H3, paragraaf 1 en 2

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 1220 woorden
  • 18 juli 2013
  • 37 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
37 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Studiekeuzestress? 5 gouden tips om voor áltijd te blijven twijfelen

Ben jij ook zo'n expert in het uitstellen van je studiekeuze? Met deze 5 tips blijf je gegarandeerd nog járenlang twijfelen. Want waarom zou je een beslissing nemen als je ook gewoon... niet kunt kiezen? 

Check het hier

De Alpen en het natuurlandschap

Het ontstaan

Endogende krachten breuken in aardkorst aardkorst verdeelt in schollen(of platen) liggen niet stil maar bewegen kunnen bewegen, langs elkaar glijden en op elkaar botsen ontstaan van gebergtes.

225 miljoen jaar geleden alle continenten aan elkaar vast vormde één groot continent viel zogenaamde pangea in stukken uit elkaar verschillende platen botsten ontstaan gebergten waaronder de Alpen.

Een deel van Europa is als soort tafellaken gerimpeld gesteente werd geplooid en de plooiruggen vormden de bergen zo ontstond een plooiingsgebergte (bijv. de Alpen).

Andere bergketens in Europa die in dezelfde tijd zijn ontstaan(Sierra, Nevada, Pyreneeën, Apennijnen en de Karpaten) hooggebergtes(toppen hoger dan 1500 meter)

Jong gebergte

Jonge gebergten zijn hoog, hebben steile hellingen, spitse toppen en diepe dalen. Oudere gebergtes flauwe hellingen, afgeronde toppen en zijn veel lager.

De oorzaken exogene krachten zorgen voor dat in loop van miljoenen jaren de bergen langzaam worden afgesleten.

Door verwering harde gesteente verpulverd+valt ineen in kleinere delen

Onder invloed van zwaartekracht verweringsmateriaal lang berghellingen naar beneden afgevoerd gletsjers, rivieren, de zee of wind nemen het mee naar andere plekken tijdens transport het landschap verder afgebroken vindt erosie plaats.

Klimaatscheiding

De Alpen zijn een belangrijke klimaatscheiding tussen Centraal Europa en het Middellands zeegebied.

Basisboek

B39 LIGGING VAN GEBERGTEN

Soms komt wind een gebergte tegen een soort muur klimaatscheiding tussen 2 gebieden.

Bijv. temperatuur in Scandinavië in de winter westenwinden blazen warme lucht over zee naar Scandinavië daar houd Scandinavisch hoogland warmte tegen alleen Noorse kustplaatsen profiteren ervan havens vriezen niet dicht.

s’Zomers hebben ze in Zweden geluk koele zeelucht blijft in Noorse bergen hangen.

B56 ENDOGENDE EN EXOGENE KRACHTEN

De aardkorst verandert voordurend van vorm door natuurkrachten van 2 kanten, buitenaf door exogene krachten en van binnenuit door endogende krachten.

Buitenaf zorgen weer- en plantengroei ervoor dat de harde steenschaal wordt vergruisd. Dit heet ook wet verwering.

Van binnenuit werkt de hitte. Door de hitte wordt het gesteente vloeibaar (magma).

Vlak onder de aardkorst stroomt magma traag rond, kracht van stromen breuken in de korst in breukgebied schuiven stukken aardkorst langs elkaar aardbevingen.

In breukgebied kan een gat ontstaan dat dwars door de aardkorst gaat. Magma kan naar buiten komen. Als het magma buiten is, wordt het lava genoemd. Door de uitstromende lava kan er een berg ontstaan een vulkaan.

B58 RELIËF

De aardbol toont reliëf hoogteverschillen in het landschap.

4 verschillende reliëfvormen

Hooggebergte: meeste toppen hoger dan 1500 meter

Middelgebergte: meeste toppen tussen 500m en 1500m

Heuvelland: meeste toppen tussen 200m en 500.

Laagland: heet is er vrijwel overal lager dan 200 meter

Door hoogteverschillen zijn er hellingen kunnen ook voorkomen in laagland (alleen zijn daar de hoogteverschillen niet zo groot).

Gebied met weinig of geen reliëf vlakte lager dan 500m laagvlakte boven 500m hoogvlakte of plateau.

B63 VERWERING

Verwering uitgevallen van gesteente onder invloed van weer en plantengroei.

Verweringsmateriaal puin die bij verwering ontstaat een voorbeeld van exogene kracht.

Er zijn 2 soorten verwering:

Bij mechanische verwering (of fysische verwering) valt het gesteente uit elkaar. Dit gebeurt bijv. in wisselingen in de temperatuur.

Chemische verwering als de samenstelling verandert mineralen uit het gesteente reageren dat op stoffen als zuurstof en water ijzerdeeltjes gaan bijv. roesten.

Bekend voorbeeld van chemische verwering is het oplossen van kalksteen door zuur grond-of regenwater. Staande en hangende pilaren van kalk in een grot: stalagmieten en stalactieten. Landschappen die zo ontstaan karstlandschappen.

B64 AFVOER VAN VERWERINGSMATERIAAL

Verweringsmateriaal blijft niet altijd liggen op de plaats waar het is ontstaan. Vooral in berggebieden wordt veel verweringspuin afgevoerd. 4 vervoerders spelen daar een belangrijke rol in.

Het begint met zwaartekracht die lost puin op een helling zoekt het laagste punt en rolt naar beneden.

Als het puin beneden is wordt het verder vervoerd via rivieren en beken met stromend water

De sterkste vervoerders gletsjers en landijs in en op dat ijs kunnen enorme rotsblokken vervoerd worden

Wind is ook een verplaatser van verweringsmateriaal(van zand en löss)

Wind krijgt alleen de kans in gebieden waar het droog en onbegroeid is.

______________________________

Endogende krachten = krachten die van binnenuit de aardkorst veranderen

Schollen of platen = stuk van de aardkorst

Plooiingsgebergte = gebergte dat ontstaat door de plooiing van de aardkorst

Hooggebergten = gebergte met toppen hoger dan 1500 meter

Exogene krachten = krachten die van buitenaf de aardkorst veranderen

Verwering = Het uiteenvallen van gesteente onder invloed van weer en plantengroei

Chemische verwering = de samenstelling van het gesteente verandert

Mechanische verwering = waar samenstelling van het gesteente niet verandert

Verweringsmateriaal = de puin die ontstaat bij verwering(voorbeeld van exogene kracht)

Erosie = Het afschuren en uitscheuren van hard gesteente door met verweringsmateriaal geladen water, ijs of wind.

Klimaatscheiding = natuurlijke grens tussen klimaten(bijv. gebergte)

Magma = vloeibaar gesteente

Lava = als magma uitstroomt

Vulkaan = berg dat ontstaat door uitstromende lava

Laagvlakte = lager dan 500 meter

Hoogvlakte of plateau = hoger dan 500 meter

Stalactiet = druipsteen in grotten dat is afgezet in de vorm van hangende pegels

Stalagmiet of druipsteenpilaar = druipsteen in grotten dat is afgezet in de vorm van staande zuilen.

Karstverschijnselen = vormen in het landschap die ontstaan door het natuurlijk oplossen van sommige soorten gesteenten.

Gletsjers = ijsveld in het hooggebergte dat onmerkbaar langzaam de berg afschuift.

Landijs = ijsmassa die grote delen van het vasteland bedekt

De Alpen: toerisme en verkeer

Bergboeren

De bergboeren zijn gespecialiseerd in veeteelt. s’Zomers weiden boven de boomgrens om vee te laten grazen > voorkomen heen en weer reizen tussen dal en alpenweiden(almen) waren op verschillende hoogtes bedrijfsgebouwen.

Bedrijven te klein om redelijk inkomen te hebben > gedwongen tot seizoensmigratie > inkomen vullen door bepaalde periodes in de stad te werken.

Toerisme

Alpen heel toeristisch > kennen ze dubbelseizoen > jaarlijks 50 miljoen mensen hun vakantie doorbrengen in de Alpen.

Voor massatoerisme > veel toeristische voorzieningen nodig > dalen en berghellingen opnieuw ingericht > op kale hellingen na flinke regen de bodem gemakkelijk wegspoelen (erosie)

Verkeer

Eind 19e eeuw Alpen een lastig te nemen verkeershindernis > reizigers uit Europa konden alleen met pakpaarden de bergen over > moesten zo ver mogelijk rivierdalen volgen, daarna bergpad nemen naar laatste punt in een bergbrug. Dat is de pas.

Je kunt ook door de bergen heen > De Gotthard-spoortunnel.

Basisboek

B83 HOOGTEGORDELS

Een natuurlijke zone op een berg heet een hoogtegordel

Hoogtegordels op een berg > ontstaan door verschillen in temperatuur > onderaan warmst en bovenaan koudst.

Onderaan > loofboomgordel > groeien op plekken waar het in zomer meer dan 15 °C is.

Verder omhoor> naaldboomgordel > vergelijken met taiga > bovenkant begrensd door boomgrens.

Boven boomgrens > alpenweiden > vergelijken met toendra

Boven 2500 meter > groeien geen planten meer > rotsgordel.

Gebied altijd sneeuw > boven rotsgordel > eeuwige sneeuw > te vergelijken met landijs(pakijs)in de poolstreken.

B168 MASSATOERISME

Als veel toeristen op dezelfde plek verblijven > massatoerisme.

Maanden met topdrukte(juli en augustus) > hoogseizoen

In thuisland bieden ze vakantiereizen aan > bezitten in vakantieland veel verblijfsaccommodaties.

Regelen via reisbureau

Boomgrens =grens tussen waar bomen groeien en waar niet door de lage temperatuur

Seizoensmigratie =migratie waarbij gedurende een paar maanden per jaar mensen buiten hun woonplaats werken en wonen.

Dubbelseizoen =een gebied kent twee of meerdere keren per jaar een piek in het aantal toeristen.

Massatoerisme =veel toeristen die op dezelfde plek verblijven.

Pas =het laagst passeerbare punt tussen twee bergtoppen

Hoogseizoen =seizoen waarin de meeste toeristen komen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.