Aardrijkskunde periode 6.2
Toetsstof: hoofdstuk 1 t/m 4 met uitzondering van paragraaf 1.4 en 4.3
1.1
Deelvragen:
Wat zijn de topografische kenmerken van Zuid-Amerika?
Welke natuurlijke regio’s zijn er in Zuid-Amerika en wat zijn hun kenmerken?
Welke beelden leven er bij mensen over Zuid-Amerika?
Werelddeel Zuid-Amerika bestaat uit 13 zelfstandige staten: Brazilië, Venezuela, Guyana, Suriname, Frans-Guyana, Bolivia, Peru, Ecuador, Colombia, Venezuela, Argentinië, Uruguay, Chili en Paraguay.
Zuid-Amerika is niet hetzelfde als Latijns-Amerika:
Onder Latijns-Amerika vallen landen waar Spaans of Portugees wordt gesproken = Zuid-Amerika + Midden-Amerika
Grens tussen Zuid-Amerika en Midden-Amerika = tussen Colombia en Panama
In Grote Oceaan en Atlantische Oceaan liggen eilanden die bij Zuid-Amerika horen
Zuid-Amerika indelen in hoogtezones.
Andesgebergte: gemiddelde hoogte > 4.000 m, veel werkende vulkanen
Tropisch laagland met drie grote rivieren: Orinoco, Amazone en Paraguay/Paraná
Hoogland van Guyana en hoogland van Brazilië
Altiplano: hoogvlakte met gemiddelde hoogte > 4.000 m
Plateau van Patagonië: hoogvlakte van 500 - 1.500 m hoogte
Atacamatrog (oceaan) evenwijdig aan Andes: diepste punt -8.085m
Veel West-Europeanen hebben stereotiep beeld van Zuid-Amerika = niet gebaseerd op diepgaande kennis, maar op bekende cultuurelementen.
Bijvoorbeeld: In Zuid-Amerika woont iedereen in krottenwijken óf in luxe villawijken
Perceptie = beeld dat iemand van werkelijkheid heeft (dit kan stereotiep beeld zijn)
Perceptie leidt tot mental map
Mental map = soort kaart in je hoofd die je van gebied hebt (bijvoorbeeld: Zuid-Amerika is onveilig en dus niet geschikt om op vakantie te gaan)
Door nieuwe kennis over gebied verandert je mental map, bijvoorbeeld door geografisch beeld met volgende kenmerken:
Ligging
Landschappelijke kenmerken
Bevolkingskenmerken
Interne en externe relaties
1.2
Deelvragen:
Hoe kun je het voorkomen van de verschillende klimaten en El Nino in Zuid-Amerika verklaren?
Welke natuurlijke vegetatie vind je in Zuid-Amerika en welke samenhang is er met het klimaat?
Wat is de samenhang tussen de kenmerken van de grote rivierbekkens en het klimaat?
Klimaat Zuid-Amerika wordt bepaald door: breedteligging, zeestromen, drukgebieden, windpatronen en ligging gebergten.
Groot deel Zuid-Amerika in tropische luchtstreek = altijd warm → opstijgende lucht → lagedrukgebied aan aardoppervlak = intertropische convergentiezone (ITCZ)
Opstijgende lucht koelt af → condenseert → vormt wolken met neerslag
ITCZ schuift met seizoensbeweging zon mee:
Juli/augustus ITCZ op 10⁰B.
Januari ITCZ op 20⁰B.
Regengebieden schuiven dus ook met zon mee → tropische klimaten met 1 of 2 natte en droge perioden per jaar
Op Grote Oceaan en Atlantische Oceaan liggen bij de keerkringen hogedrukgebieden → lucht waait van hogedrukgebied naar lagedrukgebied.
Op noordelijk halfrond zuidoostpassaat naar ITCZ
Op zuidelijk halfrond noordoostpassaat naar ITCZ
Aan oostkant van Zuid-Amerika is passaat aanlandig (vochtig):
Stuwingsregens aan loefzijde van kustgebergte Brazilië
Droogte aan lijzijde van kustgebergte Brazilië
Zuidelijker aan oostkant geen kustgebergte → vochtige lucht verder landinwaarts
Warme Zuid-Equatoriale stroom splitst bij oostelijke punt Brazilië naar noorden en zuiden:
Restant Zuid-Equatoriale stroom stroomt naar het noorden en naar het zuiden (en wordt dan Braziliëstroom)
Bij Kaap Frío buigt warme Braziliëstroom naar de oceaan af → koude Falklandstroom kan tot aan Kaap Frío stromen
Invloed Grote Oceaan aan westkant Zuid-Amerika minder door:
Ligging Andesgebergte
Aflandige passaatwinden
Koude Peru- of Humboldtstroom:
Temperatuur aan westkant lager → minder verdamping → minder neerslag
Zuiden heeft een gematigd zeeklimaat met neerslag in alle jaargetijden (Cf). Oorzaak aanlandige westenwinden:
Aan loefzijde bergen: stuwingsregens
Aan lijzijde bergen: ook woestijn- en steppeklimaten
Poolwind uit zuiden neemt zeer koude lucht mee (= pamperos) → in winter zeer lage temperaturen mogelijk
Koude lucht kan zeer ver landinwaarts komen
Aan westkant op Grote Oceaan stuwen aflandige zuidoostpassaten oppervlaktewater naar westen → koud water welt op voor kust Zuid-Amerika. Gevolgen:
Weinig verdamping en weinig neerslag aan westkant
Door opwarming zeewater regengebied richting westen → boven Zuidoost-Azië
Koud opwellend water is rijk aan voedingsstoffen → visrijk water
El Niño (= het kerstkind):
Elke 3 tot 8 jaar (2 tot 3 maanden rond jaarwisseling)
Er is minder sterk hogedrukgebied boven oceaan bij Zuid-Amerika → kracht passaatwind neemt af → oppervlaktewater niet naar westen → geen koud water dat opwelt → water langs kust warmer
Bovendien voert westenwind warm oppervlaktewater aan
Gevolgen:
Geen opwellend koud water → geen plankton → geen visserij
Regen valt aan westkust Zuid-Amerika (overstromingen, aardverschuivingen, modderstromen)
Regen valt niet in Zuidoost-Azië: droogte (mislukte oogst, bosbrand, vee sterfte)
Spreiding natuurlijke zones komt in grote lijnen overeen met spreiding klimaten
(M.u.v. Andesgebergte)
Groot deel is tropisch regenwoud (selva):
Altijd minimaal 18 ⁰C
Minimaal 2.000 mm neerslag per jaar
Kenmerken tropische bodem:
Onvruchtbaar door dunne humuslaag en uitspoeling vanwege veel neerslag
Roestvorming, omdat ijzer- en aluminiumverbindingen niet oplossen (door ontbreken humuszuren) → rode kleur bodem = latosol
In gebieden met brak water (mengsel zoet en zout water) in rivierdelta’s en langs kust komen mangroven voor:
Wortels boven water om zuurstof op te kunnen nemen
Beschermen kust tegen erosie en stormschade
Savanne is tropisch grasland met groepen bomen en struiken. Drie typen:
Cerrado = boomsavanne
Llanos = grassavanne met wat bomen
Caatinga = savanne met doornachtige struiken
Pampa in oosten Argentinië:
Uitgestrekte graslanden
Door redelijke hoeveelheid neerslag vrij vruchtbaar
Verbouw van tarwe, soja, zonnebloemen
Steppen in Patagonië:
Minder neerslag dan pampa (250 - 400 mm per jaar)
Grassen hebben lange wortels om te overleven
Uitgestrekte rundveehouderijen
Van noord naar zuid in smalle strook langs westkust:
Woestijn = geen begroeiing door droogte
Woestijnsteppe = schaarse begroeiing van cactussen en grassen
Mediterrane vegetatie = altijd groene loofbomen en struiken (met lange wortels en klein, leerachtig blad)
Zomergroen loofwoud: koel vochtig klimaat in zuiden
Verschillende hoogtezones in Andesgebergte hebben eigen klimaat, bodem en vegetatie
Drie grote stroomgebieden van rivieren die richting de Atlantische Oceaan stromen:
Orinoco: breed en diep stroomstelsel, hoge waterafvoer (debiet)
Amazone: breed en diep stroomstelsel, hoge waterafvoer (debiet), stroomgebied voert 1/3 deel van water continent af
Paraguay/Paraná: voert minder water af, want stroomt door droger gebied
Regiem (verdeling waterafvoer over een jaar) wordt bepaald door:
Neerslag en verdamping
Verschuiving ITCZ
Afvoer smeltwater uit de Andes
Tijdelijke wateropslag in ondergrond of overstromingsvlaktes zoals wetlands (bijv. de Pantanal)
Vooral de twee noordelijke rivieren vervoeren ook veel zand en klei (sediment), gevolgen:
Verschillende kleuren rivieren afhankelijk van kleur sediment
Enorme delta aan monding rivier
Mens beïnvloedt regiem ook door:
Aanleg van stuwdammen voor waterkrachtcentrales en irrigatie/drinkwater
1.3
Deelvragen:
Welke landschappen zijn door de platentektoniek ontstaan en hoe kun je dat verklaren?
In Zuid-Amerika speelt platentektoniek een grote rol bij vorming bergen, plateaus, rivierbekkens, heuvels en vulkanen.
Zuid-Amerikaanse plaat neemt centrale plaats in
Alle soorten plaatbewegingen komen voor in gebied
Twee plateaus (Hoogland van Guyana en Hoogland van Brazilië): zeer oude stukken aardkorst (meer dan een miljard jaar oud) = kratons of schilden:
Bestaan uit dieptegesteenten (graniet) en metamorfe gesteenten
Zijn door gebergtevorming + erosie aan oppervlak gekomen
Twee grote schilden van elkaar gescheiden door het bekken van de Amazone
Geschiedenis plaatbeweging indelen in verschillende periodes:
Perm: supercontinent Pangea
Jura: uiteenbreken Pangea → Noord-Amerika en Europa uit elkaar
Krijt: Zuid-Amerika en Afrika uit elkaar
Door uiteenbreken ontstaat riftzone:
Magma dat diep uit mantel omhoogkomt, vormt nieuwe korst van basalt
Continentdelen met nieuwe aardkorst aan weerszijden breuk steeds verder uit elkaar
Breukzone zakt weg + opgevuld met water = Atlantische oceaan met Midden-Atlantische rug
Oostelijke rand Zuid-Amerika verandert van actieve plaatgrens in passieve continentrand
In noorden Zuid-Amerika transforme en convergente breukzone dicht bij elkaar → noordelijke kant in elkaar gedrukt en opgeheven tot hoog gebergte.
Westkust heeft convergente breuklijn:
Nazcaplaat 6 tot 8 cm per jaar naar oosten (richting Zuid-Amerikaanse plaat)
Zuid-Amerikaanse plaat 3 cm per jaar naar westen
Convergente breuklijn → subductie van zwaardere oceanische plaat waardoor vorming Atacamatrog
Parallel aan trog vulkanen door smelten bij subductie, kenmerken:
Stratovulkanen
Uitbarstingen minder explosief dan in Azië, want magma bestaat uit andesiet (= minder taai en minder gasrijk)
Drie zones zonder vulkanen = volcanic gap, oorzaak: oceanische korst minder ver diepte in, waardoor gesteente niet smelt → geen vulkanen
Galápagoseilanden liggen op hotspot:
Bij hotspot breken hete mantelpluimen van basaltisch magma uit mantel door lithosfeer → schildvulkaan
Magmahaard op vaste plek in aardmantel + Nazcaplaat schuift langzaam over mantelpluim naar oosten → schildvulkaan schuift weg van hotspot en dooft
Ontstaan nieuwe vulkaan
Uitbarsting schildvulkaan = effusief
Andesgebergte:
Breedte tussen 250 km (noorden) en 800 km (zuiden)
Meerdere gebergteketens parallel aan elkaar
Tussen gebergteketens: hoogvlakten
Bergen ontstaan bij subductie
Centrale deel Andes is het hoogst, want proces van cordilleravorming heeft zich aantal keren herhaald
In Westelijke Cordillera nog werkende vulkanen
Laagland ten oosten van eerste cordillera vol met sedimenten van bergen:
Versnelde plaatbeweging (vanuit oosten + westen) drukte gebied verder in elkaar → sedimentbekken kwam omhoog → hoog plateau = Altiplano
Door gewicht dikke korst van de Andes boog de korst ten oosten van bergketen wat door → gebied kwam lager te liggen = voorlandbekkens
Later weer opvulling met erosiemateriaal van Oostelijke Cordillera
Voorlandbekkens van belang bij vorming olie en gas
Door convergente plaatbeweging aan westzijde veel aardbevingen. Zwaarte aardbeving hangt samen met hoe vast platen aan elkaar zitten = koppeling:
Bij veel koppeling schuift oceanische plaat moeilijk onder continentale plaat → energie hoopt zich op, totdat beweging doorschiet → zware aardbeving
Zwaarste aardbeving ooit: 1960 westkant Chili met 9.5 op de schaal van Richter
Tsunami kan ontstaan als:
Hypocentrum aardbeving onder oceaanbodem ligt en plaat verticaal omhoogkomt waardoor golf ontstaat die bij kust meer dan 10 m hoog kan worden
1.5
Deelvragen:
Hoe verliep het proces van verstedelijking in Zuid-Amerika?
Hoe zijn de tegenstellingen tussen arm en rijk zichtbaar in de megasteden in Zuid-Amerika en hoe probeert men ze te verminderen?
Zuid-Amerika hoort bij sterkt verstedelijkte gebieden ter wereld:
In bijna alle landen > 75% bevolking in steden
> 60% stedelijke bevolking in stad met meer dan 0,5 miljoen inwoners
Conclusie: urbanisatiegraad zeer hoog
Verstedelijking zette in vanaf begin vorige eeuw
Oorzaken hoog urbanisatietempo:
Stijging natuurlijke bevolkingsgroei (sterftecijfer daalde, geboortecijfer bleef hoog)
Pushfactoren, zoals gebrek aan landbouwgrond door ongelijke verdeling, tekort aan bestaansmiddelen en voorzieningen → veel kleine boeren naar stad
Economische groeisteden waardoor er vooral banen in steden waren
Transport- en communicatiemiddelen verbeterden → reizen en contact houden werden eenvoudiger
Ruraal-urbane migratie vooral naar kustplaatsen → grote steden
In aantal landen primate city = stad met alle belangrijke economische en politieke functies die vele malen groter en belangrijker is dan andere steden in land
Ook megasteden = steden met meer dan 10 miljoen inwoners
Groei in zeer grote steden leidde tot overbevolking → ruimtelijke problemen, zoals files, luchtvervuiling en tekort aan woningen. Daarom maatregelen overheid: stimuleren economie in minder ontwikkelde gebieden.
Bijvoorbeeld: Brasília (in midden Brazilië) en Ciudad Guyana (in oosten Venezuela)
Ook veel bedrijven van grote naar kleinere steden in omgeving
Resultaat:
Laatste jaren groeien vooral kleine en middelgrote steden
Sociale bevolkingsgroei veranderd in urbaan-urbane stroom
Grote contrasten binnen steden. In arme wijken:
Mensen dicht op elkaar
Onvoldoende woonruimte door tekort aan betaalbare woningen
Bijna kwart stedelijke bevolking van Zuid-Amerika woont in informal city (ook: sloppenwijk of favela) = wijk waar bewoners zelf illegaal woningen bouwen
Nadelen zelfbouwwijken:
Vaak op ongunstige plekken: hellingen, dicht langs spoorlijn
Slechte kwaliteit woningen: niet bestand tegen natuurgeweld
Aan randsteden waardoor enorme groei bebouwd oppervlak = urban sprawl → lange reistijden naar centrum (werk)
Veel geweld en criminaliteit
Overheid neemt maatregelen tegen problemen in zelfbouwwijken:
Rijken gaan in gated community wonen. Gated community (of barrio cerrado) = ommuurde woonwijk waar alle in- en uitgangen zijn afgesloten, zodat controle mogelijk is van wie in- of uitgaat.
Soms hebben wijken eigen voorzieningen (winkels, scholen, recreatie
Hoofdstuk 2
2.1
Deelvragen:
Welke rol speelden migratie en natuurlijke omstandigheden in de spreiding en de dichtheid van de bevolking?
Wat was de invloed van de aanleg van infrastructuur op het aantal inwoners en op hun leefwijze?
Welke verschillen zijn er in de leeftijdsopbouw en wat is daarvan de oorzaak?
Als werelddeel heeft Zuid-Amerika, na Oceanië, de minste inwoners. Bevolkingsdichtheid is relatief laag, maar spreiding bevolking is zeer ongelijk
Groei en ongelijke spreiding van bevolking te verklaren door:
Geboorteoverschot
Migratie (sociale bevolkingsgroei)
Onderscheid in vier perioden in de migratiegeschiedenis:
Migratie in de prekoloniale tijd
Migratie in de koloniale tijd
Migratie in de postkoloniale tijd
Migratie in de moderne tijd
Natuurlijke omstandigheden daarbij steeds belangrijke factor
Eerste bewoners via Beringstraat richting zuiden ook via Andes.
Andes aantrekkelijk, want:
Koeler dan lagergelegen streken
Geschikt voor akkerbouw, tuinbouw en veehouderij
Met terrassenlandbouw (= waterverdeling + aanpassing aan wisselende temperatuur) kon de groeiende bevolking worden gevoed
1494 verdeling zuidelijk vasteland tussen Spanje en Portugal: zoektocht naar kostbare delfstoffen begint.
Economisch zwaartepunt schoof van Andes naar lagergelegen gebieden met plantageteelt → eerst Indiaanse arbeidskrachten, later Afrikaanse slaven (tot 1850 ruim 4 miljoen)
Oorspronkelijke bevolking neemt af door ziekte en strijd + daarnaast weinig immigratie → groot deel continent dunbevolkt: vooral zelfvoorzienende nomaden en zwerflandbouw
Rond 1830 bestaat Zuid-Amerika uit onafhankelijke staten. Na 1850 komt immigratie uit Europa goed op gang:
Goedkoper en sneller vervoer (per schip en spoor)
Ontstaan van handelssteden
Export van voedsel dankzij koeltechnieken
Regeringen stimuleren immigratie uit Europa door uitgifte van goedkope grond
Vooral subtropische gebieden in trek als landbouwgebied (koffieteelt, veeteelt en granen)
Na 1945 politieke onrust en onderdrukking in dictaturen → veel mensen vluchten naar buitenland. Pas na jaren ’90 vorige eeuw democratisering en stijgende welvaart.
Intracontinentale migratiestromen nemen toe, vooral naar Argentinië en Chili
Intercontinentale migratiestromen nemen af
Na 1960 vooral groei kleinere steden en verspreiding vanuit overbevolkte kustagglomeraties richting binnenland.
Voorbeelden van verhuisstromen:
Droge dichtbevolkte noordoosten Brazilië heeft vertrekoverschot
Argentijnse platteland heeft vertrekoverschot van mensen die naar grote en kleinere steden trekken
In Chili veel werkloze boeren en arme stedelingen naar noordelijke mijnbouwstreken
Gevolgen voor vertrekgebieden ernstig
Toename bevolking Zuid-Amerika ook door natuurlijke groei.
Fase in demografische transitie:
Vanaf 1930 derde fase
Vanaf 1960 vierde fase
Demografische druk neemt toe, want:
Geboortecijfer daalt door onder andere geboortebeperking
Sterftecijfer daalt door verbeterde voorzieningen
Vergrijzing in Zuid-Amerika blijft toenemen, waardoor kwetsbaarheid ouderen ook toeneemt
Gezinsplanning steeds meer geaccepteerd door toegenomen welvaart en verstedelijking en afgenomen invloed van kerk.
Toch zijn er ook binnen één land verschillen in aantal geboortes, want armoede, analfabetisme en platteland gaan samen met hoog geboortecijfer en hoge kindersterfte
Grote verschillen in bevolkingsdiagrammen Zuid-Amerikaanse landen: ze weerspiegelen ontwikkelingsniveau van bevolking
2.2
Deelvragen:
Wat zijn de oorzaken en de gevolgen van het ontstaan van een duale economie?
Waardoor wordt de duale ontwikkeling de landbouwsector, de mijnbouwsector en de industriesector gekenmerkt?
Hoe hebben de beroepsbevolking, de welvaart en de verdeling daarvan zich in Zuid-Amerika ontwikkeld?
Met bbp/inw van $16.000 neemt Zuid-Amerika middenpositie in wereld in. Maar grote verschillen binnen en tussen landen.
Relatief veel mensen werken in primaire sector
Maar ook deagrarisatie = proces waarbij aandeel van landbouw in werkgelegenheid en bbp afneemt
Dit gebeurt door mechanisatie en schaalvergroting
Secundaire en tertiaire sector vangen arbeidsoverschot landbouw gedeeltelijk op
Regel: hoe rijker een land, hoe groter de dienstensector
Maar in Zuid-Amerika dienstensector niet erg productief door veel mensen in overheidsdienst en grote informele sector
Regel: hoe armer een land, hoe groter de informele sector
Nadelen informele sector: slecht betaald, mensen die erin werken worden niet meegerekend bij beroepsbevolking, ze betalen geen belasting en hun bijdrage telt niet mee in bbp
In Zuid-Amerika duale economie met twee systemen naast elkaar:
Formele sector = technologisch ontwikkeld, kapitaalintensief, stedelijk en globaal gericht
Traditionele sector = lage arbeidsproductiviteit, kleinschalig en omvangrijke informele economie
Kenmerk van duale economie is de grote inkomensongelijkheid. Te meten met de Gini-index. Ongelijkheid verschilt per land.
Gini-index grafisch weergeven met Lorenzcurve waarin tegen elkaar worden afgezet:
Cumulatieve percentages bevolking
Cumulatieve percentages totale inkomen
Voorbeeld Brazilië 2012: 60% bevolking verdiende maar 35% van totale inkomen
Door variatie in klimaat, reliëf en bodem veel verschillende landbouwproducten mogelijk.
Onderscheid in foodcrops (voedselgewassen) en cashcrops (handelsgewassen)
Tropische gebieden:
Koffie, suikerriet en cacao (cashcrops)/ cassave en bonen (als foodcrops)
Gematigde zone:
Maïs, katoen, sojabonen en rijst (vooral als cashcrops), extensieve veeteelt voor export
Gematigde zone, koude streken:
Aardappelen en quinoa (vooral als foodcrops)/ vlees en wol van schapen en kameelachtigen
Er zijn verschillende bedrijfstypen in de landbouw:
Grote gemechaniseerde landbouwbedrijven. Exportgericht, kapitaalintensief en gespecialiseerd in één product:
Moderne plantages
Verticaal geïntegreerde agribusiness
Extensieve moderne veehouderijbedrijven
Middelgrote landbouwbedrijven. Familiebedrijven die zijn meegegaan in proces van modernisering.
Zeer kleine bedrijfjes waar boeren vaak niet van kunnen leven waardoor aanvulling inkomen met neveninkomsten. Ze zijn vaak zelfvoorzienend.
De ongelijke grondbezitsverhoudingen stammen uit koloniale tijd.
Koloniale mogendheden verdeelden land onder bevoorrechte klasse en veel land werd veroverd buiten de wet om → ontstaan latifundia
Latifundia gebruikten maar deel van grond voor plantages en veeteelt gericht op export, rest ongebruikt
Veel grond in handen van stedelijke elite (statussymbool en veilige belegging): geen belang bij agrarische modernisering → grond niet efficiënt gebruikt
Kleine boeren op minifundios met zelfvoorzienende teelt van voedselgewassen en loonarbeid op latifundia
Ongelijke grondbezitsverhoudingen leidden tot: afremming ontwikkeling landbouw, in stand houden van rurale armoede en ongelijke machtsverhoudingen.
Na 1960 aandacht voor landbouw door Groene Revolutie = hoogproductieve gewassen, bemesting, gewasbescherming, irrigatie, mechanisatie en schaalvergroting → productie en export nemen toe
Modernisering had ook nadelen:
Ongelijke grondbezitsverhoudingen namen toe
Kleine boeren profiteerden niet van machines en nieuwe kennis en raken juist dieper in schulden → raken land kwijt aan grote landbouwbedrijven
Landhervormingsprojecten om ongelijkheid te verminderen, hadden weinig effect door:
Tegenwerking van heersende elite
Gebrek aan vakkennis nieuwe boeren → uitputting en erosie grond
Daarom in Brazilië: kolonisatieprogramma’s in Amazonas, maar:
Opbrengsten kleine boeren te gering → verkoop grond aan grote veeteeltbedrijven die zo weer meer land in handen krijgen
De mijnbouw levert weinig werk, maar veel inkomsten op.
Delfstoffen: koper, bauxiet, ijzer, nikkel en zilver
Kenmerken mijnbouw:
Sterk gemechaniseerd
Buitenlandse multinationals leveren kapitaal en kennis
Toeleveringsbedrijven zorgen voor extra werkgelegenheid
Ook hier duale economie: informele mijnbouw leidt tot mensonterende omstandigheden
In de 19e eeuw was er weinig industrie door: ontbreken afzetmarkt en bekwame vakmensen.
Jaren ’30 vorige eeuw: industrialisatie komt op gang door importsubstitutie = zelf produceren van goederen die eerder werden ingevoerd
Voordelen: deviezen besparen en minder afhankelijk van ontwikkelingen op wereldmarkt
Overheidsbemoeienis door:
Subsidies, hoge douanetarieven, staatsbedrijven en nationalisering van strategisch belangrijke sectoren
Op korte termijn is importsubstitutie gunstig:
Meer werk
Meer deviezen
Op lange termijn heeft importsubstitutie nadelen:
Afname kwaliteit door ontbreken concurrentie
Teruglopen investeringen
Oplopen productiekosten en verkoopprijzen
Gevolg: concurrentiepositie verzwakt à economie stagneert à andere industrialisatiepolitiek nodig
Na 1990 kozen veel Zuid-Amerikaanse landen voor vrijhandel en exportgeoriënteerde industrie. Resultaten:
Industrie is belangrijke werkgever
Industrie levert grote bijdrage aan inkomsten land
Wereldcrisis vanaf 2008 en lage grondstofprijzen leidden afgelopen jaren tot:
Stagnatie van groei-economie
2.3
Deelvragen:
Door welke machtsstructuren worden de verschillende ontwikkelingsperioden van Zuid-Amerika gekenmerkt?
Hoe en waardoor heeft de politiek in Zuid-Amerika zich ontwikkeld?
Wat is de relatie tussen de economische en de politieke ontwikkeling van de afgelopen decennia?
Politiek en economie zijn sterk verweven, maar niet iedereen profiteert van economische vooruitgang door politiek beleid.
Incasamenleving: elite garandeert bestaansminimum voor grote massa, maar roept door strakke organisatie ook weerstand op → verzwakking samenleving → Spanjaarden konden macht vrij gemakkelijk overnemen en cultuur verwoesten
Spanje stelde een nieuwe formele machtsstructuur in waarin rechten en plichten duidelijk waren vastgelegd
Probleem: Spanje kon deze structuur niet handhaven → ontstaan informele machtsstructuur waarin rechten en plichten niet duidelijk zijn → machtsmisbruik, vriendjespolitiek, corruptie en onderdrukking:
Door ontbreken sterk centraal gezag → ontstaan oligarchie = kleine machtige groep die uit is op zelfverrijking
Op platteland leidt oligarchie tot cliëntelisme = grondeigenaar dringt ondergeschikten hulp en bescherming op in ruil voor verlenen van diensten
Spanningen tussen koloniën en Spanje/Portugal nemen toe vanwege tegenstrijdige belangen:
Koloniën willen ook handeldrijven met andere landen, maar Spanje en Portugal verhinderen dat: ze willen vooral zelf profiteren van goedkope edelmetalen, landbouwproducten en belastinggeld
Gevolg: onafhankelijkheidsstrijd → in 1825 bestaat bijna heel Zuid-Amerika uit onafhankelijke staten
Feodale structuur bleef na onafhankelijkheid bestaan en is nog steeds achterliggende oorzaak voor economische achterstand en politieke problemen. De kleine elite verwierf ook politieke macht.
Problemen platteland:
Toename afhankelijkheid inheemse bevolking door schulden
Ontbreken voorzieningen (onderwijs, gezondheidszorg)
Toestanden op platteland nog steeds reden voor migratie naar stad
Na de onafhankelijkheid waren er grote politieke tegenstellingen → machtsstrijd → politieke instabiliteit → dictatuur =
Wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht niet strikt gescheiden
Macht afgedwongen met harde onderdrukking, zoals in Argentinië waar tijdens de militaire dictatuur tienduizenden mensen verdwenen
Tussen 1930 en 1960 komt populisme op. Hierbij ligt nadruk op een sterke leider die directe band met volk heeft, die uitgaat van ‘de volkswil’ en die ‘de nationale waarden beschermt’.
Macht regering rust op drie pijlers:
Charismatische leider
Cliëntelisme om aanhangers te kopen
Leger, politieapparaat en knokploegen
Economische crisis van jaren ’80 leidde tot schulden, inflatie en verarming.
Oplossing:
Neoliberalisme = vrije markt, privatisering en globalisering
Gevolgen:
Structurele Aanpassingsprogramma’s van IMF brachten economie weer op gang
Veel mensen kregen het beter, maar ongelijkheid nam toe
Met neoliberalisme nam eind jaren ’80 ook democratisering toe: autoritaire regimes werden vervangen door meer democratisch gekozen bestuur.
Democratisering verloopt soms stroef door lange historie van feodalisme, polarisatie, populisme en dictatuur
Positief voor democratisering is toename bevolkingsparticipatie
Conclusie: begin good governance (goed bestuur) is gemaakt
In aantal landen lijkt het neoliberale model uitgewerkt. Werkloosheid en verarming leiden tot protestbewegingen van burgers.
Links populisme als oplossing voor problemen in:
Venezuela → leidde tot anti-Amerikaanse politiek en buiten spel zetten van parlement
Bolivia → leidde tot streven naar plurinationale staat en verzet tegen imperialisten en neokolonialisme
2.4
Deelvragen
Wat kenmerkt en verklaart de grote etnische diversiteit?
Welke rol spelen de raciale en etnische verschillen in de geringe sociale mobiliteit in de samenleving?
Wat is het belang van het onderwijs voor de ontwikkeling van achtergestelde etnische groepen?
Verschillende bevolkingsgroepen van Zuid-Amerika hebben eigen etniciteit = geheel van sociaal-culturele kenmerken die mensen met elkaar verbinden, zoals:
Nationaliteit, stamverwantschap, religie, taal, traditie, geschiedenis, waarden en normen
Benaming ‘latino’ wordt vooral gebruikt door mensen buiten continent
Bewoners zelf gebruiken naam van etnische groep waar ze bij horen
Etnische diversiteit is enorm, want koloniale machthebbers moedigden vermenging tussen rassen aan = mestizering (blanke + indiaanse ouder).
In aantal landen nauwelijks mensen die 100% blank of 100% indiaan zijn (zie kaart)
Verschillende benamingen:
Mesties (indiaan + blank)
Mulat (zwart + blank)
Zambo (zwart + indiaan)
Creool (Afrikaanse voorouders of mensen van Spaanse/Portugese afkomst geboren in kolonie)
Door etnische vermenging is er een grote culturele diversiteit die bestaat uit allerlei cultuurelementen.
Grote taalkundige verscheidenheid:
Spaans en Portugees zijn lingua franca
Veel indianentalen
Tweede taal van land (zie kaart) duidt vaak op oorspronkelijke bevolking (bijvoorbeeld Guaraní in Paraguay) of op herkomst immigranten (bijvoorbeeld Italiaans in Argentinië)
Elke immigrantengroep bracht eigen religie mee die zich mengde met indiaanse en Afrikaanse religies
Zuid-Amerika naar buiten toe rooms-katholiek continent, maar evangelisch-protestantisme neemt toe
Geen religieuze conflicten, omdat koppeling godsdienst-volk-natie-woongebied ontbreekt
Etniciteit is sterk onderscheidend gegeven. Racisme is niet heel openlijk, maar speelt wel rol in sociaaleconomisch leven.
Etnische tolerantie in Brazilië groter dan in geheel Spaanstalig Zuid-Amerika
In Brazilië wel verborgen racisme (bijvoorbeeld ontkenning van Afrikaanse invloeden op cultuur)
Weinig analfabeten in Zuid-Amerika, maar dat zegt weinig over niveau onderwijs.
Door onderwijs kan ongelijkheid in samenleving verminderen, maar problemen zijn:
Slechte onderwijsvoorzieningen
Laag opleidingsniveau docenten
Geringe overheidsuitgaven onderwijs
Opleidingskloof tussen:
Stedelingen en plattelanders
Rijken en armen
Inheemse bevolking en overigen
In koloniale tijd was samenleving verdeeld in standen. Dit werkt nog steeds door.
Blanke elite: hoogste sociaaleconomische status, hoog opleidingsniveau en inkomen, horen bij uitgebreide sociale netwerken en wonen vaak in gated community’s
Middenklasse (vooral mestiezen, blanken en mulatten): gemiddeld opleidingsniveau. Ondanks groeiende middenklasse blijft deze groep kwetsbaar als economische groei afneemt
Onderklasse (vooral indianen en zwarte bevolking): laag opleidingsniveau, economisch meest kwetsbaar en leven rond armoedegrens
Sociale mobiliteit neemt iets toe door economische groei en betere communicatiemogelijkheden en overheidsprogramma’s.
Sociaal beleid overheid:
Ontwikkeling armste groepen
Steun aan platteland en landbouw
Elektriciteits- en watervoorzieningen
Uitkeringen arme gezinnen (Bolsa Família)
Maar: sociale mobiliteit loopt achter bij westerse landen
Inkomensongelijkheid groot → sociale mobiliteit laag
Toenemende armoede wordt steeds meer ervaren als discriminerend. Maatschappelijke segregatie (arm-rijk) + ruimtelijke segregatie (stad-platteland, villawijk-favela) → sociale polarisatie.
Desondanks blijft aantal etnische conflicten beperkt doordat:
Er grote etnische diversiteit is
Conflicten vooral gaan over bedreiging eigen cultuur, leefomgeving en bestaansmiddelen en niet over verschillen tussen etnische groepen
Hoofdstuk 3
3.1
Deelvragen
Waaruit bestaat de onderlinge samenwerking tussen de Zuid-Amerikaanse landen?
Waarom is het moeilijk om tot nauwe samenwerking te komen in Zuid-Amerika?
Wat zijn de gevolgen van bestaande samenwerking voor de verschillende landen?
De Zuid-Amerikaanse landen vinden samenwerking belangrijk, maar samenwerking is moeilijk vanwege spanningen tussen landen door:
Angst voor economische of politieke overheersing, bijvoorbeeld door Brazilië
Verschillende kijk op buitenlandse relaties, politieke koers en positie in globaliseringsproces (bijvoorbeeld: Chili ziet vooral voordelen van globalisering, terwijl Venezuela juist de negatieve kanten ervan benadrukt)
1991 oprichting Mercosur = samenwerking op basis van interne vrije handel en vrij verkeer van personen, goederen en kapitaal → einde van protectionisme en importsubstitutie.
Doelen Mercosur:
Grote interne markt bereiken: 285 miljoen mensen
Invloed van V.S. in Zuid-Amerika beperken
Succes Mercosur vooral te danken aan Brazilië: verzorgt helft van totale uitvoer binnen Mercosur.
Voor Brazilië zelf is Mercosur minder belangrijk
Zwakke punten Mercosur:
Beperkte interne handel van Mercosur → landen blijven sterk afhankelijk van wereldeconomie
Eenzijdig exportpakket: vooral grondstoffen en landbouwproducten
Door economische recessie grijpen veel Mercosurlanden weer terug op meer protectionistisch beleid (bijvoorbeeld Argentinië)
2011 oprichting Pacifische Alliantie (Chili, Peru, Colombia en Mexico) = gericht op vrijhandel, liberalisering, exportgeoriënteerd industrialisatiebeleid. Wil tegenwicht bieden aan machtig Brazilië. Resultaten:
Assemblage van grondstoffen en onderdelen tot eindproducten voor uitvoer naar Azië = exportvalorisatie
Assemblage geconcentreerd in vrijhandelszones bij verkeersknooppunten
Groeiende welvaart zolang de wereldeconomie groeit
Toegenomen inkomensongelijkheid
2008 oprichting UNASUR (alle Zuid-Amerikaanse staten) = samenwerkingsverband met als doel politieke, economische en culturele integratie voor sterkere concurrentiepositie op wereldmarkt.
Nadruk op ontwikkeling infrastructuur en onderwijs
Eigen investeringsbank (Banco del Sur) voor financiering projecten
Uitbouwen van zogenoemde ‘ontwikkelingsassen’ moet economieën van landen versterken en verbinden.
Voordelen integratieassen:
Delfstoffenwinning mogelijk
Voorzieningen en afzetmarkten beter toegankelijk
Voorbeeld van integratieas: interoceanische verkeersweg tussen Peru en Brazilië (voltooid in 2012)
Nieuwe infrastructuur brengt werk en welvaart, maar heeft ook negatieve gevolgen:
Transamazônica (BR230) loopt dwars door regenwoud → regenwoud is gemakkelijker bereikbaar → ontbossing en uitbreiding veehouderij en sojateelt → bestaanswijze oorspronkelijke bevolking wordt door landroof ernstig bedreigd
De ijzerertslijn Carajás-São Louis leidt niet alleen tot welvaart, maar heeft ook negatieve gevolgen:
Voor energievoorziening ijzermijnbouw stuwdam met waterkrachtcentrale gebouwd → aantasting riviersystemen → nadelig voor de Awá (oorspronkelijke bevolking)
Voor vervoer mijnbouwproducten aanleg van wegen en spoorwegen dwars door grondgebied van de Awá → aantasting leefgebied en bestaanswijze Awá
Gevoerde economisch beleid bracht meer welvaart voor velen. Handelspolitiek en samenwerking hadden resultaat.
Mede door wereldcrisis van 2008 dreigt proces van vooruitgang tot stilstand te komen, oorzaken:
Corruptie
Politieke instabiliteit
Eenzijdig exportpakket
Laag opleidingsniveau
3.2
Deelvragen:
Wat is de betekenis van Zuid-Amerika in een wereld van handel en globalisering?
Wat zijn de gevolgen van globalisering voor de Zuid-Amerikaanse samenleving?
Hoe ziet de toekomst van het continent in de wereld eruit?
Rol van Zuid-Amerika in wereld wordt groter en beeldvorming verandert door:
Economische en politieke verbanden
Ontwikkelingen op cultureel gebied (voetbal, Olympische Spelen)
BRICS-land Brazilië is belangrijkste economische speler van regio:
Niet alleen landbouwproducten ook technologisch hoogwaardige goederen
Maar aandeel in BRICS met 9% van totale bbp beperkt
Afgelopen 50 jaar is handel van Zuid-Amerika met rest van de wereld enorm toegenomen. Wat opvalt:
Aandeel in wereldhandel is (nog?) beperkt
Interne handel binnen Mercosur en Pacifische Alliantie is beperkt
Aantal handelspartners blijft toenemen
Handelsstromen verschoven van Europa naar Azië (zie afbeelding)
Mercosur: vooral handel met China nam toe
Handelsbalans Mercosur en Pacifische Alliantie in totaliteit negatief
Brazilië een van de weinige landen in Zuid-Amerika waarvan handelsbalans met China positief is (= meer uitvoer dan invoer)
Door eenzijdige samenstelling van exportpakket is Zuid-Amerika kwetsbaar:
Exportpakket van Mercosurlanden bestaat grotendeels uit dezelfde producten → uitwisseling producten binnen Mercosur niet zinvol
Exportvalorisatie van primaire goederen is gewenst → zou handelspositie versterken
Gevoeligheid voor veranderingen in grondstoffenprijzen groot
Importpakket Zuid-Amerika bestaat vooral uit technisch hoogwaardige goederen.
Buitenlandse investeringen (dbi/ fdi) leiden tot groei handel
Meer dan helft buitenlandse investeringen in Zuid-Amerika ging naar Brazilië
Laatste jaren afname buitenlandse investeringen
Globalisering en liberalisering hebben ook gevolgen op lokaal niveau. Een voorbeeld: de quinoaboeren in Bolivia.
Quinoa werd in westerse wereld uitgeroepen tot ‘superfood’ → vraag ernaar steeg enorm → prijsstijging quinoa → quinoaboeren verdienden meer en konden hun bedrijf uitbreiden.
Problemen:
Voor arme stedelingen wordt quinoa onbetaalbaar
Gevolgen voor natuurlijke omgeving: erosie en verstoorde waterhuishouding bedreigen graasgebieden lama’s → voedselgebrek → afname veestapel → minder mest voor akkers → bodem raakt uitgeput
Globalisering betekent ook cultuurverandering, bijvoorbeeld door beschikbaarheid moderne communicatiemiddelen (toegang tot internet) en massatoerisme.
Massatoerisme → inkomsten, werkgelegenheid en culturele uitwisseling
Nadeel: verlies van tradities en culturele waarden
Zuid-Amerika aantrekkelijke vakantiebestemming: goedkoop, landschappen, natuur en cultuur
Arbeidsmigratie speelt rol in: globalisering en cultuuruitwisseling op lokaal en regionaal niveau. Voordeel arbeidsmigratie:
Migranten sturen geld naar thuisblijvers → stimulans voor lokale en nationale economie
Hoofdstuk 4
4.1
Deelvragen:
Wat zijn de gevolgen van de winning van natuurlijke hulpbronnen voor het landschap, het ecosysteem en de bevolking?
Hoe proberen verschillende groepen mensen de winning van natuurlijke hulpbronnen te bevorderen of juist tegen te gaan?
Veel Zuid-Amerikaanse landen horen bij grootste delfstoffenproducerende en
-exporterende landen.
Aantal landen heeft ook fossiele brandstoffen.
Vraag naar grondstoffen groot → hoge prijs → gunstig voor inkomsten landen, maar kwetsbaarheid neemt toe
Meeste ertsen worden onverwerkt geëxporteerd naar Azië, Noord-Amerika en Europa
Na onafhankelijkheid waren mijn- en landbouwproducten economische basis voor ontwikkeling.
Om te profiteren van export hiervan is beleid aantal keren gewijzigd:
Jaren ’30 vorige eeuw: importsubstitutie en nationalisatie mijnbouwbedrijven
Jaren ’80 en ’90 vorige eeuw: open economie om buitenlandse bedrijven te lokken (vanwege kennis en financiële middelen voor moderne mijnbouw) → investeringssubsidies, lagere belastingen en minder strenge mijnbouwwetten
Maatregelen hebben economische, ecologische en sociale gevolgen. Hierna voorbeelden: Bolivia en Brazilië
In Bolivia is inheemse bevolking in de meerderheid, maar achtergesteld, omdat:
Inkomsten uit mijnbouw en landbouw bij multinationals terechtkwamen → bevolking arm
Hun leefgebied werd aangetast
In 2006 Evo Morales president = eerste indiaanse leider van Aymara → nieuwe grondwet die rekening houdt met ‘Moeder Aarde’
Maatregelen Evo Morales:
Bevolking mag meebeslissen over exploitatie van natuurlijke hulpbronnen en moet profiteren van exploitatie
Nationaliseren van gaswinning → inkomsten stijgen → sociale programma’s voor onderwijs, gezondheidszorg en pensioenen
Resultaat: arme indiaanse bevolking profiteert wel, maar armoede en sociale ongelijkheid nemen nauwelijks af, omdat er geen nieuwe banen worden gecreëerd.
Bolivia heeft grote voorraden lithium = belangrijke grondstof voor batterijen en accu’s. Vraag zal toenemen → prijs zal stijgen.
Helft van de wereldvoorraad lithium in Bolivia op zoutvlakte Salar de Uyuni
Bolivia wil lithium zelf winnen en verwerken, maar problemen:
Gebrek aan kennis → joint venture met buitenlandse bedrijven die eisen kunnen stellen
Duurzaamheid in geding:
Lithiumfabriek heeft veel water nodig → oppompen water uit ondergrond → daling grondwaterpeil → aantasting ecosysteem en afname hoeveelheid water voor voedselgewassen (zoals quinoa)
Gebruik van giftige chemicaliën
Zoutvlakte is kwetsbaar ecosysteem
Daarom op zoek naar balans tussen: economische ontwikkeling en rekening houden met Moeder Aarde om sociale onrust te voorkomen.
Brazilië had sinds jaren ’60 vorige eeuw aantal redenen om Amazonegebied te ontsluiten, namelijk:
Verstrekking landbouwgrond aan duizenden landloze boeren
Winning ertsen en mineralen
Winning fossiele brandstoffen (olie en gas) en opwekking duurzame energie (hydro-elektriciteit)
Ontlasting dichtbevolkte gebieden (zodat mensen in Amazonegebied gaan wonen i.p.v. in ‘gouden driehoek’)
Na aanleg wegen Amazonië gaan arme boeren zelf ontginnen: kappen kleine stukken oerwoud → verbouwen gewassen → na drie jaar uitputting grond → kappen nieuw stuk oerwoud → enz.
Grote landbouwondernemingen: kappen grote stukken oerwoud → weidegronden vee en akkers voor mais, katoen, oliepalmen, suikerriet en soja
Concurrentie om ruimte groot: conflicten als grote landbouwondernemingen land van kleine boeren willen innemen
Midden in Amazoneregenwoud wordt gas gewonnen dat met kilometerslange pijpleidingen dwars door regenwoud naar industriestad Manaus wordt getransporteerd.
Daarnaast ook opwekking hydro-elektriciteit in Amazoneregenwoud:
Nu 83 stuwdammen
Plannen voor nog veel meer stuwdammen, waardoor nog meer gebieden onder water komen te staan
Grootste dam ter wereld (Belo Montedam) wordt gebouwd
Aanleg van stuwdammen heeft aantal positieve gevolgen:
Voorkomen van overstromingen door regelen waterstand
Gebruiken van water uit stuwmeren voor drinkwater en irrigatie
Opwekken van schone energie
Maar ook aantal negatieve gevolgen.
Grote stukken oerwoud onder water → verdwijnen natuurlijke ecosystemen
Veel mensen, waaronder inheemse bevolking, moeten verplicht verhuizen en verliezen hun landbouwgronden
Vissen kunnen niet meer naar bron of monding zwemmen → afname visstand → minder inkomsten visserij
Rivier minder goed als transportmiddel te gebruiken → leefgemeenschappen geïsoleerd
Hoge kosten
Amazoneregenwoud heeft grote biodiversiteit. Door grootschalige ontbossing ontstaat aantal ecologische problemen.
Verdwijnen van veel planten- en diersoorten
Landdegradatie
Bodemdegradatie, door:
Watererosie
Verlies van voedingsstoffen en humus en verzilting
Verlies van bovengrond door wind
Inklinking en korstvorming
Gebruiken
Concurrentie om ruimte groot: conflicten als grote landbouwondernemingen land van kleine boeren willen innemen
Ontbossing → minder verdamping water via bladeren → minder regenwolken → verschuiving in balans tussen opname en afgifte water → minder water afgevoerd via rivieren → verstoring waterbalans in Amazonië
Brazilië: ongeveer 200.000 indianen in oerwoud die aan zwerflandbouw doen waarbij draagkracht van natuur telt:
Stukje bos in brand
Na twee jaar akkers uitgeput
Verder trekken en nieuw stukje bos in brand
Ondertussen kan oude plek zich herstellen
Door grootschalige ontbossing worden leefgebieden indianen steeds kleiner en worden ze in hun bestaanswijze bedreigd
Daarom oprichting FUNAI = organisatie voor bescherming indiaanse cultuur
Daarnaast manier van leven vastgelegd in grondwet, maar niet altijd naleving en voorrang aan economische belangen
4.2
Deelvragen:
Welke natuurlijke gevaren zijn er in Zuid-Amerika en in welk deel van het continent spelen deze gevaren?
Hoe probeert men in gebieden met een hoog risico om te gaan met natuurlijke gevaren?
In Zuid-Amerika komen veel natuurlijke gevaren voor. Deel daarvan heeft te maken met platentektoniek.
In westen van Zuid-Amerika komen voor:
Aardbevingen: door wrijving botsende platen
Vulkanen: doordat bij subductie deel van Nazcaplaat smelt
Tsunami’s: door hypocentrum onder zeebodem
Lahars (modderstromen): door smeltende ijskap op vulkaan
Andere natuurlijke gevaren hebben te maken met klimaat, zoals aardverschuivingen langs hellingen. Maar mens speelt ook een rol.
Bij aardverschuiving schuiven grote hoeveelheden grond en/of gesteente langs helling naar beneden door:
Aardbevingen/vulkaanuitbarstingen
Langdurige neerslag
Gevolgen:
Grote verwoestingen, waarbij hele woonwijken bedolven kunnen raken
Veel rivieren hebben oorsprong in hooggebergte en hooglanden. Ze stromen door diep ingesneden dalen. Bij langdurige regenbuien wordt water niet snel genoeg afgevoerd → overstromingen.
Langs westkust kunnen stormvloeden ontstaan door El Niño → (normaal) droge kust kan enorme toevoer water niet verwerken → overstromingen
Veel menselijke activiteiten kunnen leiden tot overstromingen of aardverschuivingen, bijvoorbeeld door:
Overbeweiding
Ontbossing op hellingen voor landbouw
In steden bij zware regenval vaak wateroverlast door:
Gebrek aan goede riolering
Verstening stad
Favela’s op steile hellingen waardoor aardverschuivingen
Door inschatten van kans op natuurramp en aard van gevolgen kun je bepalen welk risico je loopt: risico = kans x gevolg
Maar niet iedereen schat risico’s op dezelfde manier in = risicoperceptie.
Overheden proberen natuurrampen te voorspellen en gevolgen te beperken = hazard management
Hazard management kost geld, daarom per land verschillen in kwaliteit
REACTIES
1 seconde geleden