Hoofdstuk 2

Beoordeling 4.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 3247 woorden
  • 7 juni 2003
  • 40 keer beoordeeld
Cijfer 4.5
40 keer beoordeeld

De Europese Unie: van Nederland tot de wereld

Paragraaf 1 de ‘roots’ van de Europese Unie: samenwerking en integratie

De termen ‘ Europese integratie’ (=eenwording) of ‘Europese samenwerking’ klinken bijna niemand meer vreemd in de oren. Er zijn verschillende samenwerkingsorganisaties: - De defensieve organisaties hebben een doelstelling die verband houdt met de handhaving van vrede en veiligheid. Militaire acties worden, indien nodig, Gecoördineerd uitgevoerd. - De economische organisaties streven naar duidelijke onderlinge afspraken om de handel en economie van alle lidstaten te bevorderen. - De politieke organisaties proberen door overleg een nauwere band tussen de lidstaten tot stand te brengen.

Toch is het hele integratie proces eigenlijk iets heel bijzonders. Europa is eerder nooit een eenheid geweest, er zijn wel pogingen gedaan, maar die zijn nooit gelukt. Er zijn ook wel pogingen gedaan door de Raad van Europa (intergouvernementeel overlegorgaan van zelfstandige staten met als doel de democratische eenheid van Europa te bevorderen). Op internationaal niveau functioneert op vergelijkbare wijze de Verenigde Naties (intergouvernementeel overlegorgaan van zelfstandige staten met als doel de democratische eenheid in de wereld te bevorderen) VN.

Niet alleen de Europese landen willen een grotere samenwerking in Europa, ook de VS wil dat. De Amerikanen zagen in Europa namelijk 2 grote voordelen: - Op economisch gebied: een omvangrijke afzetmarkt voor Amerikaanse producten. - Op politiek gebied: een stevige buffer tegen het oprukkende communisme.

Via onderhandelingen werd de onderlinge verdeelsleutel afgesproken. Dit gebeurde in de OEES de voorloper van de in 1948 opgerichte OESO (Organisatie van Europese Samenwerking en Ontwikkeling).

In 1955 begonnen de beperkingen voor de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG, economische samenwerkingsorganisatie met het doel een gemeenschappelijke markt te creëren en het economisch beleid onderling op elkaar af te stemmen). Het verdrag tot oprichting van de EEG werd in 1957 in Roem getekend. Naast de EEG ontstonden in de jaren 50 ook nog: - De EGKS (Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal) 1951. - Euratom (Europese gemeenschap voor Atoomenergie) in 1958.

De EEG is door 6 landen opgericht en steeds meer landen traden toe. De EGKS, Euratom en de EEG zijn samengevoegd tot de EG ( Europese Gemeenschap) 1957. Daarnaast ontstonden binnen Europa ook andere economische organisaties: - In 1960 de EVA of EFTA (Europese Vrijhandelassociatie: een economische samenwerkingsorganisatie tussen voornamelijk Scandinavische landen en Alpenlanden). - In 1949 de Comecon (Raad voor wederzijdse economische hulp: een economische samenwerkingsorganisatie tussen communistische landen – met name Oost- Europa en de Sovjetunie).

Sommige landen bleven ook neutraal. De EG werd met het verdrag van Maastricht in 1991 omgevormd tot de Europese Unie (EU: De Europese Politieke Unie –EPU- en Europese Monetaire Unie –EMU- werden in 1991 omgevormd in de EU).

Er is een verschil tussen samenwerking en integratie: Samenwerking = een intergouvernementeel overleg waarbij elke staat zijn gehele soevereiniteit behoudt. Integratie= Nationale bevoegdheden die lidstaten overdragen aan een overkoepelende organisatie. Integratie gaat dus verder dan samenwerking.

Sommige landen die bij de EEG zitten hebben andere opvattingen over de Europese samenwerking. Daarom zijn er 2 modellen: - Het Atlantische model, waarbij stevige banden bestaan tussen de EU en de Noord -Amerikaanse staten. - Het Rijnlandse model, waarbij de aandacht meer uitgaat naar het hart van de EU. Dit model is meer continentaal gericht.

Niet elk land wil even snel samenwerken of integreren. Daarom werd in 1985, door Duitsland, Frankrijk + de landen v/d Benelux, het Verdrag van Schengen (verdrag met als doel afschaffing van grenscontroles tussen een aantal lidstaten v/d EG) ondertekend. Inmiddels hebben ook Spanje, Portugal, Italië en Griekenland dit ondertekend. In 1991 kwam ook het Verdrag van Maastricht (verdrag tot oprichting van de EU).

Paragraaf 2 Nederland in de Europese Unie: zorg of zegen?

Nederland is een land met grote welvaart, toch kwam daar verandering in. De daling van het BNP per hoofd v/d bevolking heeft te maken met een hoge inactiviteit (het deel van de beroepsbevolking dat niet werkt). Vaak meet men de economische positie van een land door het Bruto Nationaal Product per hoofd van de bevolking(alles wat de inwoners van een land verdienen gedeeld door het aantal inwoners), ook wel Bruto Binnenlands Product genoemd.

Er zijn meer criteria om te kijken of een land een gunstige economie heeft bv: - De verdeling v/d beroepsbevolking over de verschillende categorieën bestaansmiddelen. - De bruto toegevoegde waarde die de verschillende categorieën bestaansmiddelen leveren aan de Nederlandse economie. - Het percentage werklozen van de gehele beroepsbevolking. - Het aandeel van de intra -EU -invoer ten opzichte van de totale invoer en de intra –EU – uitvoer ten opzichte van de totale uitvoer van een land.

Al deze dingen hebben voor en nadelen. Daarom mag je, je antwoord niet op 1 criterium baseren.

Landbouw is in Nederland een belangrijke bron van inkomsten. Het belang van de landbouw kan gemeten worden door de agrosector ( categorie van agrarische bestaansmiddelen, bestaande uit akkerbouw, veeteelt, tuinbouw en bosbouw)in het Bruto Nationaal Product, de werkgelegenheid en de handel. De landbouw in Europa is heel verschillend dit komt door verschillende eetgewoontes, de historische ontwikkeling v/d landbouw in een land, klimaat en bodemvruchtbaarheid. Vanuit de EU probeerde men het principe van regionale specialisatie (het verbouwen van producten in dat gebied binnen de EU waar dat fysisch mogelijk is en economisch het goedkoopst kan) te bevorderen.

Voordat de EEG bestond had elk land z’n eigen landbouwbeleid. In 1958 werd het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) opgesteld. Dit bestaat uit een structuurbeleid en een markt- en prijsbeleid: - Het structuurbeleid: vooral gericht op afzonderlijke verbetering van de landbouwstructuur, verhoging v/d kwaliteit v/d producten en de ontwikkeling van efficiëntere productiewijzen die door de EU- lidstaten afzonderlijk worden gefinancierd. De Europese Commissie zorgt ervoor dat de lidstaten geen maatregelen kunnen nemen die de onderlinge verhoudingen verstoren. Ook treft de EU maatregelen voor de agrarisch zwakkere regio’s. - Het markt- en prijsbeleid: wanneer de reële marktprijs onder een vooraf vastgesteld niveau (de richtprijs: door de EU vastgestelde prijs beneden de marktprijs) kwam, vulde de EU het ‘tekort’ aan. Producten zoals graan, zuivel en vlees kocht de EU op tegen een minimumprijs (de prijs die de boeren er minimaal voor krijgen) of garantieprijs. Zo bleef de boer relatief goedkoop, er zitten helaas ook nadelen aan.

Er blijven zo grote overschotten en de EU was hier veel geld aan kwijt. Daarom kwam er een hervorming. De hervormingen kwamen mede tot stand in het kader van de GATT (General Agreement on Tariffs and Trade: Overeenkomst tussen landen met als doel handelsbarrières af te breken) - onderhandelingen. Tegenwoordig hebben we het niet meer over GATT maar over WTO (World Trade Organization). Het oude landbouwbeleid werd gewijzigd dit werd beschreven in het plan van McSharry. Tussen 1993 en 1996 werden: - Inkomenstoeslagen gegeven aan de landbouw als compensatie voor verlaging van de garantieprijzen. - Maatregelen genomen om het gebruik van productiemiddelen te beperken. - Exportsubsidies en invoerheffingen gehandhaafd.

Deze maatregelen hadden onder meer de volgende consequenties: - Afname van de productie door: -braaklegging en quotering van premies. -extensivering als gevolg van lagere prijzen. - Afname van de export doordat de EU- consumptie sneller steeg dan de productie.

Na deze aanpassingen houdt de EU zich niet zoveel meer bezig met de landbouw. Deze sector wordt nu veel beïnvloed van buitenaf. Dit heeft natuurlijk gevolgen voor de verschillende landbouwsectoren: - Akkerbouw: - de graansector krijgt directe concurrentie vooral van de VS. - er bestaat (nog) geen marktordening voor de aardappelensector. Nederland als grootste producent heeft daar het meeste last van.

- Vlees: de gevolgen van minder overheidsbescherming hebben hier bijna geen invloed.

- Zuivel: Voor deze sectoren zijn er geen drastische wijzigingen en dus ook Nauwelijks gevolgen.

- Tuinbouw: Door de toenemende vrije handel wordt de eigen markt minder beschermd. Daardoor is er meer concurrentie te verwachten uit andere landen binnen en buiten de EU.

Voor Nederland is de visserij ook heel belangrijk maar als we zo door zouden gaan zou de hele Noordzee uitgeput raken. Daarom besloot de Europese Gemeenschap een Gemeenschappelijk Visserij Beleid (gemeenschappelijke afspraken en regels tussen EU- lidstaten over de omvang en de wijze van visvangst) te ontwikkelen. - Een van de maatregelen die zijn genomen is de quotering (vastgestelde maximale productiemaatregelen van een bepaalde productiesector. Ook: vastgestelde maximale hoeveelheid producten die mogen worden geïmporteerd). Er werd vastgesteld hoeveel vis je mocht vangen. - Een andere maatregel is de Total Allowable Catch (maximale toegestane hoeveelheid die van een bepaalde vissoort gevangen mag worden, die bepaald wordt door het biologisch minimum). - De Exclusieve Economische Zones (territoriale wateren -200 mijl vanaf de kust- waar de aangrenzende kustlanden regels en voorwaarden stellen aan de visserij, daarnaast bestaan er internationale wateren)

De Nederlandse industrie ontwikkelt zich zeer gunstig, een nadeel is wel de kleine thuismarkt. De toegang tot een Europese markt biedt de Nederlandse industrieën wel veel kansen maar ook bedreigingen, want we hebben nu wel grote concurrenten uit andere Europese lidstaten. Door de goede toegankelijkheid en de goede ligging is het voor internationale bedrijven aantrekkelijk om zich in Nederland te vestigen.

De wereld wordt daardoor steeds kleiner. In dit proces van globalisering (de ruimtelijke samenhang tussen bedrijven en instellingen die over de wereld verspreid zijn, waarbij landsgrenzen zijn vervaagt –de wereld als ‘global village’) wordt de internationale concurrentie steeds scherper. De EU is hard bezig om de mogelijkheden van snel transport en snelle communicatie te vergroten door Trans-Europese netwerken (vervoers- en informatienetwerken van verschillende EU-lidstaten (bv. -spoor- wegen, pijpleidingen, ISDN-lijnen) die goed op elkaar aansluiten, waardoor de verplaatsing van mensen, goederen, energie en info binnen de EU snel kan plaatsvinden) te ontwikkelen.

Naast de infrastructuur is de ontwikkeling van knooppunten in het transportnetwerk van belang. Nederland kent 2 mainports (knooppunten van internationale vervoersnetwerken –in NL: luchthaven Schiphol + haven Rotterdam).

Paragraaf 3 de Europese Unie: eenheid in verscheidenheid

Niet elk land is hetzelfde. Tussen de EU lidstaten bestaan er grote verschillen: bv. in klimaat, landbouw en cultuur. Er is sprake van regionale differentiatie (sociale, economische, politieke of culturele verschillen tussen bepaalde deelgebieden of landen). Verschillen in ontwikkelingspeil zijn niet te voorkomen, maar als de verschillen te groot worden vinden we dat onrechtvaardig. We spreken van sociaal- economische ongelijkheid, en als dat verspreid is over verschillende regio’s noemen we dat ruimtelijke of regionale ongelijkheid (onrechtvaardige sociaal- economische verschillen tussen bepaalde deelgebieden of landen). Om die ongelijkheid te kunnen aanpakken moeten we weten welke gebieden een achterstand hebben. De EU gebruikt een indeling in NUTS (Nomenclature des Unites Terrioriales de Statistiques: statistische verdeling van EU- lidstaten in deelgebieden, namelijk landsdelen, provincies en ‘COROP- gebieden’). Op het NUTS- 1 niveau is NL verdeeld in landsdelen, op NUTS- 2 niveau in provincies en op NUTS- 3 niveau in COROP gebieden. Als we alle regio’s in de EU vergelijken moeten we vaststellen op welke schaal we dat doen. En we moeten voor elk land de juiste NUTS nemen. Veel subsidies worden toebedeeld op NUTS 2- niveau.

Om de regionale ongelijkheid van verschillende gebieden te kunnen vergelijken moeten we weten wat we willen vergelijken en hoe we dat gaan doen. Voor het ontwikkelingspeil van een gebied wordt meestal gebruik gemaakt van het Bruto Regionaal Product (BRP) per inwoner (alles wat de inwoners van een deelgebied van een land samen verdienen gedeeld door het aantal inwoners van het deelgebied). Maar 1 criterium is te weinig dus gebruikt de EU ook de mate van de werkloosheid en de structuur van de werkgelegenheid (e.a.).

De EU wil de verschillen kleiner maken onder andere om grote arbeidsmigratie binnen de EU tegen te gaan. Om dit te realiseren heeft de EU structuurfondsen (financiële ondersteuning aan gebieden of sectoren binnen de EU met een ontwikkelingsachterstand) beschikbaar gesteld. Er zijn 3 belangrijke fondsen: - Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) - Het Europees Sociaal Fonds (ESF) - Het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL)

Om te bepalen waar het geld van de verschillende structuurfondsen heengaat, zijn er verschillende typen regio’s onderscheiden, o.a.: - Doelstelling 1-regio’s zijn gebieden waar het BRP per inwoner meer dan 25% lager ligt dan het gemiddelde van de EU. De steunmaatregelen hebben betrekking op het ontwikkelen van de infrastructuur. - Doelstelling 2-regio’s zijn gebieden waar het scheppen van werkgelegenheid en verbetering van het milieu vooropstaan. - Doelstelling 5b-regio’s zijn gebieden waar het accent ligt op het scheppen van niet- agrarische werkgelegenheid. Belangrijk doel hierbij is de ontvolking van het platteland tegen te gaan.

Paragraaf 4 europa in de wereld: internationalisering of ‘fort europa’

Dat in onze winkels producten uit de hele wereld liggen komt door de internationalisering (proces van schaalvergroting waarbij bedrijven en instellingen steeds meer grensoverschrijdend gaan samenwerken –op economisch, politiek, sociaal en cultureel terrein-). Ook maken bedrijven gebruik van joint ventures (samenwerkingsverband tussen ondernemingen of instellingen uit verschillende landen –gericht op het combineren van kennis van de lokale situatie met buitenlands kapitaal en kennis-). Door de vele onderlinge economische relaties tussen bedrijven in verschillende landen is er sprake van globalisering (de ruimtelijke samenhang tussen bedrijven en instellingen die over de wereld verspreid zijn, waarbij landsgrenzen zijn vervaagt –de wereld als ‘global village’).

Internationalisering en globalisering worden mogelijk gemaakt door 3 aspecten: - Technologische ontwikkelingen: door betere transport- en communicatietechnieken kunnen grote hoeveelheden goederen in 1x over de hele wereld worden getransporteerd. - De rol van multinationale ondernemingen: multinationale ondernemingen vestigen zich om de volgende redenen graag in zoveel mogelijk landen: 1) om te profiteren van landen met lage loonkosten, 2) om bij verkoop van producten protectionistische maatregelen van een bepaald land te omzeilen, 3) om de grondstoffenwinning in eigen beheer te krijgen, 4) om de afzetmarkt te vergroten, waardoor hoge onderzoeks- en ontwikkelingskosten door grootschalige industriële productie kunnen worden opgebracht. - De rol van de overheid: overheden kunnen op verschillende manieren ‘eigen’ nationale bedrijven beschermen: 1) men kan protectionistische maatregelen treffen, 2) men kan de vestiging van buitenlandse bedrijven aantrekkelijk maken door vrijhandelszones in te stellen, gunstige investerings- en handelsvoorwaarden (lage belastingen, lage lonen, beperkte milieueisen) aan te bieden of te zorgen voor een goede industriële infrastructuur (havens, energievoorzieningen, transportwegen), 3) men kan zich aansluiten bij een economisch machtblok, zoals de EU.

Naast globalisering is er in de wereld nog een andere ontwikkeling gaande. Namelijk de triadisering (proces waarbij steeds meer economische en politieke relaties ontstaan tussen 3 machtsblokken in de wereld: Europa (EU), Noord- Amerika (NAFTA) en Japan. Het proces van triadisering wordt door de volgende ontwikkelingen beïnvloed: - De toename van kapitaalintensieve productieprocessen: hierdoor verplaatsen multinationals hun productieactiviteiten meer van de lagelonenlanden naar de landen binnen de Triade. - De snelle technologische ontwikkelingen: de snelgroeiende hightech- industrie vereist grote investeringen in ‘research and development’. Om deze investeringen rendabel te maken is een grote afzetmarkt (binnen de Triade) vereist. - Koopkracht en homogeniteit binnen de Triade: de ruim 600 miljoen inwoners van de 3 regio’s vormen een koopkrachtige markt. Bovendien vertoont het consumptiepatroon in de verschillende landen van deze regio’s grote overeenkomsten. - Het protectionisme van de 3 kernregio’s: de 3 kernregio’s ontwikkelen zich tot 3 economische machtblokken met een vrije handel tussen lidstaten binnen een machtsblok en een externe afscherming van de afzetmarkt binnen dat machtsblok door protectionistische maatregelen.

De laatste jaren is de invloed van de EU in de wereldhandelsrelaties toegenomen. De Eu is een belangrijke afzetmarkt geworden voor bedrijven uit niet- EU lidstaten. Veel landen buiten de EU vreesden dat de interne markt in 1992 zou leiden tot een ‘fort Europa’ (term die aangeeft dat de EU haar gemeenschappelijke buitengrenzen afsluit voor niet- EU lidstaten). Ook de politieke ontwikkelingen vragen een nieuw beleid ten aanzien van externe economische betrekkingen. Het gaat daarbij, volgens het bij de oprichting van de EEG in 1957 gesloten verdrag van Rome (verdrag ten oprichting van de EEG in 1957), om: - Een harmonieuze ontwikkeling van de wereldhandel. - Een geleidelijke afschaffing van de beperkingen in het internationale handelsverkeer. - Een verlaging van de tariefmuren.

De EU probeert haar interne markt af te schermen tegen de import van goedkopere goederen uit andere landen. Vb. van deze protectionistische maatregelen zijn: - tariefmuren: aan de gemeenschappelijke buitengrens van de EU worden invoerrechten op importproducten geheven om gelijksoortige producten binnen de eigen EU- markt te beschermen. - Contingentering: voor bepaalde importproducten wordt een maximale hoeveelheid (quotum) vatgesteld. - Technische handelsbelemmeringen: de producten moeten voldoen aan nationale voorschriften op het gebied van veiligheid, volksgezondheid en milieu. - Grensbelemmeringen: alle ingewikkelde formaliteiten rondom de invoer van producten, zoals de vaststelling van de douanewaarde, inspectie voor verzending of het verkrijgen van invoervergunningen.

Aan de andere kant probeert de EU haar economische relaties met andere landen te versterken. Daarom heeft de EU met haar handelspartners een groot aantal bilaterale en multilaterale overeenkomsten afgesloten. Deze afspraken hebben niet alleen betrekking op handel, maar ook op financiële en technische samenwerking en soms zelfs op de politiek. Veel van deze handelsbetrekkingen zijn ontstaan vanwege: - De geografische nabijheid van landen (bijvoorbeeld de NEFTA). - Relaties met voormalige koloniën (bijvoorbeeld de ACP- landen). - Gelijkwaardige economische ontwikkelingen (bijvoorbeeld de NAFTA).

De EU heeft de volgende bilaterale en multilaterale overeenkomsten afgesloten: - Betrekkingen met de EFTA. - Betrekkingen met Midden- en Oost- Europa. - Betrekkingen met de NAFTA, Japan en de ‘Aziatische tijgers’ (NIC’s). - Betrekkingen met de ACP landen. - Betrekkingen met landen rond de Middellandse Zee. - Betrekkingen met de GSP landen.

Doordat de EU en de EFTA sterk met elkaar verstrengeld zijn door directe investeringen, joint ventures en technische samenwerking, is de handelsovereenkomst verruimd tot de Europese Economische Ruimte (EER: Samenwerkingsverband tussen lidstaten van de EU en andere Europese landen –in het verleden voornamelijk de EVA- gericht op vrij verkeer van goederen, diensten en personen.

Betrekkingen met Midden- en Oost- Europa: Er zijn 3 typen overeenkomsten gesloten: - Het PHARE- programma: dit programma biedt steun bij de herstructurering en privatisering van bedrijven en zorgt voor promotie van kleine en middelgrote bedrijven. - De associatieakkoorden (overeenkomst tussen de EU en een potentiële nieuwe lidstaat, waarbij handelsbelemmeringen van de EU geleidelijk aan worden opgeheven en financiële steun wordt verstrekt bij economische hervormingen) of Europa- akkoorden. - Het TACIS- programma: dit zorgt voor technische ondersteuning van nieuwe ontwikkelingen in gebieden van de voormalige Sovjetunie.

Betrekkingen met de NAFTA, Japan en de ‘Aziatische tijgers’: Zoals met alle geïndustrialiseerde landen die lid zijn van de WTO is met deze landen de zogenaamde MFN- clausule (Most Favoured Nation- clausule: afspraak dat elk handelsvoordeel dat 2 lidstaten van de GATT aan elkaar toekennen automatisch wordt toegekend aan alle lidstaten) afgesproken. Op deze manier worden douanetarieven en invoerquota tussen WTO- lidstaten verlaagd.

Betrekkingen met de ACP- landen: Tijdens de Vierde Lome- Conferentie (overeenkomst over handel, hulp en samenwerking tussen de EU en ACP- landen) van 1989 zijn de volgende voorkeuren vastgelegd: - Vrije toegang van alle industriële producten van de ACP- landen tot de EU- markt: er zijn uitzonderingen gemaakt voor textiel en kleding en er bestaat voor landbouwproducten een lijst van producten die onder bepaalde voorwaarden vrij worden toegelaten. - EU- subsidies: deze gelden met name voor industriële ontwikkeling, onderwijs, projecten gericht op vrouwenemancipatie, compensatie voor inkomstenverlies bij exportproducten door natuurlijke oorzaken of prijsschommelingen op de wereldmarkt (STABEX- systeem). - Financieringsfaciliteiten: ontwikkelingssteun die is vastgelegd om de inkomsten uit export van mijnbouwproducten te stabiliseren (SYSMIN- systeem).

Betrekkingen met landen rond de Middellandse Zee: De EU heeft met een aantal landen associatie- of samenwerkingsovereenkomsten gesloten: - Met Turkije, Malta en Cyprus leidt dit op termijn tot een douane- unie (samenwerking tussen 2 of meer landen waarbij onderling geen invoer- of uitvoer- rechten meer hoeven te worden betaald). - Vergeleken met de 1e groep zijn de akkoorden met de Maghreb- en de Machrak- landen pure handelsakkoorden, waarbij wederkerigheid niet van toepassing is.

Betrekkingen met GSP-landen: De GSP- regeling (General System of Preference: Door de EU toegekende handelsvoordelen –lage importtarieven- aan ontwikkelingslanden).

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.