Arm en rijk - hoofdstuk 1, 2 en 3

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 1864 woorden
  • 29 januari 2009
  • 164 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
164 keer beoordeeld

Hoofdstuk 1:
1.1
Van Honger wordt gesproken wanneer iemand gedurende langere tijd minder energie binnenkrijgt dan 1690 kilocalorieën per dag. Deze vorm heet ook wel kwantitatieve honger. Als er van alles mankeert aan de samenstelling van een maaltijd, spreken we van kwalitatieve honger. Als een persoon gedurende langere tijd te weinig of te eenzijdig eet, spreken we van chronische ondervoeding.
De Voedselbalans is de verhouding tussen de voedselvoorraden en de consumptie van voedsel in een gebied. De FAO gebruikt deze balans om snel en goedkoop te kunnen vaststellen waar voedseltekorten dreigen te ontstaan. Nadelen zijn bijvoorbeeld de onbetrouwbaarheid van gegevens uit ontwikkelingslanden, het schaalgebruik, en gegevens die niet te herleiden zijn tot gezinsituaties.
Een oorzaak van honger en ondervoeding kan bijvoorbeeld een natuurramp zijn, wat gevolgd in misoogsten. Een andere oorzaak kan een milieuramp zijn, zoals Overbevolking. Dit zorgt in veel gevallen voor verdroging, bodemuitputting, verzilting en erosieproblemen.

1.2

Het calorisch rendement is de hoeveelheid voedingsenergie die nodig is om een kilogram dierlijk gewicht te produceren. Voor 1 kg vlees heb je 10 kg graan nodig om het voort te brengen. In arme gebieden met een hoge bevolkingsdruk wordt de schaarse landbouwgrond dus vooral voor graanteelt gebruikt en in geen geval voor de vleesveehouderij. Hoe welvarender een land, hoe meer vraag naar dierlijke eiwitten. De druk op landbouwgronden neemt daardoor toe, met gevolgen als landdegradatie van dien.
Er bestaan voedselgewassen en handelsgewassen. Voedselgewassen hebben als primair doel als voedsel gebruikt te worden, denk maar aan tarwe en rijst. Een handelsgewas is bijvoorbeeld gerst, omdat het de voornaamste grondstof is voor bier.
De transporttheorie van Ullman bestaat uit een aantal voorwaarden. Er moet complementariteit bestaan tussen regio’s, wat betekent dat als er ergens voedseloverschotten zijn, er in de andere regio tekorten moeten bestaan. Ook moet er sprake zijn van transporteerbaarheid. Het binnenlands transport in ontwikkelingslanden is vaak gebrekkig, dit is te wijten aan een slechte infrastructuur en een moeizaam werkend distributiesysteem. Een andere voorwaarde is het bestaan van tussenliggende mogelijkheden. Als een afnemer zich dichtbij de graanleverancier bevindt, zullen de vervoerskosten ook lager zijn. Als deze afnemer dan ook een hogere prijs biedt dan een klant verderop, mag je niet verwachten dat de tarwe bij de verre klant terechtkomt. Ook een tussenliggende hindernis kan de verklaring zijn dat een product vanuit het andere einde van de wereld wordt aangevoerd. Denk bijvoorbeeld aan het IJzeren Gordijn in de Koude Oorlog.
Geglobaliseerde landbouw betekent dat het zowat elke wereldburger aangaat, te denken aan uitbraak van wereldziektes en internationale handelsafspraken. Mondialisering houdt in dat producten van tegenwoordig hun weg over de gehele wereld vinden, en het voedselaanbod steeds gevarieerder is geworden.

1.3

Door globalisering is het mogelijk geworden dat een land zich op een bepaald product specialiseert. Dit wordt regionale specialisatie genoemd. Dit zorgt o.a. voor sterk concurrerende prijzen.
Landen drijven handel om twee redenen. Ten eerste verschillen ze van elkaar in productiefactoren zoals klimaat en technologie. Ten tweede proberen ze schaalvoordelen te realiseren, door meer te produceren worden de kosten per eenheid product lager.
Een comparatief voordeel van een gebied berust op de hoeveelheid die daar beschikbaar is van de productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal. Een gebied met veel natuur specialiseert zich bijvoorbeeld in grondstoffen. En een relatief rijk gebied juist op de productie van arbeidsintensieve goederen. Zo zou elk land kunnen winnen bij vrijhandel.
In de westerse wereld is in de landbouwsector vaak sprake van een hoge productiviteit per arbeidskracht. Maar daar tegenover staat dat deze productie zeer kapitaalintensief is, en veel boeren het hoofd alleen boven water kunnen houden door de vele landbouwsubsidies. Invoertarieven worden gebruikt om de eigen economie af te schermen tegen buitenlandse concurrentie.
Blz. 36 t/m 39 zelf doorlezen.

1.4

Met de Groene Revolutie bedoelt men de sterke stijging van de landbouwproductie in de arme landen als gevolg van de toepassing van nieuwe graanvariëteiten van met name rijst, maïs en tarwe. Dankzij wetenschappelijk onderzoek kon grote vooruitgang worden geboekt in het verminderen van het voedselprobleem in de wereld. Hellaas kende deze revolutie vele nadelige gevolgen. Bijvoorbeeld de toenemende ongelijkheid en verarming op het platteland. De uitspoeling en het wegspoelen van waardevolle mineralen in grond. Grote boeren die een veel betere toegang hebben tot nieuwe productiemiddelen dan kleine boeren.
Genetische modificatie is een belangrijk element in de moderne biotechnologie. Bij GM wordt een recombinant-DNA-techniek toegepast. Dit is een hoogontwikkelde techniek waarbij de biotechnologen in labs rechtstreeks genen van een plant in het DNA van een andere plant aanbrengen. Er wordt dus aan de erfelijke eigenschappen van een levend materiaal gesleuteld.

Hoofdstuk 2:
2.1
Een viertal trefwoorden komt naar voren als er over voedselzekerheid wordt gesproken. Ten eerste Beschikbaarheid, wat betekent dat het totale aanbod van voedsel voldoende is om in theorie de bevolking te voeden. De toegankelijkheid tot voedsel in het algemeen zal afhangen van de combinatie van de productie van voedingsstoffen, gezinsinkomen en koopkracht, handel en distributie en van sociale contacten. Onder invloed van klimaat komen in veel landen grote schommelingen voor in het aanbod van voedsel. Dit gebrek aan stabiliteit wordt versterkt door een tekort aan goed werkende markt- en opslagfaciliteiten en een transportsysteem dat niet behoorlijk functioneert. Een duurzame voedselvoorziening gaat niet ten koste van de natuurlijke hulpbronnen. Maar er mag dan geen bodemdegradatie of verwoestijning optreden. Het laatste component is de voedselkwaliteit. De kwaliteit heeft niet allen te maken met de voedingswaarde, maar ook met de plaatselijke voedselbehoeftes en voorkeuren.
Elke samenleving kent ongelijkheid in de betekenis van verschillen tussen mensen. De positie van mensen in deze sociaaleconomische stratificatie noemt men sociaaleconomische status (SES). Iemands SES valt samen met een bepaalde maatschappelijke klasse. Dat is geen gesloten hokje, maar er is sprake van sociale mobiliteit tussen de sociale klassen.
Blz. 66 zelf doorlezen.

2.2

Het ontbreken van politieke stabiliteit, een scheve verdeling van de macht, ernstige corruptie of gewapende conflicten zijn allemaal voorbeelden van politieke hindernissen. Territoriale conflicten ontbranden vaak ten gevolge van achterstelling van etnische minderheden, onenigheid om hulpbronnen, zoals grond, water of delfstoffen. Oorlogen zijn het bloedige resultaat van politieke instabiliteit en bestuurlijk wanbeheer, met grote voedselonzekerheid van grote groepen mensen tot gevolg. Van Good Governance is sprake als een regering een land fatsoenlijk bestuurd, en al haar burgers dus op een behoorlijke manier van dienst is. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de regels en afspraken tussen regering , burgers en ondernemingen voor iedereen geldig zijn en ook worden toegepast. Demografische obstakels vormen de volgende horde. Wat betreft de groei van de bevolking zit de variatie in drie belangrijke elementen: de hoogte van het geboorte cijfer, de wisselende sterftecijfers en het migratiesaldo. De hoge kindersterfte draagt bij aan de behoefte tot herstel van de gezinsomvang. Elk kind is immers een welkome arbeidskracht.
De culturele aspecten zijn een belangrijk onderdeel in een niet-westers land, omdat er daar zwaar wordt getrokken aan familietradities.
De beschikbaarheid van voldoende en goed eten in de nabije toekomst hangt onder Andre af van hoe de ontwikkeling verloopt van:
- De groei van de bevolking
- Vorderingen in de voedsellandbouw
- De invloed van de globalisering op de landbouw
- Veranderingen in het milieu
De voedsellandbouw ten zuiden wordt gekenmerkt door een viertal belangrijke omstandigheden. Ten eerste door een lage productiviteit per persoon en per oppervlakte-eenheid op een slecht bereikbaar en vaak onveilig platteland. Ten tweede door het gegeven dat tweederde tot driekwart van het basisvoedsel geproduceerd wordt door vrouwen op kleine, zelfvoorzienende gezinsbedrijven. Ten derde door het geografisch isolement waarin het platteland verkeert. Het heeft te maken met de geringe ontwikkeling van de plattelandsbevolking. Ten laatste doordat in Afrika de verhoging van de voedselproductie door de Groene Revolutie maar traag van start komt.

2.3

De bodem vormt, samen met klimaat en vegetatie een natuurlijk systeem. Deze elementen bepalen samen de draagkracht van het natuurlijk systeem voor de landbouw.
Veranderende milieuomstandigheden zijn van grote invloed op de toekomstige voedselsituatie. Verzilting, verdroging en erosie van de bodem hebben ingrijpende gevolgen voor ecosystemen in het algemeen en voor de akkerbouw en veehouderij in het bijzonder. Door de groeiende wereldbevolking zal er op termijn een schaarste aan zoetwater ontstaan. Het is dus van het grootste belang dat de landbouw meer droogteresistent gaat worden. Over het neerslagregiem, dat wil zeggen de hoeveelheid neerslag en de wijze waarop en wanneer deze valt, is al eerder iets gezegd. In een gebied waar het hapert aan een redelijke betrouwbaarheid van het klimaat, kunnen de bewoners hun toevlucht zoeken tot kunstmatige bevloeiing. Droogtelandbouw is een extensievere methode dan de arbeidsintensieve, en oppervlakte-intensieve irrigatielandbouw. Het is een duurzame vorm van landbouw die efficiënt omgaat met de spaarzame neerslag.

2.4

Een belangrijke indicator voor de plaats op de maatschappelijke ladder is grondbezit. In de derde wereld is het aantal hectares cultuurgrond dat per inwoner beschikbaar is aan de lage kant, vooral wanneer je bedenkt dat veel mensen hun bestaan in de landbouw vinden. Dit betekent dat de agrarische bevolkingsdichtheid hoog tot zeer hoog is. Ook is de goede grond zeer slecht verdeeld. In alle landen waar de grondbezitsverhoudingen erg onevenwichtig zijn, maakt de plattelandsbevolking zich sterk voor landhervormingen. Hoewel door een landhervorming het bezit van de grond evenredig verdeeld wordt, betekent dit nog niet dat de voedselvoorziening in een land als geheel erop vooruitgaat. De zogenoemde Lorenzcurve kan goed uitbeelden hoe het is gesteld met de scheefheid van de verdeling van grond of inkomens in een land.


Hoofdstuk 3:

3.1
Ontwikkelingshulp kan worden onderscheiden in noodhulp en structurele hulp. Noodhulp is letterlijk hulp in nood,zoals het schenken van voedsel in oorlogsgebieden. Structurele hulp wordt wel uitgesplitst in programmahulp en projecthulp. Programmahulp is een verzamelnaam voor alle geldelijke hulpbijdragen voor algemene, niet projectmatige ondersteuning van de ontwikkelingsprogramma\'s. Bijvoorbeeld een betalingssteun voor het opstarten van een aidsvoorlichtingprogramma of het kwijtschelden van een deel van een zware schuldenlast. Projecthulp daarentegen is meer naar de behoefte van het schenkende land, ofwel het donorland. Projecthulp is veel meer gerichter waar de geldschieter het voor het zeggen heeft. Noodhulp wordt toegepast als er ergens iets gebeurt waar de bevolking slachtoffer van is, dit kunnen rampen zijn door mensen veroorzaakt(oorlogen) maar ook natuurrampen(aardbevingen). Een kenmerk van noodhulp is dat hij beperkt is in tijd, ruimte en omvang. Het doel van noodhulp is te voldoen aan de eerste levensbehoeften van bevolkingsgroepen. Gebonden hulp betekent voor het ontvangende land dat het geld krijgt van een donorland en dat geld ook naar zijn idee moet besteden. Bijvoorbeeld dat het ontvangende land verplicht is machines te kopen uit het hulpgevende land. Dit kan als nadeel hebben dat zo´n land vaak duurder uit is. Dumpingpraktijken zijn ook zeer gevreesd door ontwikkelingslanden. Dit houdt in dat landen voedseloverschotten voor een veel te lage prijs dumpen in een arm land, wat hierdoor helemaal ontregeld raakt. De lokale voedselmarkt en de productie raken namelijk blijvend verstoord, zodat het ontvangende land eigen blijvend afhankelijk wordt. Ruilvoet is de verhouding tussen de exportprijzen en de importprijzen. Bij een verslechterde ruilvoet wordt er dus meer geïmporteerd dan geëxporteerd, hij is niet meer in verhouding.

3.2

Coherentie wil zeggen of het ontwikkelingsbeleid van de hulpverlenende instanties op zichzelf samenhangend is en goed op elkaar en op het gestelde doel afgestemd. Het is dus belangrijk dat gegeven hulp coherent is, en dat het elkaar niet tegenwerkt. Voorbeelden van internationale hulporganisaties zijn bijvoorbeeld het Rode Kruis en de Rode Halve Maan.
Blz. 122 t/m 125 zelf doorlezen.

REACTIES

C.

C.

Goede samenvatting maar er ontbreekt wel veel belangrijke informatie!

13 jaar geleden

J.

J.

als er veel belangrijke informatie ontbreekt is de samenvatting toch niet goed meer zeker, casper!!!!?

11 jaar geleden

J.

J.

bedankt!

13 jaar geleden

W.

W.

jup, er ontbreekt te veel vooral in hoofdstuk 2

12 jaar geleden

T.

T.

samenvatting moet alles zijn van een hoofdstuk hoofdstuk 3 missen paragraafen

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.