De Geo - hoofdstuk 1 Arm en Rijk par. 3

Beoordeling 4.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1072 woorden
  • 7 november 2011
  • 29 keer beoordeeld
Cijfer 4.2
29 keer beoordeeld

Samenvatting § 1.3: Globalisering en het wereldvoedselvraagstuk

Economische globalisering en beschikbaarheid van voedsel

Globalisering                               Protectionisme
• Open grenzen                           Landen beschermen hun eigen werkgelegenheid
• Vrijhandel
• Exportgerichtheid                     

Globalisering heeft alles te maken met open grenzen, vrijhandel en exportgerichtheid van landen.

Globalisering
Het steeds verdergaande proces van internationale uitwisseling van goederen, kennis en kapitaal. Ook wel mondialisering genoemd.

Doen waar je goed in bent

Industriële landbouw + globalisering = regionale specialisatie en exportlandbouw =
meer welvaart voor meer landen.

Door de industriële landbouw en globalisering is het mogelijk geworden dat een land zich toelegt op de teelt van één bepaald product.
Deze regionale specialisatie brengt op basis van exportlandbouw meer welvaart voor meer landen.

 Dankzij de exportopbrengsten van zijn specialiteit kan een land de producten kopen die het niet zelf kan verbouwen.

Regionale specialisatie
Regionaal gebonden productie van goederen of diensten op basis van specifieke locatievoordelen.

Exportlandbouw
Vorm van landbouw die produceert voor de uitvoer en daarmee gericht is op de wereldmarkt.

De comparatieve kostentheorie

Landen drijven handel om twee redenen:
1. Ze verschillen van elkaar in termen van productiefactoren zoals klimaat en beschikbaarheid van technologie.  VERSCHIL IN PRODUCTIEFACTOREN
== Gebieden hebben dus niet alles zelf in huis wat ze nodig hebben.
2. Ze trachten schaalvoordelen te realiseren: door meer te produceren worden de productiekosten per eenheid lager.  VERSCHIL IN PRODUCTIEKOSTEN

 De handelsstromen worden bepaald door relatieve kostenverschillen.

Britse econoom Ricardo: comparatieve (vergelijkende) kostentheorie:
Alle partijen kunnen van handel profiteren, ook al produceert één van de landen alle spullen voor een lagere prijs.
Je vergelijkt de kosten in twee gebieden en handelt met het goedkoopste. Je hebt dan een comparatief voordeel.

Comparatief voordeel
In de internationale economie geeft het comparatieve voordeel aan waarom het voor landen voordelig is om handel te drijven met elkaar, zelfs wanneer het ene land alles voordeliger kan produceren dan het andere land.
In de theorie van het comparatieve voordeel wordt gekeken naar het verschil in de verhouding tussen verschillende productiefactoren en niet naar de kostprijs.

 Een comparatief voordeel van een gebied berust op de hoeveelheid die daar beschikbaar is van de productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal.

Als elk land zich specialiseert in het goed waarin het een comparatief voordeel heeft, kunnen alle landen in principe winnen bij vrijhandel.

Beperkingen van de theorie:
1. Ricardo hield geen rekening met
- Milieukosten
- Verspreiding van ziekten door wereldwijd transport
2. De theorie gaat enkel op bij gelijke concurrentieverhoudingen.

Landbouwsubsidies

Veel boeren in de westerse landen wijzen op hun uiterst efficiënte productie met behulp van:
- Wetenschappelijke landbouwmethoden
- Grootschalige mechanisatie
- Moderne apparatuur

Aan de ene kant:
• Hoge productie per persoon / hoge productiviteit per arbeidskracht
• Hoge productie per ha

Aan de andere kant:
• De hoge productie per arbeidskracht is zeer kapitaalintensief  landbouwsubsidies nodig.

Conclusies:
1. Het economisch rendement valt tegen.
2. VS en EU schaften hun landbouwsubsidies niet gelijktijdig af met Afrikaanse landen (die dwongen ze tot afschaffing)

Productiviteit per arbeidskracht
Hoeveelheid goederen of diensten die een werkzaam persoon in de beroepsbevolking levert in een bepaalde tijd.

Landbouwsubsidie
Aanvullende bijdrage van de overheid aan de landbouwproductie.

Invoertarieven

Rijke landen en machtige handelsblokken eisen vrijhandel voor hun export –
Tegelijkertijd beschermen ze de eigen economie, tegen concurrentie uit de Derde Wereldn.

 Dit gebeurt via de invoertarieven.

Invoertarief
Financiële heffing die door een invoerend land wordt gelegd op de prijs van een goed of dienst.

o Voorbeeld van oneerlijke concurrentiepositie: het suikerbeleid van de EU – met negatieve effecten voor de ontwikkelingslanden:
Het ontnemen van de afzetmarkten van rietsuikerproducenten in de derde wereld.

Onder druk van de Wereldhandelorganisatie heeft het Europese suikerbeleid zijn langste tijd wel gehad.

Conclusie:
Arme landen kunnen niet profiteren van hun comparatieve voordeel: goedkope arbeid.

WTO
De World Trade Organisation (Wereldhandelorganisatie, opvolger van de GATT) houdt kantoor in Genève en werd in 1995 opgericht om toe te zien op de naleving van recent afgesloten wereldhandelsverdragen, op weg naar verdere liberalisering van de wereldhandel. Meer dan 145 landen zijn lid. Het uiteindelijke doel is vrije wereldhandel.
Verborgen agenda’s

Bij landbouwsubsidies en invoerrechten zijn politiek en economie onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Beleidsmaatregelen op internationaal niveau hebben niet altijd gewenste economische gevolgen op nationaal en lokaal niveau.

• Hulp van rijke landen aan arme landen, waarbij de inspanningen onder de maat blijven of een dubbele agenda dienen.
• Voedselnoodhulp in ruil voor olie, water, ertsen, politieke loyaliteit en verwerving van internationaal prestige, waarbij er soms niet werkelijk geholpen is.
• Vaak wordt voor ontwikkelingslanden met torenhoge schulden, een Structureel Aanpassingsprogramma (SAP) opgesteld:
De overheidsuitgaven moeten omlaag en de greep van de staat op de economie moet verminderen.
• Dit wordt gedaan in samenwerking met het Internationale Monetaire Fonds en de Wereldbank.
• Versterking van armoede, degradatie van hulpbronnen, corruptie en falend bestuur door slecht landelijk beleid.

IMF
Het Internationale Monetaire Fonds is opgericht tijdens een vergadering van de Verenigde Naties in 1944 (Akkoorden van Bretton Woods). Het IMF verleent krediet aan zijn leden. Vooral ontwikkelingslanden maken hier gebruik van. Het IMF heeft eind jaren ’70 de schulden overgenomen die ontwikkelingslanden bij commerciële banken hadden.

Wereldbank
De Wereldbank (International Bank of Reconstruction and Development) is opgericht in 1944. Zij versterkt langlopende leningen aan ontwikkelingslanden. Het IMF en de Wereldbank zijn de grootste schuldeisers van deze landen. Hun strenge aflossingseisen droegen daaraan bij.

WPF
Het World Food Programme (Wereldvoedselprogramma) is een agentschap van de Verenigde Naties met het hoofdkwartier in Rome. Het agentschap houdt zich bezig met zowel de verspreiding en verdeling van voedsel aan vluchtelingen in het kader van ontwikkelingsprojecten als het verlenen van voedselnoodhulpen in het geval van natuurrampen of rampen die (mede) door de mens veroorzaakt zijn.

Conclusies:
1. De meest kansarmen worden het hardst getroffen.
2. Centrumlanden letten bij hun beleid op hun nationale belang.
Te weinig op de voedselproblemen en positie van boeren in de periferie.

Positieve ontwikkelingen

Met betrekking tot de wereldvoedselsituatie zijn er niet alleen slechte ontwikkelingen:
1. In enkele landen is er:
- Meer welvaart
- Betere spreiding van inkomens
2. Meer aandacht voor de voedselproblematiek (FAO, WHO, NGO’s)
3. Deels schuldenlast kwijtgescholden
4. Pro Poor Growth-beleid:
Economische groei waarbij de armen meer dan gemiddeld profijt hebben.
5. Door export van industrieproducten kunnen Taiwan en Zuid-Korea hun voedselimport betalen. Landbouwsubsidies zijn afgeschaft.
6. In India hebben miljoenen mensen nu een betere levensstandaard en voedselsituatie. Maar er blijven enorme tegenstellingen.

NGO
Niet-gouvernementele organisatie (non-governmental organisation):
een organisatie die onafhankelijk is van de overheid. Over het algemeen worden niet-commerciële organisaties bedoeld die een politiek doel of een maatschappelijk belang nastreven.
Westerse landen hechten bij internationale (ontwikkelings)samenwerking veel belang aan NGO’s, die vaak ook partner zijn in specifieke projecten een ook wel worden gefinancierd.

Andere uitgangspositie

Veel landen in Afrika en Azië:
- Bescherming van eigen landbouw = voedselzekerheid
- Bescherming mag niet vanwege vrijhandel
- Grotere afhankelijkheid van voedselinvoer
- Import niet betaalbaar

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.