Handel VOC met Japan
Inhoudsopgave
Bladzijde 1: Voorblad.
Bladzijde 2: Inhoudsopgave.
Bladzijde 3: Beschouwing over de handel van de VOC met Japan.
Bladzijde 4: Overzicht onderzoek.
Bladzijde 5: Hoe ontstond de speciale handelsrelatie tussen de VOC en Japan?
Bladzijde 6: Waarin handelde de VOC met Japan?
Bladzijde 7: Waarin handelde de VOC met Japan?
Bladzijde 8: Waarin handelde de VOC met Japan?
Bladzijde 9: Waar in Japan was de VOC gevestigd en hoe werd dat geregeld?
Bladzijde 10: Hoe is deze handelsrelatie tot een einde gekomen?
Bladzijde 11: Bronvermelding.
Beschouwende inleiding:
De handel van de VOC met Japan.
Inleiding
De Verenigde Oost-Indische Compagnie werd opgericht in 1602. Dit bedrijf was gespecialiseerd in handelen met Oost-Indië. Ook Japan was erg belangrijk voor de VOC, en omgekeerd. De VOC kreeg een monopolie op Japan in de eerste helft van de 17e eeuw. Dit monopolie was voor beide partijen gunstig. Maar voor de VOC nog iets meer dan voor Japan omdat Japan baat zou hebben bij een grotere afzetmarkt, maar dat kwam er niet van omdat de Japanners buitenlanders niet vertrouwden, behalve de Nederlanders.
Karakterisering
De handel van de VOC met Japan is erg speciaal omdat de VOC een zeer goede band met Japan had. De Japanners vertrouwden alleen Nederlanders en geen enkele andere niet-Japanner. Zo ontstond ook het monopolie van de VOC op Japan. De Nederlandse VOC-mensen hadden als enige het recht om te handelen met Japan. Hier profiteerde de VOC natuurlijk van omdat Japan veel te bieden had. Ook voor Japan was de goede handelsrelatie met de VOC niet negatief. De Japanners profiteerden zelf ook van deze speciale handelsrelatie.
Ontwikkeling
De handel van de VOC met Japan kan je opdelen in twee fasen. Het ‘ontdekken’ van Japan, door de VOC opgezet om uit te vinden of er genoeg mensen wilden investeren, of ze genoeg geld bij elkaar konden krijgen om de boten te laten maken, het personeel te betalen, etc. En natuurlijk of het wel winstgevend was om al deze reizen te ondernemen. Na deze ‘verkenningsfase’ wisten de mensen van de VOC dat handelen met Japan winstgevend genoeg was om mee door te gaan.
De tweede fase was het handelen met Japan zelf. De VOC was erachter gekomen dat Japan wel wat te bieden had. Japan beschikte over een groot aantal producten die de Nederlanders zelf niet konden produceren en de Japanners wilden deze producten wel verkopen aan de Nederlanders.
Vergelijking
De handel van de VOC met Japan kan worden vergeleken met de WIC in Zuid-Amerika. De WIC was echter veel minder succesvol dan de VOC. Ook handelde de VOC in andere ‘producten’ dan de WIC. De WIC handelde voornamelijk in slaven en de VOC handelde in peper, goud en zilver, koper, tin, porselein, olifanten en zijde.
Samenvatting
De VOC en zijn handel met Japan is niet een ‘gewone’ handelsrelatie. De Japanners hadden een speciale en ook sterke band met de VOC, omdat de Japanners geen buitenlanders vertrouwden, behalve de Nederlanders. Japanners zagen Nederlanders niet als een bedreiging. Nederlanders speelden een grote rol in het VOC-gebeuren. Het overgrote deel van de VOC-lieden bestond uit Nederlanders. Dit verklaarde de grote populariteit van de VOC onder de Japanners. Omdat de VOC als enige het recht hadden om te handelen met Japan ontstond er een monopolie, dat natuurlijk gunstig was voor de VOC, maar ook voor Japan. Japan had een overvloed aan producten waar de Nederlanders zelf niet over beschikten en die verkochten de Japanners maar al te graag aan de VOC. Zo maakten de Japanners winst en de VOC maakte weer winst door de opgekochte producten weer door te verkopen met winst in eigen land.
Onderzoek
De hoofdvraag van mijn onderzoek is: Hoe was de speciale handelsrelatie tussen de VOC en Japan?
Om die hoofdvraag goed te kunnen beantwoorden stel ik de volgende deelvragen:
Deelvraag 1:
Hoe ontstond de speciale handelsrelatie tussen de VOC en Japan?
Deelvraag 2:
Waarin handelde de VOC met Japan?
Deelvraag 3:
Waar in Japan was de VOC gevestigd en hoe werd dat geregeld?
Deelvraag 4:
Hoe is deze handelsrelatie tot een einde gekomen?
Deelvraag 1:
Hoe ontstond de speciale handelsrelatie tussen de VOC en Japan?
De VOC had vanaf 1609 een handelskantoor in Japan. Eerst was dit kantoor gevestigd in Hirado aan de westkust van het zuidelijke eiland Kijusju; later, vanaf 1641 in Nagasaki aan de zuidkust van hetzelfde eiland. De eerste Nederlander die door de Japanse shogun was toegestaan handel te drijven was Jacques Specx. Tussen 1633 en 1639 vaardigde de shogun een aantal verboden uit, waarbij het Japanners verboden werd in het buitenland handel te drijven. De Japanse autoriteiten waren namelijk zeer beducht voor buitenlandse invloeden, het christendom in het bijzonder. De Nederlanders, die ongevaarlijk werden geacht, werden zodoende de enige Europeanen, die nog in Japan waren toegelaten. Zij moesten echter het kantoor in Hirado afbreken en zich vestigen in Nagasaki, waar hen het kleine kunstmatige eilandje Desjima werd toegewezen. De Nederlanders zouden tot diep in de 19e eeuw hun unieke, monopolistische positie in Japan behouden.
Deelvraag 2:
Waarin handelde de VOC met Japan?
In het midden van de 17e eeuw voeren jaarlijks zo’n zeven schepen van de VOC naar Japan; in de 18e eeuw waren het er nog maar twee. Deze vermindering werd vooral veroorzaakt door alle wetten en regels waar de VOC zich aan moest houden, zowel Nederlandse als Japanse. Soms bond de Nederlandse overheid bepaalde maxima aan de import, en door Japan werden ze ook ‘tegengewerkt’ omdat ze veel belasting over de verhandelde producten moesten betalen. De handel met Japan door de VOC bestond vooral uit zijde uit Japan halen en goud, zilver, koper en porselein aan Japan verkopen. De zeer winstgevende zilver export werd in 1668 verboden, de Nederlandse overheid wilde munten slaan van het zilver. De VOC stapte toen op goud over. Ook de export van koper was winstgevend. Behalve voor de handel was Desjima ook belangrijk voor de uitwisseling van cultuur. Voor Japan was het eilandje lange tijd de enige bron van informatie over het Westen. In de tweede helft van de 18e eeuw werden door de paar Japanners, die het Nederlands machtig waren, anatomische, astronomische en geografische werken in het Japans vertaald.
Zijde:
Japan beschikte over genoeg zijde om te exporteren omdat er in Japan veel moerbeibomen groeien, cruciaal voor de ontwikkeling van de zijderups. In de tijd van de VOC werd zijdegaren zowel in Europa als in Azië geproduceerd. De VOC had geen monopolie op de handel met zijde, Frankrijk en Italië waren grote concurrenten van de VOC op het gebied van zijde. De zijde die de VOC verhandelde was niet alleen bestemd voor de Europese markt, Azië was ook een grote afnemer. De belangrijkste zijdeproducerende gebieden waren China, Perzië en Bengalen. De Chinese zijde was de beste maar daarmee ook de duurste. China was echter moeilijk toegankelijk voor Europese handelaren. Om die reden richtte de VOC zich met name op de Bengalen. Zijde uit Perzië was in Azië minder gewild, maar aangezien de Perzische overheid er op stond dat de VOC ook wat Perzische zijde uitvoerde, verscheepte zij jaarlijks een kleine hoeveelheid naar de Republiek. Ook toen al was de kwaliteit van de producten belangrijk voor de VOC, de VOC probeerde door producenten aan zich te binden de kwaliteit te verhogen. Rond 1680 was Japan een grote afnemen van de Bengaalse zijde van mindere kwaliteit. Toen de Japanse markt verviel en de VOC geen zijde meer kon verkopen aan Japan raakte de VOC in de problemen op het gebied van zijde, toen ook nog eens de Nederlandse zijdenijverheid in de problemen raakte door concurrentie uit de rest van Europa raakte de VOC echt in de problemen.
De VOC verscheepte in de 17e eeuw jaarlijks nog geen 50.000 kilo zijde uit Perzië naar Nederland, waar in Nederland door mensen die werkten in de nijverheid weer zijdegaren werden gemaakt. Deze werd voor gemiddeld 10 gulden per kilo ingekocht en in Amsterdam voor ongeveer hetzelfde bedrag verkocht. De handel was dus weinig winstgevend. Bengaalse zijde was winstgevender. Die werd in Bengalen voor ongeveer 8 gulden ingekocht. Tot omstreeks 1680 verkocht de VOC jaarlijks bijna 100.000 kilo Bengaalse zijde in Japan, voor 14 tot 24 gulden per kilo. In de tweede helft van de 18e eeuw was er van de zijdehandel van de VOC
in Azië amper meer iets over. In Europa werd toen nog niet eens 50.000 kilo verkocht.
Goud en zilver:
Goud en zilver werden in de tijd van de VOC gebruikt voor het slaan van munten, deze, en het ruwe product waren essentieel voor de VOC aangezien ruilhandel moeilijk was. De VOC-lieden waren wel geïnteresseerd in de producten die de Aziaten te bieden hadden, maar de Aziaten wilden niks weten van de Europese producten, vandaar het ruilen met goud en zilver. Sinds de 16e eeuw had Nederland enorm veel zilver, mede dankzij de Spanjaarden die het edelmetaal uit Amerika haalden, en vervolgens gekaapt werden door de Nederlanders.
De onevenwichtige handelsbalans tussen Europa en Azië had tot gevolg, dat op de uitgaande reizen door de
schepen van de VOC tientallen gesloten en gezegelde kisten met contanten en baar zilver of goud moesten worden meegenomen. De contanten bestonden uit een heel scala van muntgeld, van gouden dukaten tot zilveren realen, rijksdaalders en dukatons. De kleinere munteenheden bestonden uit enkele en dubbele stuivers, die overigens ook van zilver waren. In Azië waren veel verschillende munteenheden in omloop, hetgeen vaak tot grote verwarring bij de wisselkoersen leidde. Binnen de gewesten van de VOC zelf bestond deze verwarring ook. Na enige decennia van groei bereikte de export van geld en edele metalen in het midden van de 17e eeuw jaarlijks een waarde van 0,5 tot 1 miljoen gulden. Na 1680 nam de jaarlijkse zending gestaag toe, tot in het decennium 1720-1730 een hoogtepunt werd bereikt van meer dan 6,5 miljoen gulden per jaar. Daarna schommelde het jaarlijkse niveau op zo’n 4 tot 6 miljoen. Staafzilver werd pas op een regelmatige basis uitgevoerd na circa 1685; de export van staafgoud werd pas een jaarlijks terugkerend gegeven na het midden van de 18e eeuw.
De VOC probeerde de export van goud en zilver naar Azië zoveel mogelijk te beperken, onder meer door deelname aan de handel in Azië zelf. Uit de winsten van deze handel hoopte men een deel van de Aziatische retouren te kunnen financieren. In Azië zelf werd hier en daar ook goud en zilver geproduceerd. In dit kader werd met name Japan belangrijk voor de VOC. In het midden van de 17e eeuw haalde men jaarlijks 1 tot 1,5 miljoen gulden aan zilver uit Japan. Daarmee werd in India vooral textiel aangekocht, dat weer werd gebruikt om er in Zuidoost-Azië specerijen mee te kunnen kopen. In 1668 verbood de Japanse overheid de export van zilver echter. De VOC schakelde daarom over op de export van goud, in het bijzonder op die van de gouden kobang, waarvan overigens het goudgehalte in het begin van de 18e eeuw door de Japanse overheid werd gehalveerd. De omzet aan kobangs was aanvankelijk redelijk groot: in het begin van de 18e eeuw jaarlijks ongeveer 0,6 miljoen gulden. Geleidelijk aan liep zij echter terug tot zij in 1752 geheel werd gestaakt. Behalve Japan waren er ook enige andere gewesten, die de VOC tijdelijk goud bezorgden, bijvoorbeeld Sumatra’s westkust, waar men een tijdlang heeft gepoogd met eigen personeel een goudmijn gaande te houden.
Porselein
Porselein is een zeer hard gebakken, maar fijn en dun aardewerk, vervaardigd uit kaolien (ook wel porseleinaarde genoemd), vermengd met veldspaat en kwarts. Nadat het in een bepaalde vorm in een oven gebakken is, wordt het geglazuurd. Dit gebeurt ook in een oven. De grote vraag naar porselein komt onder andere door de decoratieve schilderingen, die zowel bovenop als onder het glazuur kunnen worden aangebracht. De bakermat van de porseleinproductie ligt in China. In Japan dateert de productie van de 16e eeuw en in Europa, met name in Meissen in Duitsland, van het begin van de 18e eeuw. De vormen waarin porselein geleverd wordt zijn talloos. Niet alleen koppen en schotels, maar ook borden, vazen, kommen, wasbekkens, slabakken, doosjes etc.
Al in de 16e eeuw vervoerden Portugezen porselein uit Azië naar Europa; de VOC volgde in de 17e eeuw in dat voorbeeld. Het ging hier om porselein uit China, dat in de 17e eeuw van Chinese jonken in Batavia werd betrokken, en om Japans porselein, dat rechtstreeks werd aangevoerd. Eerst in 18e eeuw, vanaf het begin van de vaart op Canton in 1728, kwam er meer porselein uit China naar de Republiek. Het werd daar betrokken van de provincies Fujien en Jiangxi. Met de theeschepen werd het porselein nu in grote hoeveelheden naar Europa getransporteerd, omdat het zich door de compacte manier van verpakken en het gewicht goed leende om in de onderste ruimen van de schepen boven de ballastgoederen weg te stouwen.
Pas toen het porselein in de 18e eeuw in Nederland in enige mate gemeengoed was geworden, begon de vraag naar porselein met een persoonlijk karakter te groeien. De bewindhebbers van de VOC in Nederland namen het voortouw en zonden verschillende modellen naar China, opdat daar bijvoorbeeld hele serviezen met één bepaald monogram gemaakt konden worden. Dit zogenaamde chine de commande was een groot succes. Het werd, in tegenstelling tot het gewone porselein, juist op de bovenste dekken van de schepen vervoerd, omdat het natuurlijk wel de bedoeling was dat een en ander heel aankwam. Het gewone porselein werd in de Republiek op veilingen verkocht, het chine de commande werd vanzelfsprekend direct door de besteller betaald. Door de grote variëteit aan vormen en kwaliteiten is het moeilijk een beeld te schetsen van de prijzen en hoeveelheden van de porseleinhandel van de VOC.
Deelvraag 3:
Waar in Japan was de VOC gevestigd en hoe werd dat geregeld?
Desjima was slechts 520 meter in omtrek en de VOC betaalde daarvoor jaarlijks meer dan 15.000 gulden huur. Er waren enkele kantoren, woon- en pakhuizen en slechts één brug die naar de stad leidde. Het aantal Nederlanders bedroeg niet meer dan 10 tot 30 personen; militairen of zeelieden trof men er niet aan. De opperhoofden van het kantoor mochten van de Japanse autoriteiten niet langer dan één jaar in functie blijven, waarna zij het land moesten verlaten. Men mocht geen christelijke godsdienstoefeningen houden en als men de stad in wilde gaan was daar speciale toestemming voor nodig. Japanners mochten niet op Desjima komen met uitzondering van twee vertegenwoordigers van de plaatselijke overheid, dienstdoende tolken en prostituées. Het opperhoofd was verplicht eens per jaar een hofreis naar de shogun in Tokio te ondernemen, heen en terug ongeveer tweeduizend kilometer, om dank te betonen voor de uitzonderlijke positie van de VOC.
Deelvraag 4:
Hoe is deze handelsrelatie tot een einde gekomen?
Eind 18e eeuw ging de VOC failliet, dit had meerdere oorzaken. De eerste oorzaak speelden al jaren lang, de producten die de VOC opkocht uit het buitenland stegen in prijs en de prijs die de VOC kreeg voor zijn producten in landen die de producten opkochten daalde. De prijs stijging en daling werd ook mede veroorzaakt door concurrentie.
Een andere, zeer belangrijke oorzaak van het faillissement van de VOC was de Franse gedachte waar vele mensen (patriotten) zich in konden verplaatsen. Deze patriotten geloofden in ‘vrijheid, gelijkheid, broederschap’. In het Frans ook wel ‘liberté, egalité, fraternité’. De VOC was zo ongeveer het tegenovergestelde van dit. De koloniën werden uitgebuit en de inwoners van de koloniën werden niet goed behandeld door de VOC lieden. Deze Franse gedachte waar veel mensen het mee eens betekende de ondergang van de VOC. Omdat de VOC zich niet hield aan de ‘vrijheid, gelijkheid, broederschap-regels’ begonnen mensen de VOC en zijn handelswaren te boycotten, ze kochten de producten van de VOC niet meer.
Ook kaapten de Engelsen tijdens de vierde Engelse oorlog een groot aantal van de schepen die eigendom waren van de VOC terwijl die op weg naar huis waren. Dit bracht de VOC in diepe schulden en samen met andere meespelende factoren betekende dit het faillissement van de VOC.
De Nederlandse staat en de Staten Generaal probeerden de VOC nog te redden met financiële steun maar alsnog kon de VOC niet genoeg geld bij elkaar krijgen om een vloot en werknemers te betalen en uiteindelijk, in 1979 nam de Nederlandse staat alle bezittingen van de VOC over omdat de VOC niet genoeg geld had om zijn schuld af te lossen en zo werd de VOC een overheidsbedrijf. Goed ging het alsnog niet met de VOC, ook niet toen de overheid het voor het zeggen had. In 1803 werd de VOC failliet verklaard.
Bronvermelding:
Voor het maken van mijn praktische opdracht geschiedenis heb ik gebruik gemaakt van de volgende bronnen:
Verder heb ik gebruik gemaakt van mijn geschiedenis lesboek voor het maken van mijn praktische opdracht.
Handel van de VOC met Japan.
5.1- Praktische opdracht door een scholier
- 5e klas vwo | 2730 woorden
- 16 oktober 2009
- 21 keer beoordeeld
5.1
21
keer beoordeeld
ADVERTENTIE
Bewaar of download dit verslag!
Om dit verslag toe te voegen aan je persoonlijke leeslijsten of te downloaden moet je geregisteerd zijn bij Scholieren.com.
26.369 scholieren gingen je al voor!
Ook lezen of kijken
Student Hanne en scholier Naomi over studiekeuzes: 'Het is jouw toekomst'
Amarins (26) studeert Scheikunde in Amsterdam: 'Ik wil graag weten hoe de wereld werkt'
Riquelme (13) turnt op topniveau: 'Het is echt hard werken'
REACTIES
1 seconde geleden