Hoofdstuk 2, paragraaf 5-7 + antwoorden

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas vwo | 1818 woorden
  • 1 juli 2008
  • 106 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
106 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Studiekeuzestress? 5 gouden tips om voor áltijd te blijven twijfelen

Ben jij ook zo'n expert in het uitstellen van je studiekeuze? Met deze 5 tips blijf je gegarandeerd nog járenlang twijfelen. Want waarom zou je een beslissing nemen als je ook gewoon... niet kunt kiezen? 

Check het hier

Aardrijkskunde J2 H2 par 5 Europa, variatie in de natuur.
Drie natuurkenmerken van europa:
1. Europa zit vast aan Azie. Europa heeft ook ans enige een onregelmatige vorm. Geleden kust  Een kust met inhammen. Je bent in europa nooit ver van zee.
2. Europa is maar een klein werelddeel. Maar toch is er veel variatie in natuurlijke omstandigheden;
- Europa kent een reliëf  van laagland naar hooggebergte.
- Oorspronkelijke plantengroei kent veel variatie; van poolstreken tot gematigd zone.
3. Grote delen van europa hebben een gematigd klimaat.

Opdrachten:
3. schrijf kort de kenmerken op van toendra, taiga en loofbos.
Toendra Bodemloze vlakte met alleen maar grassen, mossen en struiken.
Taiga naaldbomen
Loofbos In de winter hebben ze bladverlies
Topografie W20
Schiereilanden
A Iberisch schiereiland
B Italië/ apenijns schiereiland
C Griekenland/ Balkan
D Denemarken/ Jutland
E Zweden/ Scandinavië

Eilanden
F IJsland
G Groot-Brittannië/ Engeland
H Ierland
I Corsica
J Sardinië
K Sicilië

Rivieren
1 Taag 6 Po
2 Ebro 7 Rijn
3 Rhone 8 Elbe
4 Loire 9 Donau
5 Seine 10 Wolga

Gebergten
11 Pyreneeën
12 Alpen
13 Karpaten

Begrippen:
Temperatuurfactor de veroorzaker van de temperatuurverschillen
Aanlandige wind zeewinden
Aflandige wind landwinden
Relief Van laagland naar hooggebergte
Laagland Meeste toppen lager dan 200 m.
Gematigde zone Gebied tussen 23½º en 66½º NB en ZB.
Poolstreken Hele jaar door koud, zomers niet lager dan 10 ºC, weinig neerslag; meestal als sneeuw.
Klimaat de gemiddelde weerstoestand over een groot gebied en een lange tijd.
Loefzijde Zijde met wind
Lijzijde Zijde zonder wind/ uit de wind
Regenschaduw Gebied dat aan de lijzijde ligt.
Gelede kust Kust met inhammen
Absolute afstand Afstand gemeten in eenheden
Relatieve afstand Afstand gemeten in tijd of moeite

B29 soorten klimaten
1. Zeeklimaat
2. poolklimaat
3. landklimaat
4. tropisch klimaat
5. droog klimaat

B51 klimaatsysteem van köppen
- vijf klimaatzones, gekoppeld aan een bepaalde vorm van plantengroei.
A tropische vegetatie
B woestijnvegetatie
C gebied met loofbomen
D gebied met naaldbomen
E gebied met toendra’s of eeuwig ijs.
Eerste indeling:
1. Humide klimaten
= klimaten waarbij de gemiddelde (gem.) jaarlijkse neerland groter is dan de gem. jaarlijkse verdamping.
2. Droge of aride klimaten
= klimaten waarbij de gem. jaarlijkse neerslag kleiner of gelijk is dan de gem. jaarlijkse verdamping.
Tweede indeling:
Humide klimaten zijn te verdelen in: (Onderscheid A, C, D, E: op grond van temperatuur.)
1. A-klimaat
Gebied waarbij de koudste maand de gem. temperatuur hoger is dan 18ºC
Af = Tropisch regenwoud klimaat, d.w.z. droge tijd ontbreekt.
Aw = savanneklimaat.
2. C-klimaat
Gebied waarbij de koudste maand de gem. temperatuur lager is dan 18ºC maar hoger is dan -3ºC en de gem. temperatuur van de armste maand hoger is dan 10ºC
Cf = Neerslag in alle seizoenen.
Cw = klimaat met zomerregens - droge winter.
Cs = Middellands zeeklimaat.
3. D-klimaat
Gebied waarbij de koudste maand de gem. temperatuur lager is dan -3ºC en de gem. temperatuur van de warmste maand hoger is dan 10ºC
Df = continentaal klimaat
Dw = Continentaal klimaat met zomerregens
4. E-klimaat
Gebied waarbij de warmste maand de gem. temperatuur lager is dan 10ºC.
ET = toendraklimaat (T = tundra)
EF = poolklimaat (f = frost)
EH = hooggebergteklimaat, veel neerslag. (H = Hochgebirge)
Derde indeling:
B-klimaat
= Warm, droog en bijna geen vegetatie. Gevolg: verwoestijning en overbeweiding.
BS = steppeklimaat
BW = Woestijnklimaat

Kleine f = fehlt = droge tijd ontbreekt.
Kleine w = wintertrocken = droge zomer (zomerregens)
Kleine s = sommertrocken = droge zomer (winterregens)

B56 Relief
- aarde is een van de vier planeten met stenen korst. Aardkorst vertoond reliëf. Reliëf: hoogteverschillen in het landschap.
Reliëfvormen:
- Hooggebergte: meeste toppen hoger dan 1500 m.
- Middelgebergte: meeste toppen tussen 500 m en 1500 m.
- Heuvelland: meeste toppen tussen 200 m en 500 m.
- Laagland: meeste toppen lager dan 200 m.

-Bij reliëf gaat het om hoogteverschillen. Door de verschillen zijn er hellingen. Kunnen dus ook voorkomen in laagland, maar dan zijn de hoogteverschillen niet erg groot.
Vlakte: gebied zonder reliëf.
Laagvlakte: als een vlak gebied lager ligt dan 500 m.
Hoogvlakte/plateau: als een vlak boven 500 m ligt.
Tibet, in de Himalaya, 5.000 m hoogte.

B71 Natuurlijke zones op aarde
- acht natuurlijke zones:
- Landijs en drijfijs
Wáár? - poolstreken – zomertemperatuur onder 0 graden.
Kenmerken: op land: landijs – enkele kilometers dik  ijsbergen; op zee: drijfijs – enkele meters dik.
- Toendra
Wáár?- poolstreken – zomertemperatuur tussen 10 en 0 graden.
Kenmerken: geen bomen, 9 maanden sneeuwdek, permafrost, 3 maanden moerassig met gras, mos, kleine struikjes, veel muggen.
- Taiga
Wáár?- gematigde zone – zomertemperatuur tussen 15 en 10 graden.
Kenmerken: homogeen- naaldbomen; altijd groen.
- Loofbos
Wáár?- gematigde zone – zomertemperatuur boven 15 graden.
Kenmerken: eiken, beuken; zomergroen.
- Tropisch regenwoud
Wáár?- tropen – ca. 2000 mm neerslag, geen droge tijd.
Kenmerken:
-heterogeen bos (warme, natte omgeving: veel soorten).
-altijd groen (geen winter).
-bladerdak in etages (hoge en lage bomen).
- Savanne
Wáár?- tropen – va. 1200 mm neerslag, droge tijd.
Kenmerken: hoog tropisch gras met verspreid bomen, in droge tijd: bomen kaal, gras geel, woongebied voor groot wild.
- Woestijnsteppe
Wáár?- droge gebieden, ca. 600 mm neerslag, acht maanden droge tijd.
Kenmerken: aangepaste grassoorten in pollen, doornige struiken;
- Woestijn
Wáár?- droge gebieden, minder dan 200 mm neerslag, hele jaar droog.
Kenmerken: geen of nauwelijks begroeiing, kale bodem van zand, grind of harde rots, bij bronnen of rivieren oasen

B32 temperatuurfactoren
1. De breedteligging - hoe hoger de breedte, hoe kouder.,
2. Hoogteligging - Hoe hoger op een berg, hoe kouder,
3. Land-en zeeverdeling op aarde - langzaam of snel warmer,
4. Wind- en zeestromen - aanvoer van kou of warmte van elders,
5. ligging van gebergte - wel of niet beschut

B33 Breedteligging en temperatuur
- zon geeft niet overal even veel warmte af:
- Hoge breedte: koud; lage breedte: warm; houdt verband met de zonshoogte.
-Tropen: hoge zonnestand, stralen vallen recht in.
-Polen: lage zonnestand, stralen vallen schuin in.

B36 Hoogteligging en temperatuur
- dichter bij de zon, toch kouder.
- Zonnestralen verwarmen het aardoppervlak – niet de dampkring. Dampkring wordt van onderaf verwarmd. Warmtebron: de door de zon opgewarmde aardkorst. Hoe hoger, hoe kouder: 1000 meter stijgen = 6 graden kouder.

B38 windrichting en temperatuur
Windrichting heeft veel invloed op de temperatuur. In Nederland: winter: noordoosten wind brengt vorst en zuidwestenwind dooi. Zomer: de oostenwind zorgt voor warmte en westenwind voor afkoeling.
Dit heeft te maken met de herkomst van de winden. Oostenwind afkomstig van het vasteland van Europa, landwind. Westenwind komt van Atlantische Oceaan, zeewind. Aanlandige winden: zeewinden, aflandige winden: landwinden
-Bij aanlandige wind ’s zomers verkoeling en in de winter dooi.
-bij aflandige wind in de zomer hittegolf en in de winter vorst.

B39 zeestromen en temperatuur
Zeestromen: ontstaan als de wind boven zee langdurig uit één richting waait, het zeewater gaat stromen. Ze kunnen warm zeewater uit de tropen naar poolstreken voeren en andersom.
Zeestroom heeft invloed op temperatuur. Voorbeeld: Hammerfest kustplaats boven in Noorwegen op bijna 71 graden NB. Het is er maar enkele graden onder nul. Oorzaak: warme zeestroom voor de Noorse kust.
Elke zeestroom heeft een naam. Die voor Noorwegen heet de Golfstroom. Hij brengt warm water uit de Golf van mexico naar de westkust van Europa. Dankzij Golfstroom en overheersende westen winden wordt het in West- en Noordwest-Europa in de winter nooit erg koud.

B45 Ontstaan van neerslag
- neerslag = regen, hagel of sneeuw.
Ontstaan neerslag: door opstijgen van de lucht. Lucht die opstijgt koelt af en kan minder water bevatten

- waardoor gaat lucht stijgen?
- Bij opwarming stijgt lucht - neerslag (bijvoorbeeld bij de evenaar).
-Dalende lucht - droogte (gevolg: woestijn).
- Bij een gebergte stijgt lucht.
-Loefzijde = windzijde; lucht stijgt- neerslag.
-Lijzijde = uit de wind; lucht daalt- droog, gebied aan de lijzijde ligt in de regenschaduw.

Par 6 Europa: bevolking en cultuur
Bevolking van europa:
- Europa is de derde bevolkingsconcentratie in de wereld.
- Europa kent ook een hoge bevolkingsdichtheid
Langzame groei:
Het aantal inwoners verandert door natuurlijke en sociale bevolkingsgroei;
- Het is opmerkelijk dat een aantal Europese landen een sterfteoverschot heeft.
- In Europa heeft internationale migratie altijd een grote rol gespeeld;
Deze migranten komen stiekem, want ze zijn niet welkom in Europa. Maar de regels over migratie zijn zo streng dat er wel gesproken word over Fort Europa.
Cultuur en conflict:
Europa kent veel verschillen in de cultuur. Een groep mensen met een eigen cultuur voelen zich met elkaar verbonden tot een volk.
In europa hebben niet alle volken hun eigen staat. Hier en daar leidt dat tot grote problemen.
Eenheid en variatie:
Op twee manieren word geprobeerd de vrede te bewaren:
- 25 staten zijn samen de Eu - Europese intergratie.
- In veel Europese staten kunnen volkeren dingen zelf beslissen - Regionale autonomie.

Opdrachten:
W24:
Fort Europa. Waarom?
Regeringen proberen de internationale migratie in te dammen.

Begrippen:
Ontgroening Daling van aantal mensen onder de 19 jaar.
Vergrijzing Toenemende aantal mensen boven de 65 jaar.
Europese intergratie Het streven om in Europa tot meer eenheid te komen.
Regionale autonomie De grotere zelfstandigheid van een regio binnen een staat
Volk Groep aantal mensen die al eeuwenlang samenwoont en dezelfde cultuur heeft.
Bevolkingsdichtheid Gemiddeld aantal inwoners per m2
Natuurlijke bevolkingsgroei Samenvorming van geboorte en sterfte
Sociale bevolkingsgroei Samenvorming van vestiging en vertrek.
Sterfteoverschot Als er in een jaar meer mensen sterven dan worden geboren.
Migratie Het verhuizen van het ene woongebied naar het andere.
Europese Unie De samenwerking van 25 landen samen.
Fort Europa Bedenkbare muur van strenge regels rondom de Eu.
Verdubbelingtijd Relatie tussen de jaarlijkse groei in procenten en de tijd die het kost om de bevolking te verdubbelen.

Aantekeningen:
Groei wordt veroorzaakt door:
- Hoog geboortecijfer
- Dalend sterftecijfer

B100 Leeftijdsgrafieken
Leeftijdsgrafiek = Staafdiagram dat de leeftijdsopbouw van de bevolking laat zien
Staaf stelt aantal mensen voor. Dat kan een absoluut aantal zijn, maar ook een aantal dat weergegeven is in procenten.

B101 Vergrijzing en ontgroening
Een belangrijk bevolkingskenmerk is de gemiddelde leeftijd van een bevolking.

B107 Cultuurgebieden
7 cultuurgebieden:
- Westerse wereld
- Islamitische wereld
- Afrika zuid van de Sahara
- Zuid Azie
- Oost Azie
- Zuidoost Azie
- Latijns Amerika

Par 7 ongelijkheid in Europa
De Europese kernregio (ek) heeft:
De hoogste inkomens
De meeste hightech bedrijven
De beste infrastructuur
Hoogste opgeleide beroepsbevolking
Door deze factoren ontstond de Ek:
- Het gebied heeft gunstige natuurlijke omstandigheden.
- Geld werd geïnvesteerd in de ontwikkeling van de techniek.
- Door de enorme verstedelijking zijn grote consumenten en arbeidsmarkten ontstaan.
Aan de top blijven:
Bestaansmiddelen, infrastructuur en handelsmogelijkheden zijn nodig om aan de top te blijven.
Steun aan zwakke regio’s:
De Eu geeft steun aan achtergebleven regio’s - Duurzame ontwikkelingshulp.
Ontwikkeling van Spanje:
Toen Spanje in 1968 in de Eu kwam, was het een arm land met een slechte infrastructuur, een hoge werkeloosheid en een slecht opgeleide beroepsbevolking. Nadat Spanje veel steun had gekregen ging het beter met Spanje. Maar er blijven verschillen in de regionale ontwikkeling.

Opdrachten:
4 Welke drie maatregelen vergemakkelijken de handel tussen landen?
- Vernieuwing van handelsmogelijkheden
- Vernieuwing bestaansmiddelen
- Overstappen van zware naar lichte industrie, en kenniseconomie.

Begrippen:
Industriële revolutie Snelle opkomst van industrie
Agglomeratievoordelen Voordelen die goed uitkomen/zijn voor een bedrijf.
Infrastructuur Alle voorzieningen die nodig zijn om mensen, goederen en informatie te vervoeren
Arbeidsmarkt Een markt waarbij de vraag en aanbod van werk samenkomen.
Bestaansmiddelen Middelen waarmee je levensbehoeften produceert.
Beroepsbevolking Mensen die betaald werk willen doen in een van de drie sectoren.
Zware industrie Industrie die bestaat uit bedrijven die grondstoffen gebruiken.
Duurzame ontwikkelingshulp Ontwikkelingslanden die hulp krijgen van rijke landen.

Aantekening:
De fabrieken werden gebouwd aan rand van stad - standsmuren verdwenen.
Bouw van arbeiderswoningen - Komst van woningwet.

B125
2 factoren spelen belangrijke rol op arbeidsmarkt:
- De loonkosten van land tot land verschillen.
- Veel bedrijven hebben werknemers met gespecialiseerde, technische kennis nodig,

B127 Agglomeratievoordelen
?

REACTIES

B.

B.

prachtig die samenvatting

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.