Hoofdstuk 1 Globalisering

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1410 woorden
  • 29 januari 2009
  • 208 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
208 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Studiekeuzestress? 5 gouden tips om voor áltijd te blijven twijfelen

Ben jij ook zo'n expert in het uitstellen van je studiekeuze? Met deze 5 tips blijf je gegarandeerd nog járenlang twijfelen. Want waarom zou je een beslissing nemen als je ook gewoon... niet kunt kiezen? 

Check het hier

H1 De wereld: systeem van landen en relaties

1.1
Internationale arbeidsverdeling verbindt plaatsen, gebieden en mensen in de wereld economisch met elkaar, zichtbaar in:
- de vele handelsrelaties
- samenhang macro-economische schommelingen in het productieniveau
- vestigingsgedrag ondernemingen

Landen zijn kwetsbaarder, afhankelijk van natuurlijke hulpbronnen uit andere landen.

Wereldsysteem:
- centrum/kern: hoog ontwikkeld, rijk, arbeidsproductiviteit, variatie, besluiten, invloed.
- semi-periferie: middenpositie > behoorlijke industrialisatiegraad, afzet industrieproducten
- periferie: verouderde/moderne technologie, eenzijdige productie, lage productiviteit, laag inkomen.

Systeem is in 3 opzichten gewijzigd:
- de ruimtelijke schaal, er kwamen meer landen bij
- positiewisselingen van staten
global shift > het verschuiven van het economisch zwaartepunt van het ene naar het andere deel van de wereld
- verandering in de aard van de economische relaties

1.2
Vóór het wereldsysteem; er waren nog geen staten, wel handel tussen verschillende soorten samenlevingen, klein. Drie soorten samenlevingen te onderscheiden: sedentaire landbouw, nomadische veeteelt en primitieve zelfvoorzienende landbouw.

Einde 15e eeuw > ontdekkingsreizen vanuit West-Europa > handel in (sub)tropische gewassen. In handen van Portugal en Spanje, later GB en NL. Netwerk van kolonies.

Succes West-Europa door:
- ontwikkeling kapitalistische markteconomie > privébezit, vrije martkmechanisme. Invoering particulier grondbezit in de koloniën.
- stimulerende rol eerste moderne staten in europa, infrastructuur, kanalen. > goed voor de handel en eenheid.
- afromen van winsten uit de koloniën.

Eind 18e eeuw industriële revolutie, GB, enkele decennia later rest West-Europa:
- de landen bezaten al goede infrastructuur
- onafhankelijke ondernemingsklasse, die over kapitaal kon beschikken
- genoeg delfstoffen aanwezig
- opgebouwde economische macht > levering grond- en hulpstoffen uit kolonies veiligstellen
Periferie stamde productie nog meer af op kernregio, exploitatiekolonies: kolonies waarin het vooral te doen was om de natuurlijke hulpbronnen in eigen voordeel te kunnen benutten > kernregio ging investeren in infrastructuur voor periferie.
Kolonies dienden ook als afzetmarkt.

Nieuwe tweede kern > oostkust Noord-Amerika, vestigingkolonie voor West-Europa, investeerden ook in industrie > westelijke gebieden als een perifeer gebied ontwikkelen , afgestemd op de behoeften.

Bevolking in steden groeide > meer behoefte aan voedsel > haalden ze uit landen buiten de kernregio.
In VS was voedsel in eigen land, indianen moesten wijken.

Hegemoniale staat: een staat die met behulp van politieke, economische, financiële en militaire middelen een dominante rol speelt in het wereldsysteem.
Door concurrentie tussen kernlanden > imperialisme; kernlanden beheersten politiek en militair volledig de economie van een andere (perifere) staat. Europese landen wisten heel veel nieuw grondgebied in bezit te krijgen.

Na 2e wereldoorlog > kloof tussen kern en periferie werd steeds groter:
- eerste wereld: oude Europese kernlanden, VS nieuwe hegemoniale macht en Japan.
- derde wereld, ontwikkelingslanden > staatkundig zelfstandige landen in periferie bleven economisch van de kern afhankelijk. Neokolonialisme: het met economische en politieke invloed handhaven of uitbreiden in de voormalige koloniale en andere perifere gebieden.
- tweede wereld, socialistische/communistische staten. Planeconomie: particulier streven naar winst maakte plaats voor collectieve doelstellingen. Productie en consumptie werden centraal gepland.

Ex-kolonies bleven afhankelijk van kern. Kregen te maken met ongelijke ruil. De waarde van de export was groter dan de waarde van de import. Export was gericht op 1 centrumland, extra kwetsbaar.
Afzet industrieproducten uit kerngebieden > maakte industrialisatie periferie moeilijk en vernietigde ambachtelijke nijverheid. De arme landen merken het in periodes van laagconjunctuur in kernlanden.

Uitschuiving: het proces van de verplaatsing van economische activiteiten vanuit een economisch verder ontwikkeld gebied of land naar gebieden met lagere lonen.
In jaren ‘60 vestigde de lichte industrie zich in de NIC’s (newly industrializing countries).

1.3
Absolute afstand/relatieve afstand
Absolute ligging/ relatieve ligging

Hub = een plaats waar transportlijnen samenkomen
Spokes = trasportlijnen tussen de plaatsen

Transport en vervoer speelt belangrijke rol bij de globalisering.
Sommige diensverlenende activiteiten hoeven niet meer per se plaats te vinden vanuit kernregio’s.
Nadelen: afhankelijkheid energie, misbruik van informatie en virusrisico’s.

1.4
- Fysisch-geografische dimensie: verbanden tussen het verschijnsel en de natuurlijke omgeving. Vb. niet elke omgeving is geschikt voor landbouw of industrie en de natuurlijke omgeving ondervindt nadelige invloed door de grootschalige productie en consumptie.
- Sociale dimensie: maatschappelijke verhoudingen centraal.
- Economische dimensie: heeft alles te maken met produceren en consumeren.
- Politieke dimensie: machtsposities, beïnvloeding van gedrag van mensen of ondernemingen.
- Culturele dimensie: cultuur: waarden en normen, taal, religie, technologie en de manier waarop de samenleving politiek, sociaal en economisch is georganiseerd.

Lingua franca: een derde taal die nodig is wanneer verschillende culturele groepen niet direct in hun eigen taal met elkaar kunnen communiceren. Globalisering bracht culturen met elkaar in contact.

Verspreiding van de cultuurelementen: bv de overname taal en gewoonten, de standaardisering van tijd.

Ruimtelijke diffusie: de wijze waarop en de snelheid waarmee verschijnselen zich over het aardoppervlak verspreiden:
- expansie: verspreiding vanuit één bron.
- diffusie via relocatie: verschijnsel komt mee uit brongebied en verschijnt in nieuwe gebieden. Vb migratie
- contactdiffusie: alleen via direct contact is diffusie mogelijk, vb aids.
- hiërarchische diffusie: verloopt via een geordend netwerk van plaatsen of punten, vb moderne communicatiesystemen.
Hangt af van: de manier van overbrugging tussen herkomstgebied en het gebied waar het verschijnsel wordt geïntroduceerd en de bereidheid om vernieuwingen te accepteren.

Acculturatie: de ene cultuur neemt elementen over van de ander

Immigratiestromen naar Europa: migranten door dekolonisatie > arbeidsmigratie jaren ’60 > gezinshereniging/gezinsvorming > asielzoekers/vluchtelingen

Andere migratiestromen:
- Slaven uit Afrika en later Azië en Latijns Amerika > Zuid/West-Amerika
- Europa > Latijns-Amerika
- Afrika = vertrekgebied, behalve Zuid-Afrika.
- Sovjet Unie > Azië
- Europa > Australië en Nieuw Zeeland

1.5
Economische triade: 3 subsystemen, landen die intensievere economische banden met elkaar hebben.
Ook dienstverlening en investeringen ontsnappen niet aan uitschuiving.

Multinationale ondernemingen (mno’s) hebben vestigingen in landen verspreid over de hele wereld, geconcentreerd in global cities, vooral in kernregio’s.
Perifere landen zijn voor hun economische ontwikkeling sterk afhankelijk van de belangstelling van buitenlands kapitaal.
Ook het kapitaalverkeer groeit, de financiële markten raken wereldwijd geïntegreerd.

Concurrentie in kapitalistische markteconomieën dwingt ondernemingen tot kostenverlagingen of opbrengstverhogingen, door:
- schaalvergroting
- samenwerken van meerdere ondernemingen zorgt voor een risicodragend kapitaal bij risicovolle projecten
- onderdelen van productieketen vestigen waar dat economisch het meest verantwoord is (arbeisintensieve onderdelen > lagelonenlanden, kennisintensieve onderdelen > kern). Voor mno’s is het belangrijk alle delen van het productieproces in handen te hebben.
- activiteiten in de productie uitbesteden aan andere bedrijven.
- binnendringen van nieuwe afzetmarkten, gebieden met sterke economische groei

Samenhang tussen landen wordt ook bevorderd door instellingen en regionale organisaties van staten.
WTO, wereldhandelsorganisatie: houdt zich bezig met spelregels van handel en dienstverlening tussen handel. Economie liberaliseren (afschaffen belemmeringen):
- handelsbelemmeringen: weghalen invoerrechten, exportsubsidies.
- kapitaal, vrij kapitaalverkeer: investeringen moeten plaatsvinden waar dat bedrijfseconomisch het gunstigst is.
- een volledig vrije economie zou inhouden > vrije migratie. Wordt in de praktijk steeds moeilijker gemaakt, vooral voor lager geschoolden.

Blokvorming: vorming van organisaties van landen, vooral op economisch en/of politiek gebied:
- vrijhandelszones: afschaffen onderlinge handelsbarrières.
- douane-unie: gaat verder dan vrijhandelszones, er moeten ook afspraken over een gemeenschappelijk buitentarief worden gemaakt met de niet aan de douane-unie deelnemende landen.
- gemeenschappelijke markt: vrij verkeer van goederen, kapitaal, arbeidskrachten. EU
- economische unie: meest vergaand. Gemeenschappelijk economisch beleid. Staten verliezen de mogelijkheid voor een groot deel om hun positie in het wereldsysteem zelfstandig te versterken.

Door de machtspositie van handelsblokken kan het nog lang duren voor de wereld helemaal is geliberaliseerd.

1.6
Is de invloed van de politiek op de economie groot, hangt af van:
- Stabiliteit van de regering. Stabiliteit op politiek vlak is aantrekkelijker voor buitenlandse ondernemers omdat ze dan minder risico lopen.
- Mate waarmee de overheid zich met de economische beslissingen wil bemoeien. Privatisering, marktmechanisme > economische groei.
- Geografische kenmerken van het land, zoals infrastructuur > meestal werkt het pas op langere termijn
Door nadelige gevolgen voor het milieu wordt wel eens gepleit voor lokalisering: het baseren van de economie op lokale hulpbronnen. Daarmee wordt ook een global culture voorkomen.

Volgens het idee van de natiestaat kan binnen een staat het best een homogene groep mensen wonen. Dit proberen overheden te bevorderen door onderwijs, gemeenschappelijke schrijftaal, aanleg van infrastructuur enz. sommige volken met een sterke identiteit protesteerden hiertegen. Ze streven naar zelfbestuur, een voorbeeld van regionalisme. Er is sprake van separatisme als een etnische of religieuze groep in een deel van een land een eigen staat verwerft.

Geopolitiek (het veranderen van de staatkundige indeling van de wereld), twee krachten van invloed op staatsvorming:
- centrifugale krachten: krachten binnen een staat, die ze verzwakken, waardoor ze uit elkaar zouden kunnen vallen. Bv politieke machtsongelijkheid, vijandige houdingen tegenover culturen > vb België.
- centripetale krachten: bindende krachten, zorgen voor meer eenwording. Bv een gemeenschappelijke geschiedenis.

REACTIES

P.

P.

hee, ik zie net je samenvatting en ben er echt heeeeeel blij mee! dankjewel alvast, groetjes

15 jaar geleden

L.

L.

Hele goede samenvatting!
Ik heb alleen één opmerking, er staat "De waarde van de export was groter dan de waarde van de import."
Maar dit klopt niet, in het boek staat namelijk: "De waarde van de export was minder dan de waarde van de import."

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.