2.1
De huid bestaat uit 3 lagen: opperhuid, lederhuid en het onderhuids bindweefsel.
De huid beschermd tegen zonnestralen.
In de kiemlaag zitten cellen die bruine kleurstof maken: pigment.
Pigment beschermt tegen UV-straling. Want te veel UV-straling kan huidkanker veroorzaken.
De huid beschermt ook tegen vuil en ziekteverwekkers. Als je een wondje hebt, zorgt je lichaam er zo snel mogelijk voor dat het wondje weer heelt. Dat gebeurd door:
- het beschadigde vaatje vernauwt. Daardoor verlies je niet zoveel bloed
- in de opening van de wand van het bloedvaatje blijven bloedplaatjes kleven. Zo gaat het voorlopig dicht.
- Het stollingseiwit (fibrionogeen), wordt omgezet in een netwerk van fibrinedraden. Onder de huid droogt het netwerk met bloedcellen op, je krijgt een korst, onder het korstje herstelt de huid zich weer, het korstje valt er dan af.
De huid zorgt er ook voor dat je temperatuur constant blijft.
- Warmte: bloedvaatjes worden wijder. (de huid wordt warmer en geeft warmte af). Als je het warm hebt, maak je zweet aan, dit verdampt en daardoor koel je ook af.
- Koud: bloedvaatjes in de huid worden nauwer (warmte vasthouden). En door de kou kan je gaan rillen, door heet bewegen van die spiertjes ontstaat warmte.
Ook door het onderhuids bindweefsel houd je lichaam wat warmte vast.
Eelt: de huid slijt snel, de cellen van de kiemlaag verhoornen sneller. De hoornlaag wordt dikker.
Likdoorn: het eelt vormt een punt die op de kiemlaag en lederhuid drukt.
Blaar: het belasten van een plek op de huid waar geen eelt zit. De hoornlaag en de kiemlaag laten zich van elkaar los. Tussen die lagen hoopt zich vocht op.
Wrat: een wrat ontstaat door een virus. De cellen in de kiemlaag gaat zich delen. Er ontstaat een gezwel.
Moedervlek: cellen met veel pigment groeien uit tot een onschuldig gezwel.
Sproeten: een groepje gewone huidcellen gaan extra pigment aanmaken.
2.2
Soms dringen ziekteverwekkers je lichaam verder binnen, je hebt dan een infectie.
Griep wordt veroorzaakt door een virus. Virussen dringen via je slijmvlies (neus en mond) naar binnen.
Griep is makkelijk over te brengen. Als er veel mensen te gelijk ziek zijn, spreek je van een epidemie.
Als je besmet bent, komen witte bloedcellen op gang. Witte bloedcellen ontstaan in je beenmerg. Er zijn meerdere soorten witte bloedcellen:
- eten: één type bloedcel komt in actie als je een wondje hebt.
Als je voor het eerst besmet raakt met een bepaalde ziekteverwekker gaat het maken van antistoffen langzaam. De ziekteverwekker gaat zich vermeerderen, je wordt ziek.
Als ze ziekteverwekker is bestreden blijven er geheugencellen over die zorgen dat bij de volgende besmetting het maken van antistoffen snel gaat. De geheugencellen worden opgeslagen in je lymfeknopen. Dit houdt in dat je immuun bent, en niet ziek wordt.
Je kunt ook worden ingeënt tegen ziektes.
1 je krijgt verzwakte ziekteverwekkers ingespoten. Je wordt niet ziek, maar je lichaam maakt wel antistoffen, dus ook geheugencellen aan.
2 soms heb je snel antistoffen nodig, als je als ziek bent bijvoorbeeld. Je krijgt dan een injectie met antistoffen.
Als je veel bloed bent verloren krijg je nieuw bloed erbij via een bloedtransfusie.
bloedgroep kenmerk Klontering met
A Antigeen A – anti B B – AB
B Antigeen B – anti A A – AB
AB Antigeen A +B – geen antistof -
0 Geen antigenen – anti A + B A – B - AB
2.3
Je lichaam probeert alle stoffen zoveel mogelijk constant te houden. Die samenstellingen worden dan ook regelmatig gemeten. Je lever speelt hierbij een belangrijke rol. De lever zorgt voor opslag, afbraak, opbouw en omzetten van stoffen.
Opslag: met een tekort of overschot van bijvoorbeeld glucose vult de lever het weer aan.
Afbraak: giftige stoffen zoals alcohol en medicijnen worden afgebroken. Maar ook dode bloedcellen.
Omzetten en opbouw: van aminozuren worden weer nieuwe eiwitten gemaakt.
Nieren helpen de lever. De nieren verwijderen afvalstoffen uit het bloed. Die afval stoffen bestaan onder andere uit:
- Afbraakproducten uit de lever, of alcohol en medicijnen.
- Een overschot aan stoffen in het bloed zoals zouten en vitamines.
- Overbodige stoffen, zoals kleurstoffen.
De nieren filteren de afvalstoffen uit het bloed. De afvalstoffen vorm met water urine. Uitscheiding betekent dus: het verwijderen van giftige, overtollige en overbodige stoffen uit het bloed.
Met een te grote hoeveelheid glucose maakt de alvleesklier insuline.
Met te weinig glucose maakt de alvleesklier glycogeen.
Met suikerziekte maar de alvleesklier niet genoeg insuline.
2.4
Sommige ziektes gaan nooit meer over, die worden chronische ziektes genoemd.
Bij sommige mensen werken de nieren niet goed meer, de functie moet dan over genomen worden. Dat kan door een dialyse-apparaat of een kunstnier.
1 op de 10 mensen in Nederland heeft last van CARA: chronische Aspecifieke Respiratoire Aandoeningen. Dit is een verzamelnaam voor 3 ziektes aan de luchtwegen.
1 Astma - meeste voorkomend. Last van benauwdheid.
2 chronische bronchitis - de luchtpijp en de bronchiën zijn ontstoken. Doordat er meer slijm aangemaakt wordt heeft de patiënt last van hoesten en benauwdheid.
3 longemfyseem - longblaasjes verliezen rekvermogen. Klacht: moe zijn. Omdat de longen minder zuurstof opnemen en daardoor minder verbranden.
Kanker blijft moeilijk om te genezen. Bij kanker blijven een aantal cellen zich maar opdelen. Die cellen vormen een tumor/gezwel. Dit kan de werking van de organen verstoren.
REACTIES
1 seconde geleden