Ecologie
De organisatieniveaus van de ecologie
De invloeden die afkomstig zijn uit de levende natuur zijn biotische factoren. Een koolmees bijvoorbeeld wordt onder andere beïnvloed door de insecten die ze kan vangen en door de predatoren (roofdieren) die ze moet wijken.
Ook zijn en abiotische factoren. Dit zijn factoren uit de levenloze natuur. Zo word de koolmees ook beïnvloed door bijvoorbeeld de temperatuur.
Een populatie is een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied die samen een voortplantingsgemeenschap vormen.
Binnen een bepaald gebied leven populaties van verschillende soorten. Deze populaties vormen samen een levensgemeenschap. De levensgemeenschap samen met de abiotische factoren vormen samen een ecosysteem (zoals heide of bos). Alle ecosystemen bij elkaar word een biosfeer genoemd, en is het gedeelte van de aarde en de atmosfeer dat door organismen wordt bewoond.
Voedselrelaties
In een ecosysteem hebben de verschillende populaties op vele manieren met elkaar te maken. Vooral op het gebied van voedsel.
Voedselketen: een reeks soorten waarbij elke soort voedselbron is voor de volgende soort. Het geheel van voedselrelaties in een levensgemeenschap wordt voedselweb genoemd.
Voedselketen:
Productenen(Autotroof)Consumenen van de 1ste orde etc afvaleters reducenten breken het af tot anorganische stoffen. (mineralisatie)
Ecologische piramides
Het aantal individuen per schakel van de voedselketen kan grafisch worden weergeven in een piramide van aantallen.
Hierin word weergeven hoeveel bepaalde individuen elkaar consumeren.
Ook kan een piramide van biomassa worden gebruikt door ieder gewicht van een bepaald aantal in de piramide te zetten.
Als laatste kan er ook een piramide van energie gebruikt worden. Dit geeft weer hoeveel energie in deze schakel is vastgelegd in de moleculen van organische stoffen. Een deel van deze energie wordt doorgegeven aan de volgende schakel van de voedselketen. Zo ontstaat er een ecosysteem.
In elke schakel van een voedselketen verdwijnt er energie uit de voedselketen.
Bepaling van de populatiedichtheid
Er zijn 3 manieren waarop de populatie dichtheid gemeten kan worden, afhankelijk van het soort organisme:
- Kwadrantmethode: Er worden meerdere plaatsen uitgekozen waarbij men onderzoek doet naar de begroeiing van het gehele ecosysteem.
- Lijntransectmethode: Er wordt dan een route uitgezet die door allen soorten vegetatie loopt. De verschillende vegetatietypen moeten op deze route in dezelfde verhouding voorkomen als in het gehele ecosysteem. ( Er wordt dus een lijn getrokken van links onder naar rechts boven)
- Merken en terugvangen: Deze methode kan worden toegepast op diersoorten die in de natuur minder gemakkelijk zijn waar te nemen. Deze dieren worden gevangen, gemerkt en weer losgelaten. Vervolgens wordt een tweede vangst gedaan. Uit het percentage gemerkte dieren in de tweede vangst kan de populatiedichtheid worden berekend. Deze methode kan ook gebruikt worden voor onderzoek naar de leeftijd en de migratie.
Verandereingen in de populatiedichtheid
Op de populatiedichtheid zijn veel factoren van invloed. De minst gunstige factor bepaalt hoe groot de populatiedichtheid is. Dit is een beperkende factor. De factor kan Biotisch en abiotisch zijn.
Biologisch evenwicht: Bij beide soorten schommelt de populatiedichtheid om een evenwichtswaarde.
Veranderingen in de populatiedichtheid kunnen worden geanalyseerd door bepaling van het geboortecijfer, het sterftecijfer, de immigratie en de emigratie
Populatiegroei
Er kan een J-vormige groeicurve ontstaan ( de groei groeit exponentieel) maar na verloop van tijd zullen de omstandigheden minder worden, de hulpbronnen zijn immer beperkt.
Bij soorten met een laag geboortecijfer groeit een populatie onder gunstige omstandigheden minder snel. De groei zal een S form vertonen.
Ecosystemen in verandering
Als een grote hoop zand enige tijd blijft liggen zullen er na verloop van tijd planten op groeien. Op een kaal rotsblok zijn de omstandigheden voor een gemeenschap zeer ongunstig, er is veel warm koud verschil. Door wind en vorst begint de verwering van het rotsblok. Eert ontstaat er gruis. Daarna worden er bodemdeeltjes aangevoerd die samen voor korstmossen zorgen. De korstmossen scheiden zuren af die ondergrond aantasten. Daardoor ontstaat er humus. Er kunnen zich planten gaan vestigen. De soortensamenstelling van de levensgemeenschap verandert zodat de levensgemeenschap geleidelijk in een andere overgaat. Dit heet successie.
Successie kan uitmonden in een climaxecosysteem. Voorbeelden van zulk climaxecosystemen zijn tropische regenwouden, koraalriffen en loofbossen.
Er zijn 2 soorten sucsesie:
- Primaire successie: successie die helemaal van voren af aan moet beginnen omdat er bv erosie heeft plaats gevonden
- Secundaire successie: Er zijn nog humussen en dus hoeft de natuur het niet weer helemaal op te bouwen.
Ecosystemen in Nederland
In Nederland zijn 5 ecosystemen: Duinen, Loofbossen, Naaldbossen, Heidevelden en Plassen.
Duinen:
In duinen zijn verschillende stadia van de successie te zien. De eerste planten moeten bestand zijn tegen bare omstandigheden. Eerst komt er biestarwegras gevolgd door helm en uiteindelijk door duinbos.
Naaldbos:
In Nederland word naaldbos vooral gebruikt voor de houtwinning.
Heide:
Toen mensen bossen begonnen te kapen ontstonden er de tegenwoordige heidevelden in Nederland. Hier worden vaak Schotse hooglanders gehouden om de heide te behouden.
Plassen:
Als men niet ingrijpt vindt er in de plassen langzaam verlanding plaats. De waterplaten gaan dood en de resten zingen naar de bodem, er vormt zich slib. Er kunnen dan oeverplanten in de plas groeien. Daarna komen er moerasplaten. En ten slotte zal er een broekbos ontstaan.
Loofbos:
Het loofbos is een climaxecosysteem in Nederland. Een loofbos is opgebouwd uit verschillende lagen:
Boomlaag
Kruidlaag
Moslaag
Strooisel
Competitie en cooperatie
Competitie: Concurrentie
Cooperatie:Samenwerking
Relaties tussen populaties
Ook tussen populaties vindt competitie plaats om de beschikbare hoeveelheid voedsel etc.
Symbiose: Landurig samenleven van individuen van verschillende soorten.
Hieruit kunnen we er verschillende onderscheiden:
- Mutualisme: Beide soorten hebben voordeel van het leven bij elkaar
- Commensalisme: De soorten hebben geen voordeel en geen nadeel aan elkaar
- Parasitsme: De ene soort heeft een nadeel en de ander een voordeel
Abiotische factoren:
Tolerantie: het vermogen van organismen om schommelingen in een abiotischefactor te kunnen verdragen
Verspreidingsgebied: het gebied op aarde waar individuen van een bepaalde soort voorkomen.
Temperatuur: De enzymactiviteit van een organisme is afhankelijk van de temperatuur. Bij lage temperatuur kunnen dieren met een wisselende lichaamstemperatuur niet actief zijn. In de warmere gebieden zijn de lichaamsuitsteeksels bij dieren met een constante lichaamstemperatuur groter dan in koude gebieden.
REACTIES
1 seconde geleden
A.
A.
dit is nix beter antwoorden dan samenvatting
14 jaar geleden
AntwoordenD.
D.
werden er echt bossen gekaapt?
12 jaar geleden
Antwoorden