
Lichamelijk:
- ‘volwassener’ lichaamsverhouding
- betere fijne en grove motoriek
Seksualiteit:
- latent aanwezig
De puber
De seksuele of geslachtelijke rijping wordt ook wel de puberteit genoemd. Deze fase loopt van ongeveer 12 tot 16 jaar, omdat op die leeftijd de lichamelijk-seksuele volwassenwording over het algemeen is afgerond.
Cognitief: We zien bij een puber een voortzetting van de cognitieve ontwikkeling die we ook al bij het schoolkind waarnamen. Het denken wordt steeds logischer en abstracter. De puber is in staat tot het leggen van verbanden, hij kan samenhangen doorzien los van de concrete werkelijkheid, bijv in de wiskunde.
Hij kan overwegen hoe hij het beste kan handelen, en die dan weer wijzigen als het niet het gewenste resultaat behaalt. Hij kan hierbij volgens plan te werk gaan en ook een definitie geven aan abstracte begrippen zoals liefde en afgunst. Pubers willen redenen horen, je kunt ze niet afschepen met iets als maar het moet gewoon zo.
Wat nieuw is, is dat de puber kritischer word en dat hij in staat is tot zelfreflectie. De puber heeft zijn eigen mening en heeft dat over van alles. Een echt gefundeerde mening over hoe het wel zou moeten zijn zien we pas bij de adolescent. De puber is ook in staat na te denken over zichzelf (zelfreflectie). Hij denkt dan vooral na over het lichaam en het uiterlijk.
Sociaal-emotioneel:
Wat betreft de sociaal-emotionele ontwikkeling kenmerkt de puberteit zich door:
- Streven naar zelfstandigheid en dragen van verantwoordelijkheid
- Erbij horen, deel uitmaken van een zogenaamde peergroup
- Zoeken naar een eigen identiteit
De puber wil graag zelfstandig zijn en het liefst alles zelf doen. Hij wil graag op eigen benen staan. Maar op andere momenten, wil de puber dit niet en leunt hij heel erg op zijn ouders/verzorgers. Dit proces van losmaking en volwassenwording kan gepaard gaan met conflicten. De puber wil het liefst zelfstandig zijn, maar de ouders hebben er vaak moeite mee om hun kind los te laten en kunnen het niet altijd waarderen als de puber te pas en te onpas zijn mening geeft. Zulk soort conflicten kunnen zich ook afspelen binnen bijvoorbeeld een vereniging.
Uit onderzoek is gebleken dat er vanuit de ouders steeds meer begrip komt voor de pubers en dat ze 1 a 2 keer per week een conflict met elkaar hebben. Dit wordt niet als negatief ervaren, maar dit kan juist een positieve bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de puber.
Bij een puber word het contact met de leeftijdsgenoten steeds belangrijker. Een puber wil er graag bij horen, vandaar dat de zogenaamde peergroup ook steeds belangrijker wordt. Ze hechten dan vaak ook meer waarde aan de mening van leeftijdsgenoten over bijvoorbeeld drank en drugs, dan aan de mening van hun ouders. Erbij horen kost momenteel veel geld (qua kleding etc) vandaar dat veel pubers ook zoveel bijbaantjes hebben. Ze zijn bang om als ze niet aan de eisen van de peergroup voldoen, te worden gepest. Er niet bij willen horen of er niet aan mee willen doen, kan leiden tot pesterijen. Dit gedrag verdwijnt weer bij de adolescentie.
De puber probeert een eigen persoonlijke levensstijl te vinden. Dit doet de puber op twee manieren:
1. Hij probeert zich te spiegelen aan mensen uit zijn omgeving. Dit kunnen mensen zijn uit de peergroup, idolen of sporters. De puber wil net zo zijn, er precies zo uitzien als hen.
2. De puber doet dit door te experimenteren op verschillende gebieden. Bijvoorbeeld relaties met vriendjes en vriendinnen, drank, drugs, roken en te laat komen. Voor het ontdekken van zijn eigen identiteit is het belangrijk dat de puber tot op zekere hoogte de gelegenheid krijgt te experimenteren.
Het experimenteren kan ook vervelende kanten hebben. Het te nadrukkelijk regels overtreden kan vandalisme als gevolgd hebben, of bijvoorbeeld overmatig drank of drugsgebruik. Het kan zijn dat dit gedrag binnen een bepaald peergroup tot norm wordt verheven. In zijn drang om toch ergens bij te horen, kan de puber gemakkelijk doorslaan in zijn experimentele gedrag.
Lichamelijk: De term puberteit komt van het Latijnse woord pubescere, wat schaamhaar krijgen betekent. Het krijgen van schaamhaar is een van de lichamelijke kenmerken die optreden als gevolg van hormonale veranderingen. De verhoogde productie van oestrogeen bij meisjes en van androgeen en testosteron bij jongens, vormen de aanzet tot een aantal opmerkelijke lichamelijke veranderingen en is het begin van de puberteit. Hierbij is het opvallend dat dit meisjes zo ongeveer 2 jaar eerder begint dan bij jongens.
Bij meisjes start de groeispurt rond het 10e jaar en eindigt iets voor het 15e jaar. Het hoogtepunt ligt op 12 jarige leeftijd. Bij jongens begint de groeispurt rond het 11e jaar en eindigt rond het 16e jaar. Rond het 14e jaar is bij jongens de groeispurt het hoogst.
Het feit dat jongens langer doorgroeien dan meisjes en een hogere lengtegroei-snelheid kennen, bepalen dat jongens uiteindelijk op volwassen leeftijd gemiddeld langer zijn dan meisjes.
De botten worden ook dikker en zwaarder, bij jongens voornamelijk in de schouders en bij meisjes voornamelijk in de heupen.
De lichamelijke veranderingen kunnen bij pubers tot erge onzekerheid leiden. Alle veranderingen kunnen aanleiding geven tot twijfel en schaamte, dit gaat puur om de beleving van de puber zelf.
Een puber moet zijn aandacht wel richten op zijn eigen lichaam en er is dan ook geen enkele andere levensfase waarin het eigen lichaam en het uiterlijk zo centraal staat. De laatste jaren lijkt dit alleen maar versterkt te worden door allerlei culturele invloeden. Het veranderende lichaam en de opbloeiende gevoelens van verliefdheid zijn natuurlijk niet alleen een bron van verdriet, maar brengen ook spanning, plezier en geluk met zich mee.
Seksualiteit: naast het hechter worden van relaties met leeftijdsgenoten ontstaan er ook de eerste serieuze en nerveuze seksuele contacten: de seksualiteit ontwaakt. De genitale fase tussen de 12 en 18 jaar is aangebroken.
Uit onderzoek blijkt dat pubers steeds vroeger beginnen met het leggen van seksuele contacten. Er zijn grote verschillen in de houding ten opzichte van seksualiteit. Naast het lichamelijke is bij pubers het psychologische aspect vooral belangrijk. Ze zijn op zoek naar een bij hun sekse passende rol en staan daarbij onder invloed van de media.
Voor de beleving van de seksualiteit is het belangrijk dat niet de visuele prikkel prikkel de boventoon voert. Er is ook reuk, smaak, gehoor en gevoel bij nodig.
Invloed op de seksualiteitsontwikkeling hebben bovendien de intimiteitservaringen in de kinderjaren. Als er bijvoorbeeld een ouder is weggevallen, of er sprake is geweest van misbruik of machtsmisbruik, dan heeft dit een negatieve invloed op de seksualiteit van pubers en volwassenen. Dit kan leiden tot afwijkend seksueel gedrag.
De puber:
Cognitief:
- abstract en systematisch denken
- ontwikkeling eigen normen en waarden
Sociaal-emotioneel:
- ontwikkeling referentiegroep
- onevenwichtig
Lichamelijk:
- grote veranderingen (bij meisjes 2 jaar eerder)
Seksueel:
- (bijna) geslachtsrijp
- ontwikkelt interesse in seks
De jong-volwassene (adolescent)
Deze fase loopt ongeveer van 16 tot 21 jaar. Voor de wet volwassen, juridisch aansprakelijk, maar nog op school.
Cognitief: Het proces van abstract denken en kritisch denken wordt voltooid. De adolescent denkt ook veel minder zwart/wit dan de puber. Het verschil tussen denken en doen is grotendeels verdwenen. De adolescent handelt in grote mate overeenkomstig in zijn denken.
De adolescent gaat ook meer nadenken over politiek en religie. Opvallend is dat meisjes qua politiek meer links denken dan jongens. Van alle jongeren is er maar ongeveer 20% geïnteresseerd in politiek. Bij religie geld dat ongeveer 15% van de jongeren aangeeft dat religie veel voor hem of haar betekent.
Jongeren moeten nu wel genuanceerd leren denken aangezien ze al vrij vroeg allerlei belangrijke keuzes moeten maken. Ze hebben veel vrijheid als het gaat om het bepalen van hun eigen toekomst. De adolescent is wat we metacognitie noemen.
Metacognitie betekent dat je na kunt denken over de eigen manier van denken en leren. Je weet wat je sterke en zwakke punten zijn voor wat betreft je wijze van leren.
Emotioneel: Centraal staat het verkrijgen van positieve zelfwaardering. In deze fase staat het zoeken naar de eigen identiteit centraal. Er is vaak sprake van identiteitsverwarring. Het zoeken naar een eigen identiteit uit zich onder meer in het emotioneel onafhankelijk willen worden van de ouders, het willen bereiken van gelijkwaardige relaties met leeftijdsgenoten van beide seksen, het voorbereiden op een beroep en het kunnen dragen van eigen verantwoordelijkheid.
Sociaal: De mensenkennis neemt sterk toe. De adolescent weet hoe hij zelf in elkaar steekt, hoe hij met anderen omgaat, wat hij van anderen kan verwachten en hij kan zich inleven in een ander. De adolescent heeft empathie.
De adolescent is stabieler dan de puber. Dit is ook te merken aan contacten, die krijgen een meer duurzaam karakter. Meer dan de helft heeft op deze leeftijd ook een vaste relatie. Ze hebben ook meer verantwoordelijkheidsgevoel, waardoor ze beter met een vaste relatie om kunnen gaan.
De adolescent experimenteert ook niet meer zoveel, de drang om erbij te horen heeft hij nog wel, maar hij wil niet opgaan in een groep. Hij wil wel zijn eigen persoonlijkheid zijn.
Lichamelijk: De lichamelijke volwassenwording wordt voltooid. De laatrijpers halen de vroegrijpers geheel of gedeeltelijk in.
Jongens en meisjes behalen in de adolescentie hun maximale lichaamslengte. Alhoewel niet iedereen tevreden is met zijn uiterlijk, is men veel beter dan tijdens de puberteit in staat tot het maken van een behoorlijk realistische inschatting van de eigen lichamelijkheid. Ook accepteert en relativeert men bepaalde lichamelijke onvolkomenheden beter. Men bereikt in de adolescentie ook hun maximale spierkracht en uithoudingsvermogen.
Seksueel: Ten opzichte van de puber komt de adolescent in een rustiger vaarwater.
Het experimenteren, ook op seksueel gebied neemt af en er ontstaan meer duurzame relaties.
De jong-volwassene (adolescent):
Cognitief:
- intelligentie beter gebruiken
- concentratie neemt toe
- metacognitie
Emotioneel:
- behoefte aan zelfwaardering
Sociaal:
- sociale cognitie neemt toe
- zoeken naar eigen identiteit
Lichamelijk:
- volwassenwording
Seksueel:
- duurzamer relaties
De volwassene
Wat is volwassenheid?
- Lichamelijk volwassen: wanneer iemand volgroeid is
- Maatschappelijk volwassen: wanneer iemand stemrecht heeft en zonder toestemming kan trouwen of een eigen zaak mag beginnen
- Psychisch of geestelijk volwassen: wanneer iemand zich zelfstandig gedraagt en in staat is verantwoordelijkheid te dragen
Volwassen gedrag:
- Zelfstandig zijn en verantwoordelijkheid kunnen dragen
- Handelen overeenkomstig de eigen normen en waarden
- Maatschappelijke en culturele betrokkenheid tonen
- Duurzame relaties aan kunnen gaan en onderhouden
- Jezelf kunnen accepteren zoals je bent
- Zelf inhoud kunnen geven aan het leven
Cognitief: De volwassene leert geen nieuwe denkstrategieën bij, maar is meestal wel geïnteresseerd in het leren van nieuwe vaardigheden en het opdoen van kennis.
De cognitieve achteruitgang op oudere leeftijd is veel geringer dan de meeste mensen denken. Slechts de snelheid van het denken en het kortetermijngeheugen nemen enigszins af. Vaak weet men dit prima op te vangen door kennis, inzicht en ervaring.
Sociaal-emotioneel: Voor de volwassene tot ongeveer 40 jaar zijn er drie belangrijke dingen te melden:
- Het aangaan van een vaste relatie mogelijk uitmondend in samenwonen en/of trouwen
- De komst van een of meerdere kinderen; het ouderschap
- Het vinden van een vaste werkkring
In deze fase heeft men behoefte aan relaties voor een langere tijd.
Steeds meer relaties blijven kinderloos. Dit is nu al ongeveer 20% van alle relaties. Vaak is deze keuze bewust, maar het aantal ongewild kinderloze relaties neemt toe.
Dit komt vaak omdat men de beslissing voor kinderen steeds verder uitstelt, en met het verstrijken van de jaren neemt de vruchtbaarheid af. De komst van kinderen betekent voor mannen en vrouwen veel verandering. Momenteel werken beide ouders vaak parttime, en wordt er van de man ook meerdere dingen in het huishouden verwacht.
Rond het 40e levensjaar begint men te beseffen dat de helft van het leven er al ongeveer op zit. Soms levert dit een somber beeld op, een midlife crisis. Iedereen reageert hier anders op, sommigen sukkelen gewoon door en anderen nemen grote veranderingen. Zoals vaker op vakantie gaan, extra tijd investeren in de kinderen of de partner. Een aantal veranderd vrij ingrijpend, ze verbreken de relatie en gaan een nieuwe relatie aan met iemand die veel jonger is. Ook is het mogelijk dat men vrij plotseling van baan verandert. Na deze midlife-crisis volgt meestal een periode van relatieve rust en stabiliteit die voorduurt tot de ouderdom.
Lichamelijk: Over het algemeen voelen jong volwassenen zich jong, krachtig, energiek en fit. Ze doen vrij veel aan sport en proberen zo goed en kwaad als het kan gezond te leven.
Onder invloed van het verouderingsproces lopen dingen als kracht en uithoudingsvermogen geleidelijk terug vanaf ongeveer 35-jarige leeftijd. De meeste mensen vinden het erg moeilijk als hun haar kleur verliest en dunner wordt. Veel mensen doen er alles aan om het verouderingsproces tegen te gaan door middel van bijvoorbeeld anti-rimpelcreme. Op middelbare leeftijd merkt men dat zijn lichaamskracht afneemt, dat dingen als een leesbril noodzakelijk worden.
Op ongeveer 40-jarige leeftijd begint bij een vrouw de overgang. Dit is een periode van zo’n 15 jaar waarin de eierstokken steeds minder oestrogenen produceren waardoor uiteindelijk de menstruatie afneemt en onregelmatig word, en uiteindelijk zelfs uitblijft. Bij de man wordt de overgangsfase ook wel de penopauze genoemd.
De volwassene:
Algemeen:
- verantwoordelijkheid dragen voor eigen keuzes
- ontwikkeling eigen levensstijl
- organisatie van eigen leven
Cognitief:
- geheugen neemt af, inzicht toe
Sociaal-emotioneel:
- nieuwe intimiteit
Lichamelijk:
- vanaf 35: veranderingen
Seksueel:
- sex i.r.t. voortplanting is nieuw
De oudere
De fase van ouderdom begint rond de 60 jaar. Bij ouderen kan dementie een rol spelen.
Cognitief: De cognitieve achteruitgang is het best te vergelijken met vertraging en beperking. De snelheid van het denken neemt af, ook gaat het eigen maken van nieuwe inzichten wat moeilijker.
De achteruitgang van de waarneming en het geheugen is het grootst:
- De gevoeligheid voor prikkels wordt minder. Dit levert vermindering op van gehoor en gezichtsvermogen, maar ook van smaak en geur.
- Het onderscheidend vermogen (discriminatie) neemt af.
- Het proces van informatiewerving (opname) en –verwerking duurt langer. De reactietijd wordt groter.
- Het geheugen wordt minder, met name het auditieve kortetermijngeheugen.
Emotioneel: Wanneer iemand ouder wordt, zal hij ervaren dat niet alle wensen vervuld kunnen worden. Men ontdekt de grenzen van de mogelijkheden. Dat kan leiden tot rust. Het kan ook leiden tot verbittering. Mensen van oudere leeftijd staan ook vaker stil bij de dood dan jongeren.
Sociaal: De kleiner wordende wereld van de ouder wordende mens is te verklaren vanuit de afnemende behoefte aan sociale contacten en vanuit de omgeving die zich terugtrekt. De wereld kan kleine worden door contacten die wegvallen of een partner die overlijd. Een ouder iemand hoeft zich ook minder te bewijzen. Soms trekt iemand zich terug omdat hij de normen en waarden van de samenleving niet meer kan herkennen.
Lichamelijk: De belangrijkste lichamelijke verschijnselen zijn:
- Geleidelijke afname van het uithoudingsvermogen
- Geleidelijke toename van stijfheid
- De kans op botbreuken neemt toe
- De spierkracht neemt geleidelijk af
- Het gezichtsvermogen en gehoor nemen af
- Het reactievermogen neemt af
- Het bewegingstempo wordt lager
- De coördinatie verloopt moeizamer
Seksueel: De seksuele activiteit gaat tot op hoge leeftijd door. Hier geldt wellicht jong geleerd, oud gedaan. Men denkt dat mensen die in hun jeugd en volwassenheid een actief seksueel leven leiden, hiermee tot hun oude dag kunnen doorgaan. Blijkbaar spelen behalve biologisch/fysiologische factoren ook psychische factoren hier een rol bij.
Dementie: Naast de gewone ouderdomsverschijnselen zien we bij veel oudere mensen ouderdomsziekten optreden. Dementie is er een van. Twee veel voorkomende vormen van dementie zijn de ziekte van Alzheimer en de vasculaire dementie.
Dementie is te omschrijven als een versnelde achteruitgang van met name cognitieve functies.
Hersenfunctiestoornissen houden in dat de functies van de hersenen verstoord worden. Bijvoorbeeld door:
- Een hersenletsel, zoals een tumor of een hersenvliesontsteking
- Een ziekteproces in de hersenen
- Een aftakeling van het hersenweefsel door slijtage
Naarmate de bejaarde ouder wordt, wordt het achteruit gaan van de hersenfuncties steeds sterker. Als de achteruitgang onnatuurlijk snel verloopt, spreken we van dementie. Wanneer er sprake is van toenemende stoornissen in de bloedcirculatie in de hersenen, spreekt men van vasculaire dementie.
De oudere:
Cognitief:
- afname geheugenfunctie
- tijd voor informatie-opname neemt toe
Emotioneel:
- minder scherp oordelen of verbittering
Sociaal:
- minder behoefte aan sociale contacten
Lichamelijk:
- achteruitgang (zie ook dementie)
Seksueel:
- jong geleerd, oud gedaan
Ontwikkelingspsychologie
7.1- Samenvatting door een scholier
- Klas onbekend | 5906 woorden
- 10 januari 2008
- 270 keer beoordeeld
7.1
270
keer beoordeeld
ADVERTENTIE
Bewaar of download dit verslag!
Om dit verslag toe te voegen aan je persoonlijke leeslijsten of te downloaden moet je geregisteerd zijn bij Scholieren.com.
26.382 scholieren gingen je al voor!
Ook lezen of kijken
Student Hanne en scholier Naomi over studiekeuzes: 'Het is jouw toekomst'
Amarins (26) studeert Scheikunde in Amsterdam: 'Ik wil graag weten hoe de wereld werkt'
Riquelme (13) turnt op topniveau: 'Het is echt hard werken'
REACTIES
1 seconde geleden
G.
G.
Hallo,
Ik vond je uitreksel erg interessant en vraag me af uit welk boek het komt. Weet je de titel nog of isbn van dit boek?
Je zou me er erg bij helpen,
Alvast bedankt,
Groeten Gerlien
14 jaar geleden
AntwoordenN.
N.
hey ik vind het een heel goed verlsag ik zou graag de bronvermelding willen weten asbn en titel dan ik een stukje gebruiken en onderbouwen als dat zou mogren
13 jaar geleden
AntwoordenL.
L.
Beste,
Graag zou ik de titel/schrijver van dit boek willen weten, zodat ik deze als bronvermelding kan geven.
Ik wil namelijk bepaalde stukken tekst gebruiken voor mijn scriptie.
13 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
Ik zou ook graag de titel en schrijver van het boek weten.
12 jaar geleden
AntwoordenT.
T.
Wat zijn je gebruikte bronnen?
in verband met gebruik als theorie voor schoolproduct.
11 jaar geleden
AntwoordenL.
L.
Hoi,
ook ik zou graag willen weten uit welk boek dit komt :)
Alvast bedankt!
11 jaar geleden
AntwoordenA.
A.
Hallo allemaal dit is een samenvatting uit het boekje (Ontwikkelingspsychologie voor MZ en SMD)
Ik heb die boekje namelijke ook :)
10 jaar geleden
Antwoorden