Biologie H1 Samenvattingen
- Moeraseilanden en vetbollen
In steden kwamen ongewenste plantensoorten door een grondig onderhoud van de plantsoendiensten niet voor. Nu laten steeds meer plantsoendiensten ‘natuurlijke’ begroeiing ontstaan en neemt de soortenrijkdom (biodiversiteit) toe.
Wanneer organismen een ecosysteem beïnvloeden heten zij biotische factoren. Doet de levenloze natuur dit, dan gaat het om abiotische factoren. Een stad is een ecosysteem met eigen plaatselijke abiotische en biotische factoren.
- Biotische factoren zijn factoren die veroorzaakt worden door levende organismen en die een invloed uitoefenen op de soortgenoten en/of de individuen van een ander soort. VB. roofdier-prooi relatie
- Abiotische factoren zijn niet-levende factoren die een levend organisme kunnen beïnvloeden. VB. De temperatuur,licht,daglengte,bodemgesteldheid,water
- Een ecosysteem is het geheel van biotische en abiotische elementen die het samenleven van levende organismen in een bepaald gebied kenmerken.
- Geef het beestje een naam
De levenskenmerken zijn:
- Bestaat uit 1 of meer cellen
- Celdeling
- Voortplanten
- DNA
- Stofwisseling
- Veranderingen in de omgeving waarnemen en erop reageren
Organismen behoren tot dezelfde soort als :
- Ze overeenkomstige kenmerken hebben
- Ze zich onderling kunnen voortplanten
- Ze vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen
Alle organismen van dezelfde soort die een bepaald gebied bij elkaar leven vormen een populatie.
Een wetenschappelijke naam voor een organisme maak je zo :
1. Voorop staat de naam van het geslacht (hoofdletter)
2. Daarna komt de soortaanduiding (kleine letter)
- Rijker dan je denkt
- Alle organismen zijn ondergebracht in een van de 4 rijken :
Celwand |
Kern |
Celmembraan |
Bladgroenkorrels |
|
Planten |
x |
x |
x |
x |
Bacteriën |
x |
x |
||
Schimmels |
x |
x |
x |
|
Dieren |
x |
x |
- De 4 rijken zijn weer ingedeeld in kleinere eenheden zoals familie,geslacht en soort.
- Klein in groot
- De levensprocessen zijn op verschillende organisatieniveaus waar te nemen:
Ecologisch onderzoek:
- Beschrijvend onderzoek: Tekst of tekening
- Experimenteel onderzoek: Uitvoeren
Biologie H2
2.1
- Stappen natuurwetenschappelijk onderzoek
1. Onderzoeksvraag
2. Hypothese
3. Materiaal/methode
4.Resultaten & verwerking
5. Conclusie
6. Discussie
2.2
- Experimenteel onderzoek begint met waarnemingen en een onderzoeksvraag
- Je stelt een hypothese op en test of dat deze juist is
- De uitkomsten van het experiment verzamel je in tabellen en diagrammen
- De conclusie geeft de (on)juistheid van je hypothese aan
- Met een controle-experiment toon je aan dat geen andere factor invloed heeft op je resultaten
- Om beïnvloeding van de resultaten door proefpersonen en onderzoekers te voorkomen wordt een blind onderzoek gedaan
2.4
- Uitwisseling van stoffen tussen cel en omgeving gebeurt door de processen diffusie,osmose en actief transport.
- Diffusie en osmose zijn passief transport (er word geen energie bij verbruikt)
- Actief transport kost de cel energie
- Diffusie van water door een semipermeabel(half doorlatend) membraan heet osmose
- De osmotische waarde van een oplossing geeft aan hoe groot de concentratie aan opgeloste deeltjes is
- Als 2 oplossingen een gelijke osmotische waarde hebben zijn ze isotoon
- ATP is energie van een cel
- Osmose is het transport van water door een semipermeabel membraan richting de hoogste concentratie opgeloste stoffen
- Diffusie is het transport van vrij bewegende deeltjes door het celmembraan richting de laagste concentratie
- Turgor en plasmolyse komen alleen bij plantencellen voor,doordat plantencellen een celwand hebben.
- Turgor zorgt voor stevigheid.
- Turgor is de druk van de cel tegen de celwand
- Bij plasmolyse laat de cel los van de celwand
Biologie H3
3.1 Tijd voor de inwendige mens
- Bij atomisch onderzoek snijdt je in lijken om de bouw en werking van het menselijk lichaam te onderzoeken.
- Organen zijn onderdelen van je lichaam met een specifieke structuur en functie.
- In een torso kun je zien waar al je organen liggen.
3.2 Daar gaat hen een lichtje op
- Weefsel is een groep cellen met dezelfde bouw
- Met een lichtmicroscoop is het mogelijk om in organen weefsels en cellen te zien.
- Het celmembraan is de grens tussen de celinhoud en de buitenwereld.
- Cytoplasma is de grondsubstantie van de cel.
- Ribosomen liggen in het cytoplasma en hebben als functie het aanmaken van eiwitten.
- Het endoplasmatisch reticulum is een in het cytoplasma gelegen netwerk van buizen en gangen waar eiwitten en vetten door getransporteerd worden.
- De elektronenmicroscoop laat details in cellen zien die met een lichtmicroscoop niet te zien zijn.
3.3 begrijp jij wat je ziet?
- Celorganellen zijn kleine celonderdelen met een specifieke taak
- Chloroplasten,chromoplasten en amyloplasten heten samen plastiden
- De kleurstoffen in het vacuolevocht heten anthocyanen
- Een celkern bevat moleculen DNA
- De structuur van DNA is met röntgenonderzoek te achterhalen
- De basenvolgorde is de code voor de erfelijke informatie in de DNA-moleculen
- Een gen is een stukje DNA met informatie over één eiwitmolecuul
3.4 (on)sterfelijk?
- Bij celdeling moeten celorganellen worden bijgemaakt en de informatie uit de celkern (het DNA) moet gekopieerd en verdeeld worden over de nieuwe cellen
- Het patroon van een celdeling noem je de celcyclus (76A)
- Na een celcyclus specialiseert een van de 2 cellen zich tot een bepaalt type cel, de andere komt inde rustfase
- Stamcellen zijn niet-gespecialiseerde cellen die zich tot alle soorten cellen kunnen ontwikkelen
- Een centromeer is de plaats waar twee moleculen –na de verdubbeling van het DNA- aan elkaar blijven zitten
- Een chromosoom bestaat uit DNA en eiwitmoleculen
- Een chromatide bestaat uit DNA dat rondom eiwitten gedraaid is
- Aan elke kant van de centromeer zie je één verkorte opgerolde DNA/ eitwit touwladder , de chromatide
3.5 Cellen op hol
- Acromegalie is de buitenproportionele groei van lichaamsdelen
- De hypofese maakt groeihormoon
- Bij acromegalie maakt de hypofese teveel groeihormoon aan op de verkeerde leeftijd
- Een goedaardig gezwel is een plaatselijke celwoekering die zich niet verspreidt, hierbij gaan de cellen door met delen en slaan de rustfase over
- Straling,chemicaliën en virussen kunnen een verandering in het DNA in een cel veroorzaken, dit heet mutatie
- Bij mutatie ontstaat er een verandering in de basenvolgorde van het DNA.
- Zo’n nieuwe code veroorzaakt soms een versnelde celdeling , door deze versnelde celdeling ontstaat een gezwel
- Als kwaadaardige cellen de omliggende weefsels binnen dringen is er sprake van kanker
- Cellen van een kwaadaardig gezwel kunnen losraken en via je bloed of lymfe uitzaaien naar andere plekken in je lichaam. Je eigen cellen maken je dus ziek
- De behandeling van kanker kan doormiddel van bestraling,chemo,operaties en beenmergtransplantaties.
Biologie H4
4.1 gezonde voeding?
- Gebreksziekten ontstaan door een eenzijdig voedingspatroon
- Bij aderverkalking ontstaat er aan de binnenkant van de slagader een ophoping van vetachtige stoffen die gaan verkalken.
- Gevolgen van aderverkalking zijn dat de bloedstroom belemmert word en de wand van de slagader word minder elastisch. Ook krijgt een gedeelte van de hartspier geen zuurstof en voedingsstoffen meer, een deel van de hartspier sterft af met als gevolg een hartinfarct.
- Glycerol en cholesterol zijn meestal de boosdoenders van aderverkalking en hartinfarcten
- Verzadigde vetzuren verhogen de kans op hart- en vaatziekten
- Onverzadigde vetzuren verlagen de kans op hart- en vaatziekten
- Overmatig alcohol gebruik veroorzaakt vaak kanker in de mond,keel en slokdarm
- PAK’s (verbrand voedsel) bevat kankerverwekkende stoffen
- Vitamine C remt de productie van nitriet
- Vitamine A,C en E verlagen de kans op sommige typen kanker
4.2 Energieke voeding?
- Koolhydraten,vetten en eiwitten leveren energie
- Dissimilatie is als er energie vrij komt bij de afbraak van koolhydraten,vetten en eiwitten in de cellen
- Een deel van energie komt vrij als warmte, de rest wordt bewaard in ATP
- Zetmeel bestaat uit lange ketens samengekoppelde moleculen glucose
- Cellulose is een bestanddeel van de celwand van plantaardige cellen
- Glucosemoleculen die niet direct verbruikt worden slaat je lichaam op in de vorm van glycogeen of als vet
- Glycogeen ontstaat in lever en spieren
- Het verschil tussen anorexia en boulimia is dat patiënten met boulimia hun vasten afwisselen met ongeremde eetbuien
- Een overeenkomst tussen anorexia en boulimia is dat psychische factoren een belangrijke rol spelen
4.3 groei en onderhoud
- Actine- en myosine-eiwitten zijn moleculen die spierbeweging mogelijk maken
- Enzymen zijn noodzakelijk bij de stofwisseling in de cellen
- Door de enzymen in je cellen kunnen de chemische reacties snel genoeg plaatsvinden
- Eiwitten bestaan uit lange ketens aminozuren
- De cellen maken van aminozuren lichaamseiwitten
- Essentiële aminozuren kan je lichaam niet zelf maken
- Vitamines en mineralen spelen een rol bij allerlei stofwisselingen in je lichaam
4.4 beperkt houdbaar
- Het gebruik maken van levende cellen of onderdelen daarvan heet biotechnologie
- Micro-organismen zijn organismen die te klein zijn om met het blote oog te kunnen zien
- Conserveringsmethoden voorkomen voedselbederf
- Pasteuriseren is een proces waarbij voedsel kort verhit word waardoor de bacteriën vernietigd worden
- Steriliseren is het sterk verhitten van voedsel waarbij sporen,schimmels,bacteriën en virussen worden vernietigd
- Bij UHT-technologie word er kort superhete stoom door bv. Melk geblazen, door de temperatuurschok overleven bacteriën en sporen het niet
4.5 wat ligt er nog meer op je bord ?
- Zware metalen zijn kopen, kwik en lood
- Om smaak,uiterlijk en bewaarbaarheid van voedsel te verbeteren wordt er vaak gebruik gemaakt van hulpstoffen of additieven
- Antioxidanten zorgen ervoor dat voedsel niet verkleurd
- ADI betekent aanvaardbare dagelijkse inname
Biologie H5
5.1
- Je bent gezond als je geen lichamelijke,geestelijke of sociale problemen hebt
- Je gezondheid hangt van een aantal factoren af:
- je leefstijl
- je eigenschappen
- je omgang met andere mensen
- je leeftijd
5.2
- Je huid beschermt tegen infecties, uitdroging en UV-straling
- Bij het regelen van je lichaamstemperatuur speelt je huid ook een rol
- Je huid, slijmvliezen en maagsap voorkomen het binnendringen van ziekteverwekkers
De huid is rood en pijnlijk |
|
Vochtblaren met daaronder rode en pijnlijke huid |
|
Huid die er bruin/geel (soms wit/zwart) uitziet. Niet pijnlijk |
- Incubatietijd van een ziekte is de tijd die tussen de besmetting en de symptomen van de ziekte zit
- Fagocyten zijn de eerste cellen van het afweersysteem die indringers onschadelijk proberen te maken
- De fagocyten gaan rond een ziekteverwekker liggen, eenmaal opgenomen in de fagocyt wordt de ziekteverwekker gedood en verteerd
- Fagocyten zijn aspecifiek
- Antigenen zijn herkenningseiwitten
- Lymfocyten kunnen onderscheid maken tussen lichaamseigen en lichaamsvreemde antigenen
- Lymfocyten produceren antistoffen tegen lichaamsvreemde antigenen
- Antistoffen doden de ziekteverwekker of maken ze herkenbaar voor fagocyten
- Lymfocyten zijn specifiek
- Geheugencellen behoud je je hele leven,bij een tweede infectie met dezelfde ziekteverwekker wordt je niet meer ziek.
- Als je niet meer ziek wordt van een ziekteverwekker dan ben je immuun
- Een vaccinatie is een vorm van kunstmatige immuniteit
- Bij specifieke afweer worden er geheugencellen gemaakt
5.4
- Antibiotica remt de deling van bacteriën af
- Resistentie ontstaat wanneer organismen vaak blootgesteld worden aan een bepaalde stof
- Je kunt niet immuun worden voor het griepvirus omdat het steeds muteert
- Bij allergieën en auto-immuunziekte werkt het afweersysteem tegen onschuldige antigenen
- HIV tast je lymfocyten aan
5.5
- Alle cellen dragen antigenen op hun membraan
- Hoe groter de overeenkomst tussen de antigenen van de donor en ontvanger is, hoe kleiner de kans op afstoting
- Als je in je rode bloedcellen resusantigenen hebt, dan ben je resuspositief
- Als resusnegatief bloed bij resuspositief bloed komt dan vormen zij antistoffen
Geef/krijg |
O |
A |
B |
AB |
O |
||||
A |
||||
B |
||||
AB |
Biologie H6
6.1
- Primaire geslachtskenmerken zijn al voor de geboorte ontwikkeld
- In de puberteit komen de secundaire geslachtskenmerken tot ontwikkeling
- De hypofyse produceert hormonen die de geslachtsklieren stimuleren. Hierdoor komt de productie van geslachtscellen en geslachtshormonen opgang
- De eierstokken produceren eicellen en de geslachtshormonen oestrogenen en progesteron
- De zaadballen produceren zaadcellen en testosteron
- Bij de menstruatie wordt de verdikte wand van de baarmoeder opgeruimd
Primaire geslachtskenmerken |
Secundaire geslachtskenmerken |
|
Man |
Penis,balzak |
Beharing,verlaging stem,verhoogde spierontwikkeling,vergroting uitwendige geslachtsorganen |
Vrouw |
Schaamlippen,clitoris |
Beharing,groei borsten,uitzetten beken, lichte groei uitwendige geslachtsorganen |
6.2
- Als meisjes opgewonden raken, worden de schaamlippen dikker
- Als jongens opgewonden raken, vind er een erectie plaats
- De eikel van penis is het gevoeligste deel van het geslachtsorgaan door de vele tastzintuigjes
- De voorhuid beschermt de penis wanneer deze niet in erectie is
- De clitoris van een vrouw is qua bouw,functie en lustbeleving te verglijken met de eikel van de man
- Als een meisje klaarkomt, kunnen de baarmoederspieren een aantal keren samentrekken.
- Meisjes kunnen meerdere orgasmen achter elkaar krijgen
- Tijdens een orgasme bij een jongen trekken spieren rond de zaadleiders krachtig samen waardoor een zaadlozing optreedt
6.3
- Heteroseksueel betekend dat je gericht bent op het andere geslacht
- Homoseksueel betekend dat je gericht bent op het zelfde geslacht
- Biseksueel betekend dat je gericht bent op beide geslachten
6.4
- Aids is de meest bekendste soa
- HIV is het virus dat Aids veroorzaakt
- HIV verzwakt het afweersysteem daardoor kunnen ‘onschuldige ziekteverwekkers’ iemand fataal worden
- Door onveilig vrijen kan je besmet raken met het HIV virus
- Het virus bevind zich in de lymfe,bloed,sperma en vaginale vocht
- De soa’s chlamydia,gonorroe en syfilis zijn te behandelen met antibiotica
Pijn/branderig gevoel bij plassen,ongewone afscheiding |
Pijn/branderig gevoel bij plassen,ongewone afscheiding |
Zweertjes op geslachtsdelen/mond, |
|
Gevolgen man |
-Ontstekingen in de bijbal -Ontsteking in de prostaat -Verminderde vruchtbaarheid |
- Ontstekingen in de bijbal |
Beschadigingen aan hart,hersenen,botten en ruggenmerg |
Gevolgen vrouw |
-Ontstekingen in de eileiders |
-Eileider ontsteking |
Beschadigingen aan hart,hersenen,botten en ruggenmerg |
6.5
- Anticonceptiemiddelen voorkomen een zwangerschap
- De pil is een betrouwbaar anticonceptiemiddel
- ‘voor het zingen de kerk uitgaan’ en periodieke onthouding zijn onbetrouwbare methodes
- Betrouwbare anticonceptiemiddelen zijn : spiraaltje,vrouwen- en mannencondoom,nuvaring en zaaddodende pasta
- In de stopweek van de pil, krijg je geen hormonen meer binnen die het baarmoederslijmvlies in stand houden. Hierdoor word je ongesteld
- In de pil zit een hoeveelheid kunstmatige geslachtshormonen. Deze hormonen remmen de productie van hypofysehormonen, dus rijpt er geen eicel en heb je dus ook geen eisprong
- Anticonceptiemiddelen verhinderen de rijping van een eicel,de eisprong en belemmeren de toegankelijkheid van de zaadcellen
- Er ontstaat ook een minder dik baarmoederslijmvlies
- Een middel om innesteling van zaadcellen te voorkomen is het spiraaltje
- Morning-after pil (kan tot 36 uur na) en overtijdbehandeling (1 tot 2 weken na uitblijven van menstruatie) kunnen gebruikt worden wanneer anticonceptie heeft gefaald
- Bij sterilisatie worden bij mannen de zaadleiders doorgesneden en bij vrouwen de eileiders
- Sterilisatie is definitief
- Sterilisatie heeft geen invloed op de productie vang geslachtshormonen en ook niet op de secundaire geslachtskenmerken
REACTIES
1 seconde geleden