9.1
- Grote gebieden lozen via zijrivieren en beekjes hun water op de Rijn en Maas → monden via NL uit in zee.
- Rivieren zorgen voor de afwatering van grote gebieden, meeste neerslag via rivieren in zee terecht.
- Stroomgebied of afvloeiingsgebied → gebied van een hoofdrivier met zijrivieren en beekjes dat afwatert op zee.
- Veel rivieren beginnen hoog i/d Alpen als kleine beekjes → hier grenzen die grote rivieren aan elkaar met hun stroomgebied.
- Waterscheiding → grens tussen 2 stroomgebieden.
- Rijn is een gemengde rivier → rivier met gletsjersmeltwater en regenwater.
- Bovenloop → begin van rivier dichtbij de bron waar de erosie overheerst (vaak i/d bergen) → hellingen steil → korte afstand; groot hoogteverschil overbruggen.
- Lengteprofiel → doorsnede v/e rivier van bron tot uitmonding (in bovenloop het steilst).
- Verhang → aantal meters hoogteverschil per km rivier.
- Rivier heeft veel kracht → snijdt landschap in → erosie onder de grond → veel stenen, grind en zand komt terecht i/h water → die stenen rollen langs de steile hellingen langs de rivier naar beneden → rivier neemt ze mee, botsen tegen elkaar aan in stromende water en breken en worden afgerond. Kleine stenen en zand → schuurpapier → ondergrond uitslijpen → helling langs bovenloop blijven steil.
- Dwarsprofiel → dwarsdoorsnede rivier, staat loodrecht op lengteprofiel.
- Kerfdal → V-vormig dal.
- Verval → hoogteverschil tussen twee plaatsen (Rijn 3000m van Gotthardmassief tot Noordzee).
- Middenloop → middelste deel van lengte, verhang, kracht en snelheid neemt af. Erosie en sedimentatie zijn hier in evenwicht.
- Rivier stroomt over dalbodem → vlakke deel v/e dal, dat bij hoogwater kan overstromen.
- Benedenloop → laagste deel van rivier dichtbij monding in vlak landschap. Bij middenloop en benedenloop → vaak slingerende rivier. Grote bocht is een meander.
- De maas is een regenrivier.
- Grote rivieren belangrijk voor NL → 7 functies:
1) Mijnbouw → winning van zand en grind voor wegenaanleg, productie van beton→ grote meren ontstaan → na ontgronding → gebied geschikt voor recreatie.
2) Transportfunctie → rivieren hoofdtransportassen binnen het Nederlandse vervoerstelsel. Scheepvaart Rotterdam is motor v/d Nederlandse economie.
3) Drinkwater → belangrijk voor het westen, grondwater is hier te zout.
4) Koelwater industrie en elektriciteitscentrales → i/d zomer vaak probleem, water mag niet te warm → anders organismen dood. Gevolg gebruik van koelwater → rivieren vriezen niet meer dicht.
5) Beregening landbouwgebieden → door klimaatverandering zomers in NL langdurig droger. In de droge tijd waterstand laag → problemen voor de scheepvaart.
6) Natuurgebied → onderdeel van ecologische hoofdstructuur van NL. Een groot deel beschermd door natuurwetgeving.
7) Recreatie → watersport of genieten van natuur.
Maas: Rijn:
230 m³ per seconde. 2300 m³ per seconde.
Regenrivier Gemengde rivier
Klein stroomgebied Groot stroomgebied
Één tot twee dagen Grote vertragingstijd
Debiet-----------------
Soort rivier-----------
Stroomgebied--------
Vertragingstijd------
- Debiet → hoeveelheid water die een rivier per tijdseenheid afvoert.
- Regime → verdeling v/d waterafvoer over het jaar.
- Gemiddeld is de afvoer van de Rijn bij Lobith het hoogst i/d winter → dat komt doordat er dan nauwelijks verdamping optreedt v/d regen i/h stroomgebied i.t.t. de zomer → bodem i/d winter vochtiger → kan minder neerslag opnemen. I/d winter meer neerslag terecht i/d rivier. Sneeuw dat i/d Alpen valt smelt in voorjaar → stroomt naar de Rijn → in voorjaar hoogwater.
- In NL smeltsneeuw weinig effect.
- Combinatie van regenwater en smeltwater → afvoerpatroon regelmatig→ Rijn hele jaar bevaarbaar.
- Maas regenrivier → peil afhankelijk van regenval in stroomgebied. In de winter rivier heeft veel regenafvoer maar i/d zomer afvoer gering door verdamping.
- Maas reageert snel op schommelingen i/d hoeveelheid neerslag → omdat Maas klein stroomgebied heeft → kans is groot dat dezelfde hoeveelheid neerslag i/h hele gebied valt. Maas komt ook door Ardennen → rotsige, slecht doorlatende ondergrond → weinig neerslag infiltreert en regenwater stroomt snel af.
- Intensieve regenval in Ardennen → hoge Maaswaterstanden in Limburg: vertragingstijd → tijd tussen een regenbui en afvoergolf voor de Maas klein.
- Voor de Rijn grote vertragingstijd → oorzaak v/d afvoergolf verder van de NL grens.
- Piekafvoeren →extreem hoge afvoeren → worden bevorderd door:
1) Langdurige regen in stroomgebied →ondergrond verzadigd → weinig water opnemen → grote zijrivieren van belang. Zware regenval kan dus grote gevolgen hebben voor NL.
2) Lage temperatuur waarbij bodem in stroomgebied bevroren is → grond kan geen regen opnemen.
3) Hoge temperaturen in brongebieden van hoofd- en zijrivieren → hoger gelegen sneeuw smelt → komt terecht in rivier
4) Rotsige, stenige ondergrond → waardoor regen snel afvloeit.
- Hevige regen in NL zelf heeft weinig effect op Maas en Rijn.
- Soms weinig water door een rivier, tijdens; droge perioden i/d zomer, gesmolten sneeuw i/d Alpen en er langdurig minder water valt dan er kan verdampen.
- Lage waterstand i/d rivier kan problemen opleveren:
1) Schepen minder lading vervoeren.
2) Waterwinning wordt gevaar.
3) Rivierwater warmt snel op → ziektes ontstaan; slecht voor natuur. Elektriciteitscentrales mogen minder koelwater lozen bij hoge temperaturen → elektriciteitsproductie wordt beperkt.
4) Zout zeewater kan vanuit zee NL binnendringen → problemen drinkwaterwinning, landbouw en natuur.
- Prioriteiten gesteld aan problemen bij laagwater:
Op 1→ veiligheid en preventie onherstelbare schade prioriteit. Op 2 → nutsvoorzieningen als drinkwater en elektriciteit. Op 3 → tijdelijk beregenen van kapitaalintensieve gewassen.
Op 4 → landbouw, visserij, recreatie, industrie en scheepvaart.
- Stijging temperatuur → gletsjers in Alpen smelten en in hooggelegen gebieden i/d winter regent het vaker in het stroomgebied van de Rijn → begint te lijken op regenrivier met dus onregelmatige afvoer oftewel verhoogde piekafvoer.
- Stijging temperatuur → meer neerslag i/d winter → waterstanden hoger.
- Klimaatverandering → warmere zomers → verdamping neemt toe en afvoer van rivierwater wordt kleiner: de afvoer van rivieren zal onregelmatiger worden.
- Stijging van gemiddelde zeeniveau → heeft invloed op waterstand i/d riviermondingen vlakbij zee. Hoogwater belemmert wegpompen van water naar zee.
9.2
- Vanaf 1000 aanleg van dijken, eerst: dwarsdijken → dijken loodrecht op de stroomrichting van de rivier, omsluiten niet een heel stuk land zoals in de polder. Beschermen van klein stroomafwaarts gelegen gebied tegen overstroming bij hoogwater.
- I/d zomer stroomt de rivier door smalle bedding: zomerbed.
- Winterbed → brede bedding van een rivier tussen twee winterdijken. Wordt gebruikt als de rivier hoog staat. Gebied tussen twee zomer- en winterdijk heet uiterwaard.
- Het winterbed omvat de uiterwaarden, het zomerbed niet.
- Zomerkade zorgt ervoor dat uiterwaarden niet overstromen.
En kunnen worden gebruikt om vee te laten grazen.
- Gevaar voor overstromingen wordt versterkt doordat
Rivieren geen klei en zand meer kunnen afzetten in het
bedijkte land.
- Veiligheidnormen voor dijken in wet vastgesteld → Nederland verdeeld in dijkringen of dijkringgebieden → dat zijn gebieden die omringd zijn met een primaire waterkering → dat zijn duinen , dijken e.a. waterkerende bouwwerken die water van zee en rivieren moet tegenhouden.
- Als een dijk doorbreekt, loopt het binnendijksgebied onder water.
- Compartimentering → door in een dergelijk dijkringgebied extra dijkjes aan te leggen, kan het gebied ook worden opgedeeld. Een gebied loopt dan niet helemaal onder maar in etappes.
- Vroeger waren dwarsdijken een primitieve voorloper van compartimentering.
- Dwarsdijken bestaan nog steeds.
- Maatgevende afvoer → maximale hoeveelheid waterafvoer die men voor een rivier verwacht.
- Grondwater wordt langzaam aan rivieren afgegeven. Maar regen dat niet in de grond kan dringen vloeit heel snel af: asfaltwegen.
- Verstedelijking → zorgt voor verstening van het oppervlak → regenwater kan bodem niet binnendringen. Deze ingrepen hebben dus veel invloed op de snelheid v/d waterafvoer.
- Ontbossing in stroomgebied of aanleg van greppels en sloten om landbouwgebieden te ontwateren → water stroomt dus snel naar rivier → ontstaan van pieken in de afvoer en afvoer wordt onregelmatiger.
- Normalisatie → alle ingrepen die de rivier ontdoen van zijn grillige karakter, die zorgen voor snellere afvoer v/h water en de rivier bevaarbaar maken; bochten zijn afgesneden om rivier korter te maken en obstakels die stroming kunnen hinderen worden weggehaald.
- Aanleg van kribben → dit zijn korte stenen dammen i/d rivierbedding, haaks op de zomerkade → hierdoor rivier smaller → rivier zoekt ruimte i/d diepte → vaargeul dieper en blijft beter op zijn plaats.
- Stuwen → bouwwerken van schuiven die het waterniveau reguleren.
- Stuw wordt gesloten → kan het water niet stromen en gaat stroomopwaarts v/d stuw
stijgen → rivier krijgt genoeg diepte voor de scheepvaart.
- Kanalisatie van een rivier → aanleg van stuwen.
- Stuwen gesloten → schepen varen via sluizen (naast stuwen gebouwd).
- Aantal stuwen op regelmatige afstand van elkaar zorgen voor voldoende diepgang v/d rivier → traject blijft hele jaar bevaarbaar.
9.3
- Het voorkomen van overstromingen → drietrapsstrategie:
1) Vasthouden → i/d bovenloop moet overtollig water zoveel mogelijk worden vastgehouden i/d bodem en i/h oppervlaktewater.
2) Bergen → bij veel regen → overtollig water opslaan in retentiebekkens langs de rivier → dit zijn gebieden die bij hoogwater mogen overstromen.
3) Afvoeren → van water in de rivier → water voldoende ruimte geven en er niet zo snel mogelijk van af willen.
- Dijkverhoging en dijkversterking zijn maatregelen om hogere afvoeren tegen te gaan.
Nadelen:
→ lukt niet altijd omdat de ondergrond in sommige gebieden slap zijn.
→ hoge waterstanden kunnen bij hoge dijken hoog oplopen.
→ nadelige gevolgen voor natuur, landschap en cultuurhistorische waarden.
- Verschillende typen maatregelen mogelijk om rivieren meer ruimte te geven:
1) Verdieping uiterwaarden → meer water kan worden afgevoerd door winterbed.
2) Graven van nevengeulen in uiterwaard → vergroot de doorstroom van winterbed zonder de gehele uiterwaard te vergraven.
3) Graven van hoofdgeulen → dit zijn geulen met dijken erlangs die aftakken v/e rivier om een deel v/h water via een andere route af te leggen. Bij hoogwater vindt er opstuwing plaats → omdat water niet snel genoeg weg kan.
4) Verbreden van winterbed → het landinwaarts verplaatsen van de winterdijk → doorstroomcapaciteit van rivier neemt toe.
5) Verwijderen van obstakels die doorstroming belemmeren.
6) Verlaging van kribben → zorgt ervoor dat water gemakkelijker kan worden afgevoerd, functie van kribben wordt behouden.
7) Verdieping van zomerbed → rivier kan bij hoogwater meer water afvoeren (nadeel; duur, en er moet gebaggerd worden)
8) Tijdelijke berging in retentiebekkens.
- Rivierbedverruiming → maatregelen die de doorstroomcapaciteit van een rivier verruimen.
- Voorbeeld v/e dergelijk natuurontwikkelingsproject is de Millingerwaard → een uiterwaard i/d binnenbocht van een Waalmeander.
- Watertoets → toets om na te gaan of de ruimte voor water niet wordt belemmerd bij bouwplannen.
- Noodoverloopgebieden → gebieden die alleen in uitzonderlijke situaties onder water worden gezet om stroomafwaarts overstromingen te voorkomen.
- Voorbereiding op ramp essentieel:
1) Verbeteren waarschuwingssystemen voor hoogwater
2) Voorbereiding van mensen over overstromingen.
3) Verzekering tegen overstromingschade.
9.4
- Boezem → stelsel van wateren die tot voorlopige berging v/h polderwater dienen, wanneer dit niet direct op buitenwater geloosd kan worden.
- Bodemdaling heeft twee oorzaken:
1) Laagveengebieden zijn de laatste 1000 jaar geleidelijk ontwaterd → het droogliggende veen oxideerde langzaam aan de lucht → het verdampte eigenlijk waarbij koolzuurgas in de lucht verdween → grondoppervlak steeds lager.
2) Geologische oorzaak → beweging van de aardkorst.
- Door de bodemdaling stijgt de zeespiegel relatief ten opzichte van NL.
- Op veel plaatsen in NL worden er waterbergingsgebieden aangewezen → deze gebieden mogen onderlopen bij extreme neerslag → beperking wateroverlast in andere gebieden.
- Waterbeheer i/d de stad ook drietrapsstrategie: vasthouden, bergen en afvoeren.
Voorbeelden van maatregelen in de stad:
1) Leidschendam → bouw van unieke ondergrondse polderwaterberging.
2) Zwolle → reservoirs.
3) Enschede → ingenieus gotenstelsel (wadi’s).
- Mensen zelf ook initiatief nemen:
1) Regenton aanschaffen.
2) Regenpijp afkoppelen van het riool.
3) Beplanting in de tuin.
4) Dakbegroeiing aanleggen.
Hoofdstuk 9, Rivieren water
5.3
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden
J.
J.
Heyy zuper bedankt voor dit verslag. Ik ga hem zekr gebruiken in de totetsweek
10 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
Hallo, Jelle hier weer. Ik wil graag zeggen dat ik al een aantal maanden struggles heb met mijn leven. Ik slik hierdoor ook anti-depressiva en meerdere vloeistoffen. M
10 jaar geleden
Antwoorden