ZIE HET WORD BESTAND OM DE TEKST HIERONDER BETER TE BEGRIJPEN(dan is het namelijk in de originele vorm, gemaakt door mij haha)
Biologie Samenvatting Hoofdstuk 1: Stofwisseling Basisstof 1 t/m 8
Basisstof 1: Wat is stofwisseling?
Stofwisseling=totaal van alle chemische processen in je lichaam
Stofwisselingsprocessen=alle veranderingen van stoffen in een cel
Organische stoffen -> moleculen bevatten altijd een of meer atomen van C, H en O.
Anorganische stoffen -> moleculen kunnen verschillende atomen bevatten
Assimilatie(processen)=opbouw van organische moleculen uit kleinere moleculen
- Vormen organische stoffen waaruit een individu bestaat
- Wordt altijd energie gebruikt
- Energie wordt opgeslagen in moleculen van gevormde organische stoffen
- Energie in moleculen -> chemische energie
- Fotosynthese (in glucose moleculen) (lichtenergie -> chemische energie)
Dissimilatie(processen)=omzetting van organische moleculen tot kleinere moleculen
- Komt chemische energie vrij in andere vormen van energie
- Doel dissimilatie: gebruiken van chemische energie voor andere doeleinden
- Energie gebruiken voor -> bewegen, chemische processen en verwarming
- Verbranding
- Zenuwcellen kunnen Echem omzetten in Eelek als ze de impulsen geleiden
ATP (adenosinetrifosfaat)
- Echem wordt gebruikt voor -> ATP vorming
- Drie fosfaat groepen
- Tweede en derde fosfaatgroep energierijk
- Derde fosfaatgroep splitst af -> komt chemische energie vrij -> ontstaat ADP(adenosinedifosfaat)->wordt gebruikt voor levensprocessen
- ADP- molecuul en fosfaatgroep kunnen vrijgekomen energie bij dissimilatie tijdelijk opslaan
Basisstof 2: Enzymen
Lage temperatuur -> moleculen bewegen traag -> reactie komt minder snel tot stand (botsingen niet sterk genoeg)
Hoge temperatuur -> moleculen bewegen sneller
Enzymen=stoffen die chemische reacties van stofwisselingsprocessen versnellen(katalyseren)
- Enzym=eiwit
- Enzymmoleculen blijven altijd intact (maken vaak zelfde reactie mogelijk)
- Naam van enzym is afgeleid van het substraat + ase (vb. ureum +ase = urease)
Substraat=stof waarop een enzym inwerkt (te verwerken stof)
Product(van de reactie)=stof die bij een reactie ontstaat
Substraatspecifiek=enzymmolecuul past precies op substraatmolecuul
Binding tussen substraatmolecuul en enzymmolecuul -> enzym-substraatcomplex (E-S-complex)
Enzymactiviteit=snelheid waarmee een enzym een reactie uitvoert Optimumkromme:
- Afhankelijk van temperatuur
- Verband tussen enzymactiviteit(reactiesnelheid) en temperatuur ------------------------------------------------------->
- Geen enzym activiteit beneden minimumtemperatuur
- Stijgende temperatuur -> botsingen steeds krachtiger -> ruimtelijke vorm van enzymen kan veranderen => onwerkzaam
- Dus bij stijgende temperatuur neemt het aantal intacte enzym moleculen af, (is terug te zien in de optimumkromme
- Boven maximumtemperatuur ->alle enzymmoleculen ruimtelijke vorm verloren
Basisstof 3: Koolstofassimilatie
Koolstofassimilatie=vorming van glucose en zuurstof uit koolstofdioxide en water
6CO2 + 6H2O + energie -> C6H12O6 + 6O2
- Wordt energie verbruikt (meestal van licht) -> fotosynthese
- Alleen bij autotrofe organismen
Fotosynthese:
- Planten en cyanobacteriën -> hebben bladgroen -> zijn fotoautotroof
- Bladgroen in chloroplasten
- Glucose in planten -> omgezet in zetmeel (indicator is joodoplossing)
- Licht als energiebron
- Lichtenergie -> wordt chemische energie => vastgelegd in glucosemoleculen
Basisstof 4: Voortgezette assimilatie
Glucose (bij koolstofassimilatie) -> grondstof voor meeste andere organische stoffen die in planten voorkomen
Voortgezette assimilatie=vorming van deze andere organische stoffen uit glucose
- Glucose -> koolhydraten, vetten, eiwitten
- Energie verbruikt (die door dissimilatie wordt vrijgemaakt)
Monosachariden(enkelvoudige suikers)=kleinste koolhydraat moleculen
- Vb. glucose(druivensuiker) en fructose(vruchtensuiker), desoxyribose
Disacharide=twee verbonden moleculen van monosachariden
- Vb. glucose + glucose -> maltosemolecuul(moutsuiker)
- Vb. lactose(melksuiker), sacharose(riet- of bietsuiker)
Polysachariden(meervoudige suikers)=moleculen van monosachariden in een keten aan elkaar
- Plantaardige cellen -> zetmeel gevormd
- Glucose –> zetmeel (in bladeren van planten)
- Vb. glycogeen(in dierlijke cellen gevormd), cellulose(in plantaardige cellen gevormd)
- Celwand van een plant => voor groot deel cellulose
Vetten=lipiden
Vetmolecuul -> glycerolmolecuul + drie vetzuurmoleculen
Alle organismen kunnen glucose omzetten in vetten(warmte functie)
Eiwitten=proteïnen
Eiwitmolecuul=groot aantal aan elkaar gekoppelde aminozuren
Aminozuren:
- Bevat C, H, O, N atomen, soms S
- Glucose + nitraat + energie • aminozuur
- Alle organismen kunnen eiwitmoleculen opbouwen
Basisstof 5: Dissimilatie
Dissimilatie=chemische energie uit organische stoffen vrijmaken
- In elke cel non-stop (zo niet -> cel dood)
Aërobe dissimilatie van glucose:
- Met zuurstof
- Verbranding
- Alle chemische energie komt vrij
- Energie wordt tijdelijk vastgelegd in ATP moleculen
- C6H12O6 + 6O2 -> 6CO2 + 6H2O + energie
- Vindt plaats in mitochondriën
Anaërobe dissimilatie van glucose:
- Zonder zuurstof
- Komt minder energie vrij dan bij aërobe dissimilatie
- Energie wordt tijdelijk vastgelegd in ATP moleculen
- Gistcellen weinig energie nodig
- C6H12O6 -> 2 C2H6O (ethanol) + 2CO2 + energie
- Bier, wijn, brood
Melkzuurgisting:
- Anaërobe dissimilatie
- Melkzuurbacteriën breken glucose af tot melkzuur
- Melkzuur afvoer naar lever
- M.b.v. zuurstof en ATP -> melkzuur wordt glucose
- C6H12O6 -> 2C3H6O3(melkzuur) + energie
- Kaas, yoghurt, zuurkool
Dissimilatie van vetten en eiwitten:
- Vetten worden gesplitst in glycerol en vetzuren -> dan dissimileren
- Eiwitten worden gesplitst in aminozuren -> dan dissimileren -> ontstaat ammoniak
- Bij mens ammoniak -> ureum
- Bij dieren ammoniak -> urinezuur
- Ammoniak, ureum, urinezuur (schadelijke stoffen)
Basale stofwisseling:
- =grondstofwisseling van een organisme in rust
- Intensiteit=snelheid waarmee deze stofwisselingsprocessen plaatsvinden
- Afhankelijk van gewicht, geslacht en leeftijd, lichaamstemperatuur, tijdstip van de dag en jaargetijde
- Warmbloedig=constante lichaamstemperatuur
- Koudbloedig=wisselende lichaamstemperatuur
- vb. bij lagere temperatuur is intensiteit van basale stofwisseling hoger bij warmbloedige dieren
REACTIES
1 seconde geleden