Hoofdstuk 4, Landschappen

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas vwo | 1680 woorden
  • 30 juni 2010
  • 65 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
65 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Studiekeuzestress? 5 gouden tips om voor áltijd te blijven twijfelen

Ben jij ook zo'n expert in het uitstellen van je studiekeuze? Met deze 5 tips blijf je gegarandeerd nog járenlang twijfelen. Want waarom zou je een beslissing nemen als je ook gewoon... niet kunt kiezen? 

Check het hier


Hoofdstuk 4: landschappen in Nederland.

4.1 wat zijn de bouwstenen van landschappen?
A wat is een landschap?

1. Een landschap is het uiterlijk van een gebied. Dat is wat je ziet als je om je heen kijkt. Een landschap bestaat uit een aantal onderdelen: bouwstenen van het landschap. Er zijn 2 soorten bouwstenen:1. natuurlijke bouwstenen. Dat zijn onderdelen van een landschap die zijn ontstaan door de natuur, zoals hoogteverschillen, en grondsoorten(zand of klei)

2. menselijke bouwstenen. Dat zijn onderdelen van een landschap die zijn gemaakt door de mens. Dit noem je ook wel inrichtingselementen. Dat zijn bijvoorbeeld: wegen, spoorlijnen, huizen, akkers, sportvelden.

B hoe herken je een landschap?
Op een topografische kaart staan veel bouwstenen. Je hebt ze niet zo uitvergroot, dit noem je een grootschalige kaart. Een je hebt ze heel erg uitvergroot, dit noem je kleinschalige kaart. Dat zijn vooral wereldkaarten.

Je herkent landschappen door naar de volgende 8 bouwstenen te kijken:
1. Wat is de grondsoort? Is het zand, klei, löss of veen?

2. Hoe hoog ligt het landschap? Hoogte geef je aan in meters boven(+) of onder(-) NAP. Je ziet dat aan kleuren en hoogtecijfers.

3. Is er veel of weinig begroeiing? Aan hoogtecijfers, kleuren of hoogtelijnen zie je of een gebied vlak is of veel hoogteverschillen of reliëf heeft.

4. Hoe is de bewoning verspreid? Wonen mensen in verspreiden boerderijen (gespreide bebouwing), bij elkaar in een dorp of stad (compacte bebouwing) of langgerekt langs een rivier (lintbebouwing)? En is het gebied dicht- of dunbevolkt?

5. Hoe is het grondgebruik of bodemgebruik? Is er landbouw, natuur, bebouwd gebied, industrie- en havengebied of water? Landbouw kan zijn grasland, akkerbouw, tuinbouw en soms ook bosbouw. Het meeste bos hoort bij natuur, net zoals heide, strand en duinen.

6. Hoe is de kavelvorming? De verkaveling is de verdeling van de grond in stukken. Zijn de kavels langgerekt (strokenverkaveling), in rechte blokken (blokverkaveling) of niet gelijk (onregelmatige verkaveling)?

7. Is het een open of gesloten gebied? In een open gebied kun je ver kijken. In een gesloten gebied staan vaak bomen.

8. Hoe is de infrastructuur? Of anders: hoe lopen de verbindingen in een gebied? Lopen wegen, spoorwegen, waterwegen recht of met bochten?

4.2 welke landschappen heeft Nederland?
A hoe ziet hoog Nederland eruit?


Oost en zuid Nederland ligt hoger dan +1 meter NAP. Dit is hoog Nederland. Dit zijn de 4 landschappen uit hoog Nederland:

1. zandlandschappen. Dit zijn landschappen met zand als voornaamste grondsoort. Het is er vlak tot heuvelachtig. De hoogteligging varieert van +1 meter NAP tot +100 meter NAP. Er is ook afwisseling in grondgebruik. Er is grasland, akkerbouw, bos en hei. Hieruit bestaat het grootste deel van hoog Nederland.

2. rivierkleilandschappen. Dit zijn langgerekte, smalle gebieden langs de grote rivieren. Er zijn hoge dijken met langgerekte dorpen langs de dijken. De hoogteverschillen zijn klein.

3. hoogveenlandschappen. Opvallend hierbij zijn de rechte lijnen: rechte kanalen, rechte kavel en langgerekte dorpen. Het landschap is open en vlak en wordt gebruikt voor akkerbouw.

4. lösslandschap. Dit zijn de hoogste gelegen landschappen in Nederland en er is meer reliëf dan in andere gebieden. Er is veel afwisseling in grondgebruik. Je vindt er verschillende vormen van landbouw en er is veel natuur, vooral bos op de helling.

B hoe ziet laag Nederland eruit?
Noord en west Nederland zouden zonder dijken voor een groot deel onder water staan. Dit gebied ligt dus voor een groot deel onder +1 NAP. Dit is dus laag Nederland. Laag Nederland bestaat voor een groot deel uit zeeklei. Ook komt er laagveen voor. Dit zijn de landschappen uit hoog Nederland

1. zeekleipolders. Dit bestaat uit zeeklei en de hoogteligging is meestal rond zeeniveau. Dus tussen -1 meter en +2 meter NAP. Kenmerkend zijn de dijken in het open, vlakke landschap. Er is zowel akkerland als grasland.

2. droogmakerijen. Dit zijn ook polders. Ze bestaan ook uit zeeklei maar ze liggen lager dan zeekleipolders. Het zijn de laagste gebieden van Nederland. Ze liggen meestal tussen de -3 meter en de -7 meter NAP. Ze zijn omringd door hoge duiken. Er is meestal akkerland maar ook wel grasland.

3. laagveenlandschappen. Dit zijn laagveengebieden zie meestal 1 tot 2 meter boven Nap liggen. Ook hier zijn dijken en het zijn ook open, vlakke landschappen. Er is meestal grasland en veel water.

C hoe ziet de kust eruit?
De stand en de duinen liggen in het noorden en westen van Nederland. Daarom horen ze bij laag Nederland. Maar als je let op hoogteverschillen en reliëf horen ze bij hoog Nederland. Daarom is het een apart gebied, namelijk duinlandschap. Dit is een lange strook strand en duin langs de kust en bestaat uit zand. In de duinen is heel veel reliëf. Ze zijn meestal enkele tientallen meters hoog. Er groeit helmgras en er is behoorlijk veel bos. In de duinen zelf wonen weinig mensen.

4.3 hoe bouwde de natuur aan het landschap?
A hoe bouwde water, wind, ijs Nederland?


1. rivieren. Miljoenen jaren geleden was Nederland nog een zee. De Rijn en andere rivieren kregen ’s zomers grote hoeveelheden smeltwater met puin. De rivieren legde dat neer in zee. Dat heet sedimentatie. Een sterk stromende rivier kan veel puin meenemen. Als hij minder snel gaat stromen, vallen eerst de zwaarste deeltjes neer en dan steeds lichter. Het lichtste is klei.

2. landijs. De laatste 3 miljoen jaar zijn er veel ijstijden geweest, dus alle rivieren bevroren en je kreeg landijs. Een dik laag ijs bedekte Nederland en nam veel stenen mee. Van steentjes tot hunebedstenen. Omdat ijs zwaar is plette het veel stenen en ontstond keileem. Het ijs heeft het zand in Midden-Nederland opgeduwd tot heuvelruggen. Dit zijn stuwwallen.

3. wind. Daarna heeft de wind Nederland gemaakt. In hoog Nederland is het bovenste laagje zand door de wind afgezet. Dat is dekzand. De lichtste stofdeeltjes noemen we löss. Deze deeltjes worden vooral neergelegd is Zuid-Limburg.

B wat gebeurde er na de ijstijd in Hoog- Nederland?
Na de ijstijd werd het warmer. Daardoor smolt het ijs en werd het warmer. Hoog- Nederland bleef boven zeespiegel. In sommige delen ontstonden moerassen omdat het keileem dat er in de grond lag geen water doorlaat. Een deel van de planten kwam onder water te staan. Planten zonder lucht verrotten niet maar veranderen in veen. Veen is dus een ophoping van onvolledig verteerde plantenresten. Omdat het boven NAP ligt noemen we het hoogveen.

Langs rivieren is na de ijstijd veel zand en klei afgezet. Zanderige gebieden liggen iets hoger dan kleigebieden. In rivieren zakt nog steeds zand en klei naar de bodem dus moet men vaak baggeren om de rivier de goede diepte te laten houden.

C wat gebeurde er na de ijstijd met de rest van Nederland.
Laag- Nederland veranderde na de ijstijd veel meer. Laag Nederland overstroomde na de ijstijd. De zandlagen kwamen onder het water. De oude zandlagen liggen nu meters diep onder de grond, want op de zandlagen zijn namelijk nieuwe lagen gevormd. Als eerste ontstonden door de zeestroming zandbanken in zee. Dat werden door de wind duinen. Achter de duinen zette de zee klei af. Dit is nu nog in de Waddenzee.

Ook in laag- Nederland ontstonden moerassige gebieden. Ook hier is veen ontstaan. Omdat het hier onder NAP ligt is het laagveen.

4.4 hoe veranderden mensen landschappen?
A wat veranderden mensen in hoog- Nederland?

Landschappen door mensen veranderd heten cultuurlandschappen. Daar bestaat het meeste in NL uit. In hoog Nederland woonde de eerste mensen, want het was er hoog een vruchtbaar. En ook was het overstromingsgevaar klein. Om nog minder kans te hebben op overstromingen kwamen er zomerdijken (vlak bij de rivier) en winterdijken (ver van de rivier). Het gebied ertussen heet de uiterwaarden. Dat vangt het overtollige water op.

B wat veranderde mensen in laag- Nederland?
De eerste mensen in laag- Nederland woonden op kwelders. Dat zijn gebieden die hoog door de zee zijn doorgeslipt, maar kunnen nog overstromen. Daarom maakten mensen terpen. Dat zijn door mensen gemaakte woonheuvels. Later bouwde men ook nog dijken. Daardoor ontstonden polders. Dat is een gebied met dijken, waarbinnen men de waterstand kan regelen. Er zijn 3 soorten polders.

1. zeekleipolders. Dit zijn door de zee doorgeslipte gebieden, waar mensen dijken omheen hebben gebouwd. Zeekleipolders waren dus vroeger kwelders.

2. droogmakerijen. Deze gebieden zijn door de mens droog gepompte gebieden. Dat waren vroeger bijv. plassen of meren.

3. veenpolders. Dit waren vroeger heel erg moerassige gebieden. Door de lage ligging van de polders zijn ook hier dijken en gemalen nodig om alles te beschermen. Doordat het vroeger veen veel afgroeven, kwamen er gaten in de grond. Die zijn nu volgelopen met water. Zo zijn veel rivieren ontstaan.

C wat veranderden mensen in de kust?
De duinen hebben veel functies. De belangrijkste is ons beschermen tegen de zee. Daar zijn veel dingen voor veranderd. Ze hebben helmgras en bomen geplant zodat het zand niet wegstroomt. Waar geen duinen zijn hebben we hoge zeedijken. Duinen hebben ook een rol om drinkwater te maken. Ook veel lage dijken worden gebruikt voor bloembollenteelt.

Extra: Nederland- Waterland?
A Hoe werkt een polder?

Alle polders hebben dijken. Binnen een polder kan je de waterhoogte bepalen van rivier enz.

Veel polders hebben hun eigen polderpeil. Dat is de gewenste hoogte van het water in sloten en rivieren. De hoogte van dit peil hangt af van de bestemming van de grond. Voor grasland moet het polderpeil veel hoger staan dan voor akkerbouw.

De waterstanden in de polders worden geregeld door waterschappen. Dat is een soort besuur dat de waterhuishouding in een gebied regelt. Behalve waterpeil, zorgen de waterschappen ook voor veilige dijken en goede waterkwaliteit.

Als het waterpeil te hoog staat moet het water naar een boezem worden gepompt. Een boezem is een voorlopige opbergplaats voor overtollig water. Een meer is daar bijv. geschikt voor. Als er te weinig water is pompen ze water uit de boezem de polder in.

B dijken of wijken?
Omdat het waterpeil stijgt en Nederland zakt wordt het steeds moeilijker om Nederland tegen de zee te beschermen. Ook sluiten we inhammen af, zodat er minder dijken aan zee grenzen. Dit gebeurde ook bij het IJsselmeer. Nu het niet meer aan zee grenst is het zoet water geworden. Daarom gebruiken waterschappen in droge tijden water uit het IJsselmeer.

ik hoop dat ik jullie hier mee heb geholpen, succes.

 



REACTIES

E.

E.

omdat ik zelf heel slecht ben in samenvattingen maken, heeft dit me best wel geholpen met leren.
en nu hopen dat ik een goed cijfer ga halen. :D
Xxxxx

13 jaar geleden

A.

A.

Hartstikke goed ik heb er niet zonder gekunt bedankt voor jullie hulp. gr Adriaan

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.