Vwo5 Module 2: Regionale Beeldvorming

Beoordeling 3.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1335 woorden
  • 20 december 2007
  • 28 keer beoordeeld
Cijfer 3.3
28 keer beoordeeld

Hoofdstuk 1

Paragraaf 1
Iedereen heeft een beeld van de eigen wijk, gemeente en provincie. Dit noem je een regionaal beeld. Het is de indruk (perceptie) die mensen hebben van de ligging en grootte van een gebied en van de kenmerkende eigenschappen ervan.
Mensen krijgen informatie door eigen waarnemingen (primaire informatie) en door informatie van anderen (secundaire informatie). Deze informatie kan objectief en subjectief zijn. Objectieve informatie is controleerbare informatie, en berust op feiten en cijfers. Een geografisch beeld is een zo objectief mogelijk beeld waarbij wordt gekeken naar 4 dingen:
• Ligging van een gebied

• Ruimtelijke kenmerken van het gebied
• Relaties binnen het gebied met andere gebieden
• De samenhang tussen de kenmerken
Subjectieve informatie is gebonden aan personen of bedrijven en instellingen, en wordt gegeven met een bepaald doel vanuit een bepaalde opvatting. De zenders hiervan kleuren de werkelijkheid op een bepaalde manier en laten soms dingen weg. Alle informatie die een ontvanger krijgt wordt automatisch samengevoegd tot een mentaal beeld. Als deze sterk en uitgesproken is spreek je van imago.
Een regionaal beeld is opgebouwd uit een geografisch en een mentaal beeld. De mate waarin ene regionaal beeld overeenkomt met de werkelijkheid verschilt per persoon en dat ligt aan 2 soorten filters:
• Extern filter buiten het individu: dingen buiten het individu die bepaalde informatie weglaat.
• Een persoonsgebonden filter: een persoon zelf vergelijkt een gebied met het beeld dat hij er al van heeft, en slaat hierdoor alleen de informatie op die in het beeld past.

Paragraaf 2
Ruimtelijk gedrag omvat alle dingen die mensen doen en waarvoor ruimte nodig is. Hierbij spelen 3 factoren een rol:
• De wensen van de mensen: zijn het jongeren of ouderen, ondernemers of werknemer?

• Het regionale beeld dat mensen van een gebied hebben: Bijvoorbeeld als je op vakantie gaat of als ondernemer een bedrijventerrein zoekt.
• Beperkingen die het ruimtelijk gedrag beïnvloeden: Regels en wetten, waarden en normen van een samenleving of groep waartoe de beslisser hoort, of wetten die bepaalde groepen beperken in het gebruik van voorzieningen of gebieden.

Paragraaf 3
Op veel plaatsen in de wereld is het natuurlijk milieu niet zonder gevaar. Mensen hebben de neiging het gevaar natuurrampen te negeren, te minimaliseren of zijn niet in de positie iets aan de toestand te veranderen. Het mentale beeld komt niet overeen met een inschatting van de situatie zoals die zich mogelijk zal voordoen. Bij de inschatting spelen 2 factoren een rol:
• De frequentie van het voorkomen van natuurrampen: als een natuurramp minder vaak voorkomt, worden er meteen minder snel maatregelen genomen. Mensen denken vaak dat gevaar zich op andere plaatsen voordoet dan in hun eigen omgeving.
• Het kennis- en ontwikkelingsniveau van de mensen: samenlevingen met een hoog kennisniveau vertrouwen vaak op de maatregelen die ze hebben genomen. Samenlevingen met een laag kennisniveau kunnen vaak de oorzaak en gevolgen van natuurrampen niet met elkaar in verband brengen. Er zijn ook mensen die denken dat ze er niets aan kunnen doen, bijvoorbeeld door hun religieuze overtuiging.

Hoofdstuk 2

Paragraaf 1
Er zijn veel zenders die de regionale beelden van individuen en groepen proberen te beïnvloeden, en altijd met een bepaald doel:

• Beïnvloeding van nieuwsberichten: achterliggende doelstellingen bepalen zowel de selectie, de inhoud als de wijze van presentatie van het nieuws.
• Doelen die zich richten op een verkoopboodschap op economisch en commercieel terrein: een zender probeert bijvoorbeeld nieuwe bedrijven, nieuwe bewoners of nieuwe toeristen aan te trekken, door bijvoorbeeld het imago te verbeteren.
• Politieke doelen: De zender heeft een verkoopboodschap op politiek terrein.
Je regionale beeld is nooit volledig. Je kunt niet alle informatie in je opnemen die je dagelijks hoort. Je doet dit selectief door alleen de informatie op te nemen die past bij het beeld wat je al van iets hebt. Belangrijk bij het verkrijgen van een juist regionaal beeld is het vermogen tot selecteren, wat afhangt van de kennis die je hebt van de processen die in een gebied een rol kunnen spelen.

Paragraaf 2
Een zender kan voor het realiseren van zijn doel met bepaalde technieken een regionaal beeld aanbieden. Dit noem je manipulatie. Een veelgebruikte methode is het weglaten of verstoppen van storende informatie. Informatie wordt echter niet altijd met opzet weggelaten, soms is er gewoon te weinig kennis of is men niet op de hoogte van belangrijke dingen.
Kaarten en grafieken geven beknopte informatie over een gebied, en ze kunnen op verschillende manieren worden samengesteld. Kaartprojectie is de platte voorstelling van een ronde aarde. Twee bekende soorten zijn de Mercatorprojectie, waarbij gebieden dichter bij de polen een grotere oppervlakte krijgen, en de Petersprojectie, waarbij de vormen van landen worden uitgerekt.

Elke kaart is opgebouwd uit kaartelementen- en kleuren, die beeld sterk kunnen beïnvloeden:
• Door grenzen op een kaart duidelijk aan te geven kan benadrukt worden dat bepaalde gebieden erbij horen. Door grenzen weg te laten kan het land groter lijken dan in de werkelijkheid.
• Door de vorm en grootte van symbolen kunnen dingen anders lijken dan ze in werkelijkheid zijn. Door bijvoorbeeld hele dikke stippen te gebruiken om de grootte aan te geven van een kleine stad, lijkt het of er heel veel grote steden in een gebied liggen. Door bij staafgrafieken de schaalverdeling van de x-as en y-as te veranderen, kan iets heel anders lijken.
• Veelgebruikte kleuren leiding bij een gebruiker tot gewenning. Door kleuren om te draaien kan een gebruiker flink misleid worden. Ook kan met kleuren een bepaald gebied geïsoleerd aangegeven worden, door dat land een andere kleur te geven dan de omringende landen.
De keuze van klassen en klassengrenzen beïnvloedt het beeld sterk. Door bepaalde klassen groter of kleiner te maken, kan een totaal ander beeld ontstaan.

Paragraaf 3
Iedereen heeft een bepaald beeld van andere gebieden en bevolkingsgroepen. Een student, een ouder persoon, een stadsmens of een boer zullen allemaal een ander beeld hebben van bijvoorbeeld Fransen. Alleen mensen die tot eenzelfde sociale groep behoren hebben min of meer een gelijk regionaal beeld. Doordat ze dezelfde dingen doen, ontstaat een collectief mentaal beeld.
Een sociale groep bestaat uit mensen die iets met elkaar gemeen hebben, zoals:
• Sociaal-culturele achtergrond

• Economische omstandigheden
• Recreatiegedrag
• Woongebied
Er zijn zenders van de eigen sociale groep (interne zenders) en zenders van een andere sociale groep(externe zender), die een positief en negatief beeld kunnen geven:
• Negatief: Het gevoel dat een andere groep een concurrent, een bedreiging of zelfs een vijand is. Ze creëren een vijandbeeld.
• Positief: Bijvoorbeeld reisbureaus die de Nederlandse vakantiegangers door middel van zonnige stranden en lekker weer proberen positief te beïnvloeden. Ook interne zenders kunnen.

Hoofdstuk 3

Paragraaf 1
Als iemand een verkeerd beeld van een gebied heeft, kun je dit veranderen door objectieve informatie te geven zodat hij zijn beeld kan bijstellen en aanvullen. De vier onderdelen van het geografisch beeld (zie paragraaf 1) zijn uitgewerkt in een 10-puntenplan (zie bron 2, blz. 78 en 79). Hiermee kun je op een systematische manier gegevens over een gebied verzamelen en ze ordenen tot ene samenhangend geheel. Er zijn 3 fasen: de verkenning, analyse en reflectie.
Bij de verkenning geef je aan wat je precies wilt bereiken, er zijn 3 mogelijkheden:

• Het samenstellen van een compleet geografisch beeld: je moet dan alle punten van het plan afwerken, en zo alle kenmerken van het gebied verzamelen.
• Een gebied vergelijken: hierbij kan het gaan om een compleet regionaal beeld, of alleen een paar punten.
• Regionale beelden controleren: kijken of een regionaal beeld dat door de media gemaakt wordt klopt met de werkelijkheid, of dat er gemanipuleerd is.
Bij de analyse verzamel je gegevens door verschillende informatiebronnen te gebruiken. Je moet deze informatie dan zo bewerken dat je de vraag of het probleem op kunt lossen.
Bij de reflectie los je de vraag of het probleem op. Je kijkt kritisch naar de volgende punten:
• Heeft het nieuwe geografische beeld nieuwe informatie opgeleverd, en is het beeld completer geworden?
• Was je regionale beeld in overeenstemming met de werkelijkheid, of was het meer gebaseerd op een mentaal of geografisch beeld?
• Kun je nog andere informatiebronnen gebruiken om de gevonden informatie aan te vullen of te controleren, en op welke manieren zou je het gebied ten behoeve van een bepaald doel kunnen manipuleren?

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.