Samenvattingen H2 klimaatzones en landschappen
Paragraaf 6: Mondiale lucht- en zeestromen
Luchtdruk en wind:
• Wat je niet voelt, is de lucht in de atmosfeer die op ons en op het aardoppervlak drukt met haar gewicht. Dit noemen we luchtdruk. Op iedere cm2 drukt ongeveer 1 kg lucht.
• Koude lucht is zwaarder dan warme lucht en beweegt zich dus naar beneden.
• Warme lucht is lichter en beweegt zich dus omhoog.
• Gebied met dalende, koude lucht = hogedrukgebied (maximum)
• Gebied met stijgende, warme lucht = lagedrukgebied (minimum)
• Door de verschillen in druk verplaatst de lucht zich, dit gaat van hoge luchtdruk gebieden naar lage luchtdruk gebieden.
• Zo ontstaat ook wind, hoe groter het drukverschil, hoe harder de wind waait.
Mondiale luchtcirculatie:
• Polen = hogedrukgebied (het is daar koud, dus dalende lucht)(= polair maximum)
• Evenaar = lagedrukgebied (het is daar warm, dus stijgende lucht)(= equatoriaal minimum)
• Niet alleen op aarde ontstaat er stroming, ook in de lucht. De lucht wordt daar weggezogen, en moet dus ook weer worden aangevuld. Zo ontstaat er de mondiale luchtcirculatie. (Dit wordt aangedreven door de zon)
• Lucht stroomt niet in een keer van de polen naar de evenaar en in de lucht terug. De lucht hoog in de lucht van de evenaar naar de polen is afgekoeld en gaat dalen, er ontstaat zo op die breedte een hoge druk. (= het subtropisch maximum)
• De lucht afkomstig van het subtropisch maximum botst rond 50 graden NB en ZB met de lucht die van de polen afkomstig is. Er ontstaat een opeenhoping van lucht en die kan alleen maar naar boven stijgen. (= subpolair minimum)
• Dit botsen veroorzaakt rond dit minimum veel depressies (= grote lagedrukgebieden)
Mondiale zeestromen:
• Net als lucht, is water ook altijd in beweging. Het bewegen van watermassa’s aan het oppervlak van de oceanen noem je zeestromen of driften.
• Zeestromen worden aangedreven door wind.
• Zeestromen van de evenaar naar het noorden en zuiden zijn warme zeestromen. Zo zorgt de Noord- Atlantisch Drift (= Golfstroom) er ook voor dat West- Europa en vrij warme winter heeft, en Noorwegen ijsvrije havens.
• Zeestromen die van de polen richting de evenaar stromen zijn koude zeestromen. Aan de westkust van Zuid- Afrika is het water dodelijk koud. Het water is afkomstig heel diep uit de zee, dat komt omdat de zeestroming daar zo ver van de kust af is.
Paragraaf 7: Klimaatzones
Weer en klimaat:
• Weer is de toestand van de atmosfeer (= luchtlaag rond de aarde) op een bepaalde plaats op een bepaald moment.
• Het gaat bij weer om hoeveelheid neerslag, de temperatuur en de wind. Ook is het weer van dag tot dag anders.
• Klimaat is het gemiddelde weer gemeten over dertig jaar.
Klimaatzones:
• Door de verdeling van zee- en luchtstromen en de verdeling van neerslag ontstaan er klimaatgebieden of klimaatzones (= gebieden met ongeveer hetzelfde klimaat)
• Er is een samenhang tussen de natuurlijke vegetatie in een bepaald gebied en het klimaat.
Verstoring van de klimaatgebieden door het reliëf:
• Hoe kunnen er gebieden zijn die zo droog zijn en toch zo dicht bij zee liggen (We nemen als voorbeeld de Death Velley in de VS)
• Dit heeft te maken met de loef- en lijzijde van een gebergte. Aan de loefzijde van de Sierra Nevada regent het veel. De lucht die met vocht is beladen stijgt tegen de bergen op, koelt dan af en er vormen zich wolken. Voordat ze de berg over zijn is de neerslag al gevallen. Dus aan de lijzijde van de berg valt haast geen neerslag. En dus is het daar erg droog.
Moesson:
• Een moesson is een halfjaarlijkse land- of zeewind die lange tijd een constante richting aanhoudt.
• Waar de moesson over zee komt, neemt hij vochtige lucht mee en veroorzaakt veel neerslag. Dit noemen we de natte moesson. (bijv. in de zomermaanden in West- India)
• Net als reliëf is de moesson een verschijnsel dat het mondiale klimaatpatroon op continentale schaal beïnvloed.
Invloed van de zee:
• De zee zorgt ervoor een matigende werking op de winter en de zomer temperatuur. Dit is vooral rond de kustgebieden die tussen de 40 graden en 60 graden noorder- en zuiderbreedte liggen. Daardoor is het in Nederland bijna nooit lange tijd heel erg warm in de zomer of heel lang, erg koud in de winter.
Klimaat door de eeuwen heen:
• Er zijn in de afgelopen honderduizend jaar op aarde warme en koude perioden geweest: interglacialen en glacialen.
• Glaciaal: groot deel van de aarde was bedekt met ijs. Nu: interglaciaal
• Die veranderingen zijn ontstaan door: invloed van verschuiving van continenten, vulkaanuitbarstingen en meteorietinslagen.
• Ook de baan van de aarde rond de zon en de stand van de aarde ten opzichte van de zon heeft invloed. Deze is namelijk niet constant. Hierdoor varieert de hoeveelheid zonnestraling die de aarde van de zon ontvangt. Dit heeft ook invloed op het klimaat.
Paragraaf 9: Landschapzones: de warme en droge gebieden op aarde
Fysisch- geografische zones:
• Fysische-geografische zones zijn zones waar bepaalde klimaten heersen waardoor er een bepaalde natuurlijke vegetatie is. We noemen ze ook wel landschapzones.
• Bij deze zones spelen verschillende aspecten een rol: breedteligging, bodem en reliëf.
Tropische zone:
• Gebieden waar het tropisch regenwoudklimaat en het savanneklimaat liggen noem je tropische landschapzones.
• Rond de evenaar groeit het tropische regenwoud. Kenmerken: hele jaar warm, tussen de 18 en 25 graden, rond de evenaar regent het veel, aan de kust groeit vaak mangrovebos (bomen groeien met lange wortels in het zoute water)
• Aan het tropische regenwoud grenst een gebied met een duidelijk droge periode in de zomer: veel regen in de natte tijd, het hele jaar is het er vochtig, de natuurlijke vegetatie is savanne (= een grasvlakte met af en toe een groepje bomen)
• In de tropische zone overheerst de zelfvoorzienende akkerbouw.
• Het is normaal om na een paar jaar een ander stuk land te zoeken, het oude land verbranden ze, en de as zorgt ervoor dat het land goed vruchtbaar blijft. Dit gebeurt omdat de bodems in het tropische landschapzone arm zijn en snel uitgeput. Door het vele water worden de voedingsstoffen snel mee de bodem in genomen.
• We noemen deze landbouw vorm: shifting cultivation.
Aride zone:
• De aride zone is een zone waar het woestijnklimaat en het steppeklimaat overheersen.
• Kenmerkend van deze zone: droogte (komt door subtropisch maximum), weinig neerslag in een vaak hevige stortbui. Dit zorgt voor veel overlast.
• Overdag is de temperatuur erg hoog, terwijl het ‘s nachts vriest.
• Het steppeklimaat is een overgangsgebied: semi- aride. De neerslag valt in een korte periode. Er groeien hier wel meer planten dan in een woestijnklimaat. Ook wonen er meer mensen. De mensen in dit gebied zijn nomaden, en doen dan ook aan nomadische veeteelt.
• Akkerbouw is bijna niet mogelijk, alleen op plekken waar ondiep grondwater zit. Je krijgt dan bijv. een oase.
• In veel gebieden is er sprake van overbegrazing, door te veel vee of doordat ze te lang op dezelfde plek grazen. De overheid wil dat de nomaden zich gaan vestigen in een bepaald gebied.
Paragraaf 10: Landschapzones: de subtropische, de gematigde en de koude gebieden
Subtropische zone Gematigde zone Boreale zone Polaire zone
Lage breedte, rond de evenaar Zachte temperaturen Naaldwoud Koude winter
Mediterrane vegetatie Gebieden zijn geschikt voor landbouw Verschil temperatuur winter en zomer groot Nomadische veeteelt
Wijnbouw Loofwoud Landklimaat of continentaal klimaat Jacht op zeedieren
Temperaturen zomer hoog, winter laag Neerslag in alle jaargetijden Neerslag in het hele jaar Het hele jaar door neerslag
Neerslag vooral in een seizoen Sedentaire landbouw Sedentaire landbouw Toendra klimaat en sneeuwklimaat
Mediterrane landbouw, commerciële tuinbouw en irrigatielandbouw Intensieve commerciële landbouw Intensieve commerciële landbouw Mossen en grassen groeien in pollen
(Voor de tabel zie bijlage!)
Paragraaf 12: Mens en landschap: landdegradatie en klimaatverandering
Dynamisch landschap:
• Het leven op aarde en het landschap beïnvloeden elkaar. De mens heeft misschien zelfs invloed op het klimaat.
• Een dynamisch systeem is een systeem waarbij er wel iets gebeurd alleen lijkt het alsof er niks veranderd.
• Een landschap is het zichtbare deel van de aarde, dat wordt bepaald door onderlinge samenhangen tussen de factoren klimaat en lucht, gesteente en reliëf, bodem, water, planten, dieren en de mens. We noemen dit geofactoren.
• Doordat het een dynamisch systeem is, is een landschap voortdurend in beweging. Wanneer een van de geofactoren veranderd, heeft dat effect op alle andere geofactoren. En treed er dus een verandering in het klimaat op.
Landdegradatie:
• Landdegradatie zijn processen als: versterkte bodemerosie, verzilting, verwoestijning en verdroging die op een of andere manier de kwaliteit van het land aantasten, waardoor uiteindelijk kaal gesteente of een kale bodem overblijft.
• De mens versnelt de bovenstaande processen door het land te intensief en onzorgvuldig te gebruiken.
• Landdegradatie komt vaker voor in landen met armoede dan in welvarende landen. Dit komt doordat een onontwikkeld land niet genoeg investeert om de kwaliteit van het land op niveau te houden.
Klimaatverandering:
• De aarde ontvangt energie van de zon. Zonnestralen gaan gemakkelijk door de atmosfeer heen en bereiken zo het aardoppervlak. Het aardoppervlak neemt de zonnestralen op en zet ze om in warmtestraling. Daarna gaat deze warmtestraling weer terug de lucht in, maar gaat niet zo gemakkelijk door de atmosfeer heen. Er zijn namelijk gassen als koolstofdioxide, methaan en waterdamp die dit tegenhouden. We noemen dit het natuurlijke broeikaseffect. En de gassen broeikasgassen. Zou dit proces er niet zijn, dan zou het op aarde nu veel kouder zijn.
• Een toename van de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer leidt tot en opwarming van de aarde. We noemen dit het versterkte broeikaseffect.
• De toegenomen hoeveelheid broeikasgassen is onder andere gekomen door het verstoken van fossiele brandstoffen, waar CO2 (= koolstofdioxide) bij vrij komt. Als we zo door gaan zal de temperatuur op aarde binnen nu en 100 jaar 1,4 graden tot 5,8 graden Celsius stijgen.
• Ook de zeespiegel zal stijgen door het warmer worden van het water. Dit kan zorgen voor het afsmelten van het land- en poolijs.
Paragraaf 13: Mens en landschap: vormen van landdegradatie en duurzame landbouw
• Er zijn verschillende vormen van landdegradatie: versnelde bodemerosie, verzilting en verwoestijning.
• Versnelde bodemerosie: het voortdurend ploegen van de grond heeft ervoor gezorgd dat de vruchtbare bovenlaag aan de wind was overgeleverd. De hoeveelheid bodemerosie hangt af van de geofactoren en hoe de mens het gebied gebruikt. Belangrijke factoren zijn: reliëf en begroeiing.
• Verzilting: door te veel watergebruik en geen goede afvoer, treed er verzilting van de bodem op. De verdamping in het gebied was zo groot, dat irrigatiewater geen kans kreeg om door de bodem geen te zakken naar het grondwater. Het wordt dan omhoog gezogen en neemt zouten mee. Door verzilting kunnen uiteindelijk planten niet meer groeien.
• Verwoestijning: er zijn verschillende gebieden die door watertekorten helemaal uitgedroogd zijn. De bodem is niet meer instaat om vegetatie een kans te geven. Dit leidt tot verdroging en via versnelde bodemerosie uiteindelijk tot verwoestijning. Deze stukken breiden zich uit en een soort woestijn worden. Onzorgvuldig landgebruik, en onzorgvuldige landbouw zijn onder andere oorzaken van verwoestijning.
• Duurzaam landgebruik is bijvoorbeeld het aanleggen van terrassen. Zij verkomen dat de kostbare vruchtbare bovenlaag met regenwater van de helling afspoelt. Duurzaam landgebruik is dan ook het beschermen van de bodem. Wat je voorkomt is dan bodemerosie, verzilting en verwoestijning.
H2 Klimaatzones en landschappen vanaf par. 6
5.7
ADVERTENTIE
Studeer met een open blik
Een studie die filosofie, psychologie en sociologie combineert, en waarin je ook nog eens goed leert te reflecteren en gesprekken te voeren – klinkt dat als jouw droomstudie? Dan is de bachelor Humanistiek misschien iets voor jou.
Kom kennismaken op de Open Dag van 16 november.
Meld je aan voor de Open Dag
REACTIES
1 seconde geleden