Hfd 1, § 1+2+3+4, migratie en vervoer

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1355 woorden
  • 1 april 2002
  • 60 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
60 keer beoordeeld

§ 1+2+3+4
Vervoer = het verplaatsen van mensen, goederen, energie of informatie. Transport = het verplaatsen van goederen of energie. Migratie = verplaatsing van mensen met het doel zich blijvend te vestigen waarbij een administratieve grens wordt overschreden. •Reizen en forensisme zijn kortdurende vormen van verplaatsing van mensen. Verkeer = alle bewegingen die vervoersmiddelen maken. Infrastructuur = Alle ruimtelijke elementen die nodig zijn om vervoer mogelijk te maken. Logistiek = Alle handelingen die nodig zijn om bepaalde producten in de juiste hoeveelheid op de juiste plaats en op het juiste moment aanwezig te laten zijn. •Los transport: De vervoerder doet het transport, maar de totale planning van het transport wordt door de verlader zelf gedaan. •Transportcentrum: De verlader bied hoeveelheden goederen voor het transport aan, maar het transportcentrum
zorgt voor de planning en de uitvoering van dit transport. •Distributie- of logistiek centrum: De goederen worden onder beheer gebracht vaan een distributiecentrum. Het distributiecentrum is niet alleen verantwoordelijk voor de planning uitvoering van het transport, maar ook voor het voorraadbeheer, de ontvangst van de goederen, de opslag daarvan en de orderverzameling. De uitvoering van het transport wordt vaak weer uitbesteed aan een los transport onderneming. •Vervoer komt tot stand doordat gebieden verschillende kenmerken hebben. Ruimtelijke differentiatie = verschillen tussen kenmerken van gebieden. Ruimtelijke interactie = ruimtelijke verplaatsing van mensen, goederen, energie of informatie tussen 2 of meer gebieden. (Bijvoorbeeld woon/werk verkeer) Interactie theorie van Ullman: -Complementariteit: letterlijk; aanvulling; een gebied heeft iets wat een ander gebied niet heeft. (Voorbeeld: er zijn Nederlandse toeristen die een zonvakantie willen, Marokko heeft veel zon dus vliegen ze naar Marokko) -Intervening opportunity: letterlijk; tussenliggende mogelijkheid; een gebied dat dichterbij ligt en een alternatief vormt voor het complementaire gebied dat verder weg ligt. (Voorbeeld: een Nederlandse toerist die een zonvakantie wilt, kan in plaats van Marokko ook voor het dichterbij liggende Zuid-Frankrijk kiezen.) -Transferability (verplaatsbaarheid): letterlijk; overdraagbaarheid; tijd, kosten, en moeite die men moet doen om tussen gebieden vervoer tot stand te brengen. Absolute afstand=gemeten in kilometers, relatieve afstand=gemeten in tijd, kosten, en moeite. •Voor ruimtelijke interactie zijn vervoermiddelen en infrastructuur nodig. §2 Is elk transportmiddel geschikt? Welk transportmiddel wordt gebruikt, hangt af van een aantal factoren: 1. Het soort goederen dat vervoerd moet worden. Denk aan waarde van het te vervoeren goed, bijv. diamant/zand, en denk aan de houdbaarheid. (Massagoederen: grote hoeveelheden en onverpakt.) (Stukgoederen: los verpakt in bijvoorbeeld vaten, kisten of kratten.) 2. De hoeveelheid goederen die vervoerd moet worden. 3. De afstand die afgelegd moet worden. 4. De kosten van het laden en lossen. Als je iets vervoert met trein/vliegtuig/boot heb je extra overslagkosten. 5. De fysische omstandigheden. Denk aan water, bergen, enz. 6. De tijd die het vervoer in beslag neemt. De belangrijkste vormen van transport zijn: railvervoer, wegvervoer, binnenvaart, zeevaart, pijpleiding en draad- en televerbinding. Vervoerskosten zijn afhankelijk van: - concurrentie (Concurrentie zorgt voor lagere prijzen.) - Capaciteit (vermogen) - Constante en variabele kosten (Constante kosten bestaan uit aanleg- laad- en loskosten en blijven ongeacht de afstand hetzelfde) (Variabele kosten bestaan uit bijvoorbeeld elektriciteitsverbruik, en het aantal uren dat een machinist gewerkt heeft.) Op korte ritten is de auto goedkoper dan een boot of trein, maar over grote afstanden is de trein of boot goedkoper. Wat de daadwerkelijke route wordt, hangt af van een aantal factoren: - Invloed van het natuurlijke milieu (reliëf, droogte, kou, bestaat het gebied uit land of water) - Aanlegkosten, gebruikerskosten, gebruikersgemak (tol) - Politiek-economisch systeem (Wanneer de overheid in- en uitvoer wil controleren, komen er een paar grensovergangen, Frankfurt/Oder) Vervoerssysteem = Samenhangend geheel van knooppunten en transportverbindingen. Transportnetwerk = Ruimtelijke neerslag van een vervoerssysteem. Knooppunten (Hubs) = Plaatsen waar transportlijnen samenkomen en goederen worden verzameld, verveeld of doorgevoerd. Verbindingen (Spokes) = Transportlijnen tussen plaatsen. Collectie- of verzamelnetwerk = Vervoerssysteem dat nodig is om goederen op één plaats te verzamelen. Verplaatsingsnetwerk = Vervoerssysteem dat nodig is om goederen te verplaatsen. Distributie- of verdeelnetwerk = Vervoerssysteem dat nodig is om goederen vanuit een plaats te verdelen. De ruimtelijke groei van een vervoerssysteem kent 4 fases: Fase 1: beginstadium (met plaatselijke verbindingen) Fase 2: integratie (losse plaatselijk verbindingen worden aan elkaar geknoopt) Fase 3: intensivering (uitbreiding van de verbindingen) Fase 4: selectie (verbindingen worden afgesloten) Beginstadium: Er worden afhankelijk van elkaar allemaal spoorlijnen aangelegd (tussen 2 grote steden, stad en steenkoolveld), soms worden ze gekoppeld aan reeds bestaande spoorlijnen. Een spoorlijn aanleggen is voor ondernemers altijd een gok, ze kunnen in korte tijd veel geld verdienen of verliezen. Daarom zullen ze proberen zoveel mogelijk rendement uit hun investering te halen> Zo weinig mogelijk kosten maar een maximum aan vervoer realiseren. Integratie: Er worden onderlinge verbindingen aangelegd tussen de eerder ontstane geïsoleerde delen van het transportsysteem. Intensivering: De losse takken worden meer en meer met elkaar verbonden. Er worden (ook) vanuit de grotere provincieplaatsen spoorlijnen aangelegd naar het omringende platte land om daar goederen en mensen op te halen, deze spoorlijnen zijn het minst rendabel; ze worden dan ook vaak als enkel spoor aangelegd. Selectie: De onrendabele spoorlijnen worden weer gesloten. Er ontstaat een netwerkmodel. Vervoermodaliteit (vervoermodus): een ververmiddel waarmee men de verplaatsing van mensen, goederen, energie, of informatie uitvoert. Multimodaal knooppunt: plaats waar verschillende soorten goederen bij elkaar komen. Mainport (intercontinentaal knooppunt, eerstelijns knp): multimodaal knooppunt met aansluiting op intercontinentaal transportnetwerk. Interregionaal knooppunt (tweedelijns knp): plaats waar vervoersstromen samenkomen met een overwegend nationale herkomst en bestemming. Intraregionale knooppunten (derdelijns knp): plaats waar vervoersstromen samenkomen met een overwegend regionale herkomst en bestemming. § 4

Industrie en locatie: Bedrijven vestigen zich bij de vindplaats van grondstoffen, bij de afzetmarkt of ergens daartussenin. En bedrijf dat gebruikt maakt van veel grondstoffen met een groot volume en gewicht, vestigt zijn bedrijf natuurlijk vlakbij de bron van die grondstoffen. Hij hoeft ze dan niet te vervoeren en dat is goedkoper. Als een bedrijf grondstoffen met een groot volume gebruikt, maar zich om de een of andere reden zich niet kan vestigen bij de bron ervan, vestigt het bedrijf zich ergens waar die grondstoffen goedkoop vervoerd kunnen worden, zoals bijvoorbeeld bij een haven of een pijpleiding. Wanneer een bedrijf minder grondstoffen gebruikt met een wat kleiner volume, die tijdens het productieproces in volume en kwetsbaarheid toenemen, dan is het goedkoper en makkelijker om het bedrijf bij de afzetmarkt te vestigen. Je hoeft je eindproduct dan niet te vervoeren. . Je hebt ook de zogenaamde footloose bedrijven, deze hebben een verspreide afzetmarkt en verschillende bronnen. Footloose wil zeggen dat het bedrijf niet gebonden is aan een bepaalde vestigingsplaats. Kantoren en locatie: De meest voorkomende locaties voor kantoren liggen: - Bij een knooppunt van openbaar vervoer. Deze gebruikersgroep wordt ook wel stationaren genoemd, ze willen het woon-werk verkeer zoveel mogelijk beperken en letten nauwelijks op herkenbaarheid en imago. Meestal zijn het overheidsinstellingen en niet-commerciële organisaties. - Bij een autoweg. Er vestigen zich twee groepen langs een autoweg. De zogenaamde ambulanten doen het voor de centrale ligging en voor hen is de nabijheid vaan een snelweg belangrijk. De andere groep, de visualisten, doen het voor de zichtbaarheid. Ze willen graag gezien. - In een historische en statige omgeving. Hier vestigen zich de classicisten: de juristen, notarissen, accounts en de ambacades. Het maakt hun niet uit dat ze moeilijk bereikbaar zijn, het gaat ze om de status. - Dan heb je nog de zogeheten modalisten, het kantoor is minder belangrijk, als ze maar goed bereikbaar zijn en een goeie parkeerplaats hebben. De huur moet zo laag mogelijk zijn. Tot deze groep behoren veel handels- en transportbedrijven. Winkels en locatie
Bij de locatie van een winkel is het belangrijk dat hij goed bereikbaar is voor de klant en de producent. Vroeger waren er vooral kleinere buurtwinkeltjes, voor de grotere inkopen ging men naar de steden. Rond de tweede wereldoorlog kwam hier verandering in; - De mensen met kinderen gingen weg uit de steden en maakten plaats voor andere gezinnen met een ander koopgedrag; - De mobiliteit nam toen; - Door de komst van de koelkast en diepvries hoefde men nog maar 1 keer in de week naar de winkel. Voor een aantal winkels is het onmogelijk geworden zich midden in de stad te vestigen. Ze hebben grote showrooms nodig en de vrachtwagens die hun spullen leveren kunnen niet goed in het centrum komen. Daarom liggen de grote doe-het-zelf zaken, de meubelwinkels enzovoorts zich voornamelijk aan de rand van een stad.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.