Hoofdstuk 7: Werk aan de wereld.
§ 1: De landbouw verandert, maar waarom?
Er zijn verschillende manieren om geld te verdienen: 1. De primaire sector: dat is de sector waar de producten rechtstreeks uit de natuur worden gehaald -> landbouw, mijnbouw en visserij.
2. De secundaire sector: dat is de sector waar de producten uit de natuur worden bewerkt en/of verwerkt -> industrie, bouwnijverheid en nutsbedrijven.
3. De tertiaire sector: dat zijn alle dienstverlenende activiteiten -> winkels, transport en onderwijs.
Landbouw is een verzamelnaam voor: de akkerbouw, veelteelt, tuinbouw, fruitteelt en de bosbouw.
Vroeger was er voornamelijk zelfvoorzienende landbouw en dat betekende een gemengd bedrijf -> akkerbouw en veeteelt.
Tegenwoordig is er alleen nog maar commerciële landbouw -> schaalvergroting, streven voor meer opbrengst is meer verdienen door middel van:
1. bedrijfsvergroting
2. mechanisatie
3. specialisatie
4. intensivering -> het streven naar een hogere opbrengst per hectare.
De schaalvergroting wordt nog versterkt door het instellen van garantie prijzen -> Vaste minimum prijzen die de boeren altijd krijgen. Door garantieprijzen ontstaan productie overschotten en mest overschotten.
§2: Hoezo problemen
de boer probeert minder afhankelijk te zijn van natuurlijke omstandigheden d.m.v.:
1. regelen van de grondwaterstand:
a. drainage -> het afvoeren van het overtollige water door buizen.
b. Irrigatie -> het sproeien zodat het land niet uitdroogt
c. Bemaling -> wegpompen van het overtollige water.
2. luchtigheid van de bodem -> ploegen
3. vruchtbaarheid van de bodem -> bemesting
a. stalmest
b. kunstmest
4. reliëf: -> egaliseren + terrasseren.
5. klimaat ->
a. kastuinbouw
b. bio-industrie
Door schaalvergroting is er in de landbouw behoefte aan ruilverkaveling -> dat boeren onderling stukken grond ruilen om een groter aan een gesloten stuk te krijgen. Nadeel= het landschap wordt saaier en eentoniger, daarom vindt er tegenwoordig meer landinrichting plaats -> landinrichting is aandacht voor natuur, milieu en recreatie.
Ook probeert de overheid de nadelen van schaalvergroting tegen te gaan d.m.v.:
1. subsidie op bedrijfsbeëindiging
2. productiequota (hoeveel er geproduceerd mag worden)
3. mestboekhouding (hoeveel mest er geproduceerd, verwerkt, verplaatst wordt.
§ 3: waar vind je de echte landbouwgebieden.
De landbouw is afhankelijk van:
1. natuurlijk factoren
2. menselijke, sociale factoren
mondiaal niveau (de hele aarde): - weinig, geen landbouw -> Noord Europa - extensieve landbouw -> Zuid Amerika - intensieve landbouw -> Noord Amerika + deel van Azië
continentaal niveau (werelddeel): - weinig, geen landbouw -> Noord Europa - akkerbouw, veeteelt -> Engeland, Nederland - mediterrane -> Spanje nationaal niveau (land): - akkerbouw -> Flevoland - veeteelt -> Friesland - tuinbouw ->Betuwe - bio-industrie -> Gelderland
§ 4: Industriële productie, hoe gaat dat?
Drie productfactoren die nodig zijn voor elk bedrijf:
1. arbeid: mensen die bij het bedrijf werken
2. natuur: mensen die met natuurlijke dingen werken
3. kapitaal: dingen die nodig zijn om een bedrijf te laten werken, bijv. transport.
Ook industriële bedrijven streven naar schaalvergroting en dus naar meer winst.
Verplaatsing van onderdelen van het bedrijf. De producerende onderdelen worden verplaatst naar landen met lagere arbeidskosten -> o.o.l (onder ontwikkelde landen) -> de periferie.
Stuwende bedrijven: Bedrijven die hun producten ook buiten hun eigen gebied verkopen -> trekt ook werkgelegenheid aan.
Verzorgende bedrijven: Bedrijven die hun producten alleen in hun eigen gebied verkopen.
§5: Waar vind je de industrie en waarom daar?
Waar een bedrijf zich vestigt is afhankelijk van de vestigingsfactor of de locatie van de vestigingsfactoren:
1. aanwezigheid van grondstoffen, brandstoffen en hulpstoffen
2. agglomeratievoordelen
a) grote arbeidsmarkt -> hoogopgeleid
b) grote afzetmarkt
c) veel bedrijven
- leveranciers
- afnemers
- dienstverlenende bedrijven (transport, schoonmaker)
3. gunstige verkeersligging -> afvoeren, aanvoeren
§6: teriairisering
toename van het aantal mensen dat werkzaam is in de dienstensector is er in twee delen:
1. commerciële diensten zijn gericht op het maken van winst bijv. winkels
2. maatschappelijke diensten zijn niet gericht op het maken van winst bijv. school
waar bepaalde diensten zich vestigen is afhankelijk van:
1. draagvlak, het aantal mogelijke klanten in een bepaald gebied
2. de drempelwaarde, het minimum aantal klanten dat gebruik moet maken van een dienst om deze rendabele/ winstgevend te laten zijn.
3. reikwijdte, de maximale afstand die klanten willen afleggen om een bepaalde dienst te gebruiken.
Verzorgingsgebied is het gebied dat gebruik maakt van de aanwezige diensten.
Kleine kernenproblematiek -> het verdwijnen van voorzieningen uit kleine dorpjes omdat de mensen wegtrekken -> voorzieningen halen de drempelwaarde niet dus sluiten -> nog meer mensen trekken weg -> uiteindelijk verlaten dorpjes
Oplossingen:
1. reikwijdte groter -> rijdende voorzieningen zoals een bibliobus
2. subsidie geven om de voorzieningen in stand te houden
3. drempelwaarde verkleinen -> voorzieningen combineren.
§7: hoe zijn de diensten verspreid?
Lokaal
Meeste diensten in het stadscentrum
Tegenwoordig is er sprake van uitschuiving -> steeds meer bedrijven vestigen zich aan de rand van de stads omdat:
1. lagere grondprijs
2. beter bereikbaar
3. meer uitbreidingmogelijkheden
4. meer parkeerruimte
nationaal
meeste diensten in steden van west Nederland zoals R’dam en A’dam.
Tegenwoordig is er sprake van uitschuiving -> steeds meer bedrijven vestigen zich in Brabant en Gelderland omdat:
1. lagere grondprijs
2. beter bereikbaar
3. dichter bij de Europese afzetmarkt
§9: hoe gaat het met de landbouw in Rusland
- vrijemarkteconomie -> kapitalisme - planeconomie -> communisme -> staatsbemoeienis - kolchoz -> collectieve boerderij -> aantal boeren - sovchoz -> staatsboerderij -> loonarbeiders
begrippen
§1 gemend bedrijf landbouwbedrijf dat vroeger veel voorkwam, waarbij de akkerbouw in dienst stond van de veeteelt. Mechanisatie vervangen van menselijke of dierlijke arbeidskracht door machines. Specialisatie het zich toeleggen op een bepaald product. Intensivering verhoging van de opbrengst per hectare of per dier. Bio-industrie landbouwbedrijf waar grote aantallen dieren gehouden worden in stallen of hokken; het veevoer wordt meestal gekocht. Garantieprijzen de prijs die een landbouwer ontvangt voor zijn product, of er nu vraag naar is of niet.
§2
drainage het afvoeren van het wateroverschot met een buizensysteem onder de grond.
Irrigatie kunstmatige bevloeiing van het land.
Ruilverkaveling herinrichting van een landbouwgebied, waarbij een boer grotere, aaneengesloten stukken grond (kavels) krijgt.
Landinrichting landschapsontwikkeling waarbij naast de landbouw ook de natuur en recreatie een plaats krijgen in het landelijk gebied
Overproductie een zo grote productie dat het aanbod groter is dan de vraag.
Overbemesting verspreiding van meer mest op het land dan voor de groei van de gewassen nodig is.
§3 indirecte werkgelegenheid personen die werken bij bedrijven die afhankelijk zijn van andere bedrijven.
§4
productiefactoren natuur, arbeid en kapitaalgoederen.
Eindproduct een product dat geschikt is voor de klant.
Multinational een grote onderneming met een of meer vestigingen in het buitenland
Stuwend bedrijf de producten worden vooral buiten het gebied afgezet. Er stroomt geld naar het gebied toe.
Verzorgend bedrijf het bedrijf zet vooral producten in het gebied af. Er stroomt geen geld naar het gebied toe.
§5 vestigingsplaatsvoordelen redenen waarom een bedrijf zich op een bepaalde plaats vestigt. Voorbeelden zijn arbeids- en afzetmarkt, de beschikbaarheid va grondstoffen of energiebronnen en een goede verkeersligging. locatievoordelen hetzelfde als vestigingsplaatsvoordelen. Agglomeratievoordelen de voordelen voor bedrijven die ontstaan door de aanwezigheid van veel mensen en bedrijven in een gebied.
§6 Tertiairsering de vergroting van het aandeel van de dienstensector in de totale werkgelegenheid van een gebied. Draagvlak het aantal mogelijke klanten voor een product of dienst. Drempelwaarde het minimum aantal klanten dat nodig is om een dienstverlenend bedrijf in stand te houden. Reikwijdte de maximale afstand die iemand wil afleggen om van een dienst gebruik te maken.
§7 achterland het gebied dat voor de in- uitvoer afhankelijk is van een (lucht)haven. Distributiecentrum vanuit een plaats worden goederen verspreid over een greoot gebied. Mainport centrale toegangspoort tot een gebied, bijv. een grote zeehaven of luchthaven. Keepfactoren gunstige locatievoordelen in het gebied waar het bedrijf zit.
REACTIES
1 seconde geleden
S.
S.
het werkt heel goed want heb er een 9.3 mee gescoord dus dankjewel voor de samenvatting
13 jaar geleden
Antwoorden