hoofdstuk 4.2 t/m 4.9

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1690 woorden
  • 2 augustus 2013
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
1 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Paragraaf 2:

De Maas en de Rijn hebben onderweg naar Nederland heel veel zijrivieren gehad.

Het geheel van hoofdstroom en zijtakken noem je het stroomstelsel.

Een stroomstelsel kun je verdelen in 3 delen:

  1. Bovenloop: Hoog in de bergen, rivier stroomt snel. Vlechtend. Smal. Afzetting: Grint.
  2. Middenloop: Het middelste deel waar de rivier door een dal loopt waar hij zich heeft ingesneden. Afzetting: Grof zand.
  3. Benedenloop: De rivier stroomt in laagland door een overstromingsvlakte. Meanderend. Breed. Afzetting: zand en klei.

Tussen het punt waar de Rijn Nederland binnenkomt en waar het de zee in gaat zit een hoogteverschil van maar 14 meter. Dit hoogteverschil noemen we het verval.

Het hoogteverschil per kilometer is maar 8cm. Dat is het verhang.

Door het verhang neemt de stroomsnelheid af en gaat de rivier slingeren (meanderen)

Elke rivier heeft een verzamelgebied waarbinnen alle neerslag via de zijrivieren uiteindelijk in de hoofdrivier stroomt. Zo’n gebied heet een stroomgebied. (Rijn: 185000 vierkante km, Maas: 36000 vierkante km) Zo’n gebied wordt begrenst door waterscheidingen (grenzen waardoor stroomgebieden van elkaar gescheiden worden). Meestal zijn dit gebergten of andere verhogingen in het landschap. Door verschillende factoren, zoals afzettingen, kan regenwater vertraging oplopen om bij de grote rivier uit te komen. Deze tijd heet vertragingstijd.

Rivieren worden gevoed door regenwater, smeltwater of een combinatie van beide. Als gevolg hiervan varieert de waterafvoer gedurende een jaar. Dit noemen we het regiem. Debiet = waterafvoer (hoeveelheid) van een rivier op een bepaald moment (sec) op een bepaalde plek.

Het regiem is meestal kenmerkend voor een bepaald type rivier:

  • Gletsjerrivier: Gevoed met smeltwater uit bergen. In het voorjaar komt het smeltwater vooral, als de gletsjers van de berg af smelten. Dan staat de rivier ook hoger dan normaal.
  • Regenrivier: Gevoed met regenwater. Hoge waterafvoer in de natte maanden van het jaar. Voorbeeld: de Maas.
  • Gemengde rivier: Gevoed door smelt- en regenwater. Voorbeeld: de Rijn.

Als het waterpeil sterk stijgt, spreek je van een piekafvoer.

Bij veel verschil in weersituaties kunnen piekafvoeren tot overstromingen leiden.

Paragraaf 3:

De oeverwal is een zandrug naast de rivier, ontstaan door sedimentatie (zand) bij overstroming.

De kom is een afgelegen gebied naast de rivier waar klei in is afgezet.

Voor extra versteviging buiten de oeverwal kwamen er grote dijken, parallel aan de rivier. Dit waren de winterdijken. Omdat deze dijken nog wel eens doorbraken, gingen mensen hun eigen woning ook beschermen met zelfgemaakte ophogingen: terpen.

Tussen de rivier en de winterdijk lag een gebied dat bij hoogwater kon overstromen: de uitwaarden

Om de uitwaarden zoveel mogelijk te gebruiken werden er dijken direct naast de rivier aangemaakt: zomerdijken.

De afgelopen jaren zijn er wel ingrepen gedaan:

  • Er zijn kribben aangelegd (Golfbrekers die moeten voorkomen dat de oever afkalft en die er tevens voor zorgen dat het meeste water in het midden van de rivier blijven stromen).
  • Op plekken langs de Maas zijn uitwaarden bebouwd. Zomerdijken moesten hierdoor hoger worden.
  • We blijven maar bezig met het ophogen van dijken.
  • Langs de grote rivieren is verstedelijking toegenomen. Steden lozen het regenwater via riolen meteen door naar de rivieren. Door deze verstening wordt de vertragingstijd steeds korter. Rivieren krijgen daardoor in korte tijd veel water te verwerken. Soms is er zelfs sprake van een verhoogde piekafvoer.

Paragraaf 4

Versteviging en verhoging van dijken om het achterland te beschermen noemen we dijkverzwaring.

In verband met hoogwaterproblemen, zijn er gebieden aangewezen waar de rivier mocht overstromen. Dit noemt men noodoverloopgebieden of retentiegebieden. In de winterdijk zat dan een zogenaamde overlaat, waardoor het water bij hoge waterstand kan wegstromen uit de rivier naar een nabij gelegen omdijkt stuk land.

Na de tweede wereldoorlog zijn er stuwen aangelegd. Stuwen zijn vaste of regelbare dammen in de rivier voor het handhaven van het waterpeil en het regelen van het wateraanvoer.

De overheid is in de jaren negentig met een nieuw pakket aan maatregelen gekomen. De volgende maatregelen worden genomen:

  • Verlaging van uitwaarden: De rivier meer ruimte geven door het afgraven van de kleilaag en de daaronder liggende zandlaag.
  • Aanleg van nevengeulen: Extra riviergeul, bedoeld om de afvoercapaciteit van de rivier te vergroten.
  • Verwijderen of aanpassen van obstakels in het winterbed: Bijvoorbeeld pilaren van bruggen. Door dit aan te passen wordt het water sneller afgevoerd.
  • Uiterwaardverbreding door dijkverlegging: Meer ruimte voor rivier.
  • Retentie: Het tijdelijk opvangen van water in een daarvoor bestemd gebied.
  • Bypasses en groene rivieren: bedijkte gebieden die van een rivier aftakken om een deel van het water via een andere route af te voeren.
  • Vermindering van zijdelingse toestroom: Kan een waterstands verlagend effect hebben.
  • Kribverlaging: Kribben veroorzaken bij hoogwater opstuwing.
  • Zomerbedverdieping: Kan de afvoercapaciteit van de rivier vergroten.
  • Dijkverhoging: Bescherming tegen overstromingen.

In het Ruimte voor de Waal project is voorgesteld om de dijk landinwaarts te verleggen (rivierbedverruiming). Daarnaast wordt er een nevengeul aangelegd, zullen de uitwaarden dieper worden uitgegraven en obstakels in de rivier weggenomen worden.

Paragraaf 5

Als in Frankrijk aanpassingen worden gedaan in de Maas, dan merk je dat ook in België en Nederland. Daarom moeten ze hierover kunnen overleggen. Dat kan door middel van intergouvernementele samenwerking

Bij toekomstige plannen moet de Watertoets toegepast worden. Dit zijn waterhuishoudkundige voorschriften die gevolgd moeten worden bij alle projecten uit de ruimtelijke ordening.

‘Nota Ruimte’ is gericht op de waterkwaliteit en de waterkwantiteit, dus het behoud van schoon water en het voorkomen van wateroverlast. Hierbij staan 3 termen centraal: vasthouden – bergen – afvoeren.

Dit wordt drietrapsstrategie genoemd.

Drietrapsstrategie voor rivieren:

  • In de bovenloop van de rivieren wil men dat het regenwater weer de grond in trekt en pas na langere tijd in de rivier terecht komt (vasthouden).
  • De dijken en kades moeten verder van de rivier af komen te liggen zodat er meer plaats is voor overstromingswater, en er moeten noodoverloopgebieden komen (bergen).
  • In uitwaarden moeten zoveel mogelijk obstakels worden opgeruimd zodat het water snel kan worden afgevoerd (afvoeren).

Sinds de jaren zeventig houden de Rijnoeverstaten (de landen waar de Rijn doorheen stroomt) eens in de vijf jaar de ‘Rijnconferentie’ om gezamenlijke afspraken te maken over de Rijn.

Ze bedachten in 1998 het ‘Actieplan Hoogwater’. Belangrijke onderdelen van dit plan:

  • Het tegengaan van overstromingen door water beter vast te houden en te bergen d.m.v. noodoverloopgebieden.
  • Het tegengaan van overstromingen door de rivier meer ruimte te geven d.m.v. bredere uiterwaarden.
  • De verbetering van de waarschuwingssystemen bij hoogwater.

Paragraaf 8

Het kustgebied van ons land wordt gekenmerkt door een boeiende dynamiek; de kust verandert steeds. Dat komt omdat onze kust vooral is opgebouwd uit zand (zachte kust). Zand verplaatst gemakkelijk. Rotskusten of een kust met zeedijken kennen veel minder dynamiek en worden harde kust genoemd.

De oorsprong van al dat zand aan onze kust is de bodem van de Noordzee. Het wordt aan land gebracht door verschillende processen in de zee, zoals de zeestroming en golfwerking.

Golven op zee worden in beweging gebracht door de wind en de getijdenwerking. Op deze manier ontstaan parallel aan de kust brede zandbanken (strandwallen). Als die droog komen te liggen kan de wind het zand meenemen en duinen vormen.

Gunstige wind + getijdenwerking = zand naar de kust afgevoerd = opbouw.

Harde wind + hoge vloed = stukken van de kust wegslaan = afbraak.

Onze huidige kust is te verdelen in 3 zones:

  • De waddenzeekust: wordt gevormd door zeedijken. Op verschillende plekken meerdere dijken achter elkaar. Bij vloed overspoelt het soms en bij eb komt het deels droog te liggen.
  • De Noord- en Zuid- Hollandse kust: een brede strandwal met daarop een duinrij, de duinenkust.
  • De Zeeuwse kust: oorspronkelijk was dit een estuarium: een trechtervormige monding van een rivier in zee. Unieke mengeling van zoet en zout water.

Een paar grote projecten van de laatste 150 jaar:

  • De afsluiting van de Zuiderzee
  • De Hondsbossche zeewering:  deze zeewering ligt in Noord-Holland op de plek waar de duinen ontbraken. Er is een stevige zeedijk aangelegd om overstromingen te voorkomen.
  • De deltawerken: Na de watersnoodramp in 1953, waarbij grote delen van Zeeland en Zuid-Holland overstroomden, kwam het Deltaplan. Zeedijken werden opgehoogd. Verschillende zeearmen werden met afsluitdammen definitief afgesloten.. De Oosterschelde kreeg een stormvloedkering, die alleen wordt gesloten bij een zeer hoge vloedstand. Als laatste is er een stormvloedkering in de Nieuwe Waterweg gekomen. De Westerschelde blijft open, omdat dit water toegang verschaft tot de Antwerpse haven. Wel zijn de dijken langs de Westerschelde extra beveiligd.

Paragraaf 9

Twee met elkaar versterkende processen:

  • Bodemdaling: daling van de bodem door geologische processen of menselijk handelen. Nederland ligt in een bekken die langzaam daalt. Door middel van voortdurend bemalen van het land daalt het lokaal ook sneller.
    • Zeespiegelstijging: stijging van de hoogte van de zeespiegel. Door het stijgen van de temperatuur door het huidige broeikaseffect stijgt de zeespiegel.

Relatieve zeespiegelstijging: de combi van de bodemdaling en zeespiegelstijging.

Positieve gevolgen: het westelijke deel van ons land is erdoor gevormd, omdat de zee voortdurend sediment afzette.

Dynamische kustbeheer: vorm van kustbeheer, waarbij de zee de ruimte krijgt om af en toe het land in te stromen. En in dat beleid hebben ze  de aandacht voor de

  • Economische waarden: het beland van een gebied vanwege het voorkomen van (bijzondere) planten en dieren.
  • Ecologische waarden: het belang van een gebied vanwege de aanwezige bedrijven, grondstoffen, beroepsbevolking enz.

Suppletie:

op veel plaatsen langs de kust is er meer afslag dan opbouw van de duinen. De duinen worden langzaam zwakker. Zandsuppletie: het storten van zand uit de Noordzee aan de voet van de duine

 Dynamisch kustbeheer:

De zee ruimte geven. Bij Schoorl hadden ze een 50m breed gat gegraven in de eerste duinenrij om te testen. De zee krijgt ruimte om het land in te stromen bij hoog water. Slufter: gebied waar onder invloed van het getij het zeewater door een geul in de duinen het land binnen kan dringen.

Ze hopen dat hier een dynamisch stuk kust ontstaat. Omdat het duingebied regelmatig onderwater loopt, ontstaat een interessant natuurgebied met veel dynamiek en een hoge mate van diversiteit: veel verschillende soorten planten en dieren op een bepaald stuk land.

Harde kustverdeling:

Als er een zeedijk ligt, op een plaats waar nooit duinen waren of waar een gat in de duinen zit.

Tegengaan bolwerkvorming:

Bolwerkvorming: bebouwing van de kuststrook. Vb: Hotels of andere recreatievoorzieninigen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.